 |
|
 |
|
|
 |
16-05-2019 |
Hoe een blog tot stand komt. |
Ik ga maar verder. Ik dring steeds maar verder en
verder het bos van woorden binnen. Ik houd er geen tekening aan over, hoogstens
een vage schets, omdat het ook niet mijn bedoeling is. Al wat ik overbreng is
een uitvloeisel van het Essay dat ik schreef in 2015 en hier als blog
verscheen. Vier jaar terug in de tijd dus. Alsof er van 2015 tot vandaag,
weinig gebeurde dat niet zou geschreven zijn in de geest van toen. Er zijn wel
een groot pak woorden aan toegevoegd, want elke dag is een nieuw beginnen, volgend
op het nieuw beginnen van de vorige dag. Soms loopt het uit in een schijnbaar
andere richting maar veel nieuwigheden zijn er niet aan.
Ik zegde het al, als mijn blog er staat is hij even verrassend
voor mij als verrassend voor jou. Ik herlees hem zoals jij hem leest, meer is
het niet en het is verwondering of het is maar zo en zo, een aanvulling of herhaling
van wat er was: 2015 zijnde van al wat er was vóór 2015.
Voor elke dag in de tijd een kalenderblaadje met wat
woorden, een blaadje dat wordt weggelegd, de blok blaadjes die volumineuzer en
volumineuzer wordt. Uiteindelijk, is het dit wat gebeurt, zelfs al is het heel
wat meer.
Dit is zo van vele zaken, gebeurtenissen die ontstaan,
in een punt ver in de tijd, die de aanleiding zijn voor andere gebeurtenissen,
alle even belangrijk, die zich uiteindelijk culmineren, bv. wat mij betreft, elke
dag in een blog van minstens vijf
honderd woorden, voor minder doe ik het niet.
Ik besef het niet altijd - ben er niet mee bezig -
maar al wat komt is van de weg die wordt afgelegd, ingevolge de omstandigheden
die er zijn aan voorafgegaan, die het gevolg zijn van het er-zijn wat de plaats
betreft, het zichtbare, als wat er is van het onzichtbare, de wereld van onze
gedachten. Alles wordt getekend in woorden. Gelukkig dat die onzichtbare wereld
daar is, wie zouden we anders wel zijn? In elk geval, ik vertrouw op elk ogenblik van de dag, zelfs van de
nacht, op die wereld en mijn vertrouwen is groot, zelfs als ik niets te zeggen
heb, zoals vandaag.
Gisteren had ik een mooie zin, er is een blog uit voortgekomen,
vandaag is het een blog die voortgekomen is uit de nasleep van die van gisteren
en deze uit de nasleep van alle andere die geschreven staan. Ik denk niet dat
er een is die er uitsteekt als een vreemde eend in de bijt. Wel zijn er ook
ongeschreven blogs, enkele wellicht, die er zijn aan vooraf gegaan, er kan geen
onderscheid worden gemaakt op deze basis.
Ik kijk hoe ver ik nog te gaan heb - heb nu 407
woorden - om af te werken wat ik te doen heb.
Het blijkt een dag te zijn van bekentenissen. Een
openvouwen van hoe de dingen gebeuren bij mij. Er zijn geen geheimen aan
verbonden, het stramien is en blijft het zelfde: het bos binnen gaan en de
bomen, de struiken, de planten nemen zoals ze zijn, tot het lelietje-van-dalen,
tot het dalkruid toe, de zwammen en de mossen en zeker de geuren van alles, het wondere van de geuren van een bos in volle leven. Veelal er door
bedwelmd wat een soort van mirakel is. Zo denk ik erover toch.
De woorden die ik schrijf zijn dus meer dan woorden.
16-05-2019, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-05-2019 |
Aftastend van wat er is van het er-zijn. |
Het lichaam dat van het lichaam van de Kosmos is; de
geest die we ontleenden die van de geest van de Kosmos is. Het ene dat van het
sterven is, het andere dat van het eeuwige is. Hiermede is alles gezegd wat
gezegd hoefde te worden. Neem het op in jou om het nimmer meer los te laten. Maak
er een grafschrift van als je er een zoeken zou. Het is de kroning van een
levensbeschouwing.
Je wachtte tot 15 mei van het jaar 2019 om dit neer te
schrijven op de wijze waarop het er staat. Een ingeving toen je wakker werd,
die begon als: de dood die van het
lichaam is, waaruit de eerste zes lijnen van je betoog hier hoger, opgeschoten
zijn. Ineens, as a rosebud - deze van Orson Welles -
zich opent in de morgen.
Terwijl het wenselijk is, de as van het lichaam terug
te storten aan de as van de aarde, niet om het even waar, liefst op een plaats
die je duurbaar is, heb je geen zorg om de geest, die wordt overgenomen, terug
gestort in de massa geest waaruit hij is ontstaan. Zo zien we het in woorden vandaag,
morgen misschien in andere woorden, telkens een nieuwe poging om door te
dringen tot wat de waarheid is of zou kunnen zijn, of dan toch ten dele.
Terwijl, wat van het woord is, van in den beginne is,
het pact dat we gesloten hebben het als dusdanig te gebruiken. Niets staat
dichter, bij wat er was, op het precieze ogenblik vóór dat alles begon. Het
priem-ogenblik dat van dan af de tijd werd: ogenblikken aan elkaar geregen, ook
deze van je optreden hier op deze aarde. Het had even goed op een andere plaats dan de aarde, kunnen zijn. In elk geval je bent
er, in de schelp die je lichaam is, het lichaam dat je nodig hebt om de geest
te houden die je werd toevertrouwd én, te gebruiken. Je bent er als
vertegenwoordiger, van de geest van het Al. Veel is het niet, maar toch ook oneindig
dit te kunnen.
Wat me ontgaat is, waarom ik er ben als die
vertegenwoordiger. Maar ik ben er, dus moet er een reden zijn dat ik er ben.
Moet er zelfs een reden zijn dat ik er ben als een ik en niet als een we. Al
moet het gezegd dat ik me ook soms voel als een we, dat ik me voel als een
ik in een we. Een groot deel van de tijd gebeurt dit, voel ik me als een
deel van zij die zijn. Het is zo iets als de schelpen die van de zee zijn en de
zee die van de schelpen is.
Ik ben nu, schrijvend en denkend, begaan met het
wezenlijke onwezenlijke. Mijn lichaam is als een boom in een bos, maar het
weten dat ik die boom ben ontgaat me, because
I do not know why I do know it. Dit wil zeggen ik weet niet of het wel
correct is te denken als een boom in het bos en niet, te denken als een bos van
bomen, want dit ben ik als ik spreek: een deel van de geest van het Al.
Tot hier geraakte ik deze morgen, het is heel wat meer
dan een Spielerei van woorden, het is een aftasten van wat het is te zijn van
het zijnde.
Om het meest vreemde te verkondigen van wat ik ooit
verkondigde en, er toch maar niet in te slagen.
15-05-2019, 06:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-05-2019 |
Vassili Grossman. |
Zoals
gisteren in mijn gedachten ineens de Ulysses van Dante opdook, zo was er
vandaag in de schemer van de morgen, het boek Vie et Destin[1] van Vassili
Grossman waar ik aan dacht omwille van een bepaalde passage erin.
Later
in de voormiddag heb ik het boek opgezocht, heb ik voor het eerst de inleiding
van E. Etkind gelezen en werd ik getroffen door het feit dat zijn manuscript
twintig jaar is blijven liggen vooraleer het in 1980 gepubliceerd werd in het
Westen. E. ETkin die de inleiding schreef, zegt hierover:
Vingt ans
Un long délai. En vingt ans un homme peut changer du tout au
tout, la planète peut se métamorphoser, les goûts esthétiques se transformer.
Mais le vrai, lessentiel, le fondamental
ne changent pas. Le pain reste le pain, leau reste leau
Die
periode van twintig jaar heeft me gegrepen. Toch denk ik dat mijn ideeën van
het jaar 2000 nog steeds deze zijn van nu, dat ik in dat jaar reeds wist wat ik
nu nog altijd blijf verkondigen en dat ik uiteindelijk gedurende al die jaren
herkauwd heb wat ik toen al in mijn dagboeken geschreven had. Ik ben in een
cirkel blijven rond draaien, heb de zaken wellicht op een andere wijze
voorgesteld maar of ik er iets nieuws heb aan toegevoegd betwijfel ik.
Een
passage uit het boek dat ik las in het begin van de jaren tachtig was me
bijgebleven - na
verloop van tijd herleid een boek zich tot enkele bijzondere passages die nu en
dan opduiken deze speelt zich af de avond dat
één van de hoofdpersonages, de fysicus Victor Strum, in de half verlichte
straat een plotse ingeving heeft die doorslaggevend zal zijn voor zijn verder werk.
Ik wist dat deze passage voorkwam onderaan de
linker bladzijde en ook dat ik ze wellicht met potlood had aangestipt. Na een
lange tijd bladeren kerend, vond ik wat ik zocht. Ik had wel juist geraden wat
de plaats op de pagina betrof maar had me vergist over de plaats in het boek,
namelijk pagina 270, terwijl ik aan het zoeken was in de laatste 300 paginas:
Il marchait -
het betreft hier de fysicus Victor Strum -
dans la rue déserte et mal éclairée. Lidée surgit brutalement. Et aussitôt,
sans hésiter, il comprit, il sentit que lidée était juste. Il vit une
explication neuve, extraordinairement neuve, des phénomènes nucléaires qui,
jusqualors, semblaient inexplicables ; soudain, les gouffres sétaient
changés en passerelles. Quelle simplicité, quelle clarté ! Que cette idée
était gracieuse et belle ! Il lui semblait que ce nétait pas lui qui
lavait fait naître mais quelle était montée à la surface, simple et légère
comme une fleur blanche sortie de la profondeur tranquille dun lac, et il
sexclama de bonheur en la voyant si belle.
Wat vreemd was voor Strum is dat deze idee plots opdook na een lange
discussie met vrienden,. Een open discussie van vrije mensen onder elkaar,
waarbij voor het eerst, vrij van gedachten werd gewisseld, niet over de partij
noch over de wetenschap, maar over de zin van het leven en de zin van de dood,
wat, zelfs onder vrienden, zelden gebeurde.
Achteraf vernemen we dat de idee van Victor
Pavlevitch Strum niet zo goed wordt onthaald bij de leiders van het labo waar
Strum opzoekingen doet in het raam van de kwantum fysica. Ze vinden dat wat
Strum naar voor brengt, hoe schitterend zijn idee ook moge zijn, zijn theorieën
de aard van de materie tegenspreken.
Waarop Strum openlijk, tot schrik van zijn
vrienden, reageert en onomwonden zegt, dat de mathematische logica van zijn
idee de theorieën van Engels en Lenin ruim overstijgt. En dat het de theorieën
van Lenin zijn die moeten aangepast worden aan de wetten van de fysica en niet
de wetten van de fysica aangepast aan de theorieën van Lenin.
In feite is dit het weinige, maar hoe veelzeggend,
dat me van het boek is bijgebleven. Ik zou het kunnen herlezen, maar zo zijn er
honderden boeken die wachten om herlezen te worden.
Hoe denkt jij erover?
[1] Vassili Grossman: Vie et Destin, Edition Juliard/LAge dHomme, 1983,
traduit du Russe par Alexis Berelowitch. . Het is een boek van meer dan 800 paginas over het Rusland
tijdens de tweede Wereldoorlog en onder meer over de slag om Stalingrad.
14-05-2019, 06:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-05-2019 |
Ulysses via Dante |
Wat is het dat deze dag me brengen zal aan woorden,
waar zal ik staan als de dag zich sluiten zal of, kom ik er nog wel uit?
Ik schrijf dit omdat, zoals er zovele mogelijkheden zijn,
er ook deze is dat, op de lijn van deze glorieuze morgen wat het licht aangaat,
een totaal ander Licht me meenemen kan. Ook dat alles gewoon verlopen zal zoals
het gisteren was en de dagen ervoor. Wat je verhoopt.
Maar toch heb je het gevoel dat de dag voor jou iets bijzonders
in het vooruitzicht heeft. Je kunt dus nu wachten tot dit iets er is om
verder te gaan, maar je kunt ook het komende voor jou uit schuiven en met dit mogelijke
iets op de achtergrond, verder schrijven.
Dit is het vreemde aan vanmorgen. Dit is waar je aan
denkt, van waaruit je vertrekt, om aan te komen op een logische plaats of
gevangen in een beeld, waar je nu nog geen zicht op hebt Het is elke morgen zo.
En je weet, na je poging van gisteren te wachten tot de namiddag, dat het in de
morgen is, hoe vroeger hoe des te beter, dat je je werk af moet maken. En dat
dit voor jou, mettertijd, een levensregel geworden is waar je best niet van
afwijkt.
*
En, hoe het gebeurt alles zijnde zoals het is, dat je
in een gedachtewereld terecht komt waarin je Dante terugvindt die in de Hel,
Ulysses ontmoet - een vlammetje nog zijn geest - Ulysses die vrouw en zoon en
vader verlaat, de zeilen hijst en met zijn gezellen die hem nooit verlaten, de
hoge, open zee op vaart tot voorbij de bakens er geplaatst door Hercules. Waar ze
links nemen om in het zog van de zon de
onbewoonde wereld te gaan verkennen. En waar, na het licht van vijf manen
te hebben gevaren, er een berg opduikt, zo hoog zoals ze er een nog nooit een
hebben gezien. Maar ook, waar hun geluk keerde
want een hevige storm stak op en hun boot wentelde driemaal onder zodat ze allen
verdronken.
Het verhaal van Ulysses in zijn tocht door de Hel, zoals
uitgeschreven door de grote Dante is een hoogtepunt in zijn Divina Commedia. Ik
kan er niet aan voorbij zonder er over te schrijven. Het verhaal gedaan door Ulysses
aan Dante is voor altijd in mijn geheugen neergezet.
Is dit dan het iets dat hem wachtte vandaag? Het
kan, het zal zo voorzien zijn geweest
vanmorgen, al wist ik nog niet wat er me te wachten stond. Ik wil elke dag een
Ulysses zijn. Ik wil elke dag de zeilen hijsen en wachten op de winden die me
brengen zullen naar de oceaan van woorden waarin ik ooit, zoals Ulysses en zijn
gezellen, eens verdwijnen zal.
Het ogenblik van het schrijven dat dit van Dante was -
misschien was het in Girmiani, de stad met de vele torens - was voorzeker, een groot
moment in het leven van Dante - ook een groot moment in mijn leven zoals het me
overvalt, zoals het me ingegeven wordt erover te schrijven. Een flits maar in
mijn gedachten. En vooral dan wat hij zegde aan zijn reisgezellen :
O frati
Considerata la vostra semenza:
fatti non foste a viver com bruti,
ma per seguir virtute e conoscenza.
O, broeders, kijk naar je herkomst, je bent
niet gemaakt om als afgestompten hier te leven, maar om waardigheid en kennis
na te streven[1].
De gouden raad van Dante aan ons allen. Door hem bedacht
en neergeschreven zevenhonderd jaar en meer geleden, en hier dankzij Ulysses,
door mij naverteld. Hoe iets verkeren kan in deze wereld.
Het is voorbij middernacht, het is het ogenblik dat ik
mijn woorden verstuur, naar jou toe, mijn vriend(in).
[1] Inferno:
XXVI, 118-120.
13-05-2019, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-05-2019 |
Van waar we vertrekken. |
Een morgen ongespannen
doorgebracht. Heb gewacht op de late namiddag wat ongewoon is voor mij. Maar ik
waagde het er op, vertrouwend op de zon en een deeltje blauwe lucht. Een
ademruimte, het helle licht gebogen naar een opening, waar doorheen de woorden
me bereiken konden. Zo dacht ik toch, zo hoopte ik toch.
Dit was het kader waarin ik optreden
zou, ook, na wat ik gisteren schreef dat ze ons zo ver al hebben afgezet dat
we vergeten hebben wat de kunst van vroeger was. De SMAK in Gent is er een voorbeeld
van
Ik ga hier niet verder op in,
mijn levensjaren zijn te talrijk om nog geteld te worden en ook om andere
standpunten, dan deze van mijn jonge jaren in te nemen. Ik weet enkel dat ik denk dat professor, Maurizio Ceracini,
wijze woorden heeft neergezet. Wie de moed heeft opgebracht zijn woorden op te
zoeken op Artdependence Magazine
heeft in de marge ervan, The Nose van
Tuymans gezien, een litho die te koop wordt aangeboden voor de prijs van 2.000 .
Er zijn geen prijzen meer in dit land als het gaat om een handtekening onder
een neus aangebracht. Ik volg die trend niet met mijn woorden, integendeel ik
bekamp ze, in mijn beperktheid, mijn woorden mijn enig wapen zijnde.
Was het hierover dat ik schrijven
wou, helemaal niet, maar een telefoon die me uit mijn schrijven haalde, bracht
me er toe dit nog even te herhalen en aan te vullen. Het weze zo. Ik voel me er
goed bij dit benadrukt te hebben, alsof het de eerste maal zou geweest zijn dat
ik erover sprak. In feite heeft de Ceracini er een element aan toegevoegd,
namelijk dat we stilaan gewend zijn geworden aan de hedendaagse vormgeving van wat
als kunst bestempeld wordt, wat een gevaarlijk precedent is waaraan een beschaving
kan ten onder gaan, kunst de spiegel ervan zijnde.
Als ik een bevestiging wil vinden
van wat ik immer zeggen wil of schrijven dan hoef ik maar te kijken naar het
spel van de wolken, het schuiven ervan over het wijde golvende land, over de
akkers en de weiden, de winden in de bomen, de roep van het leven lijk de
siddering van het zijn: het eeuwige dat ons vertrekpunt is en blijven zal. Wij,
de mens, erin verwikkeld. En als dusdanig er over schrijvend, een van de vele mogelijkheden
die ons gelaten zijn om nader te komen, om erin binnen te dringen en er weer
uit op te staan, geladen met een deeltje van die eeuwigheid die ons maar al te
ruim te wachten staat. Hoe groot-mens zijn we dan als we ons wagen aan iets dat
er nog niet was, een gedicht of wat proza, een schilderij, een sonate, een
beeldhouwwerk, zo uit ons ontstaan, in een oogwenk geconcipieerd in gedachten en
dan uitgewerkt in brede trage halen. ,
Conceptie en de uitwerking ervan,
in een ingesloten zijn in ruimte en in stilte, de hand die de materie beheerst,
de hand die zich etaleert zoals cel op cel zich etaleert in bloem en plant.
Het is ons ingegeven zo te zijn
in de wereld.
12-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-05-2019 |
Hoe de dag begint, hoe hij verloopt |
De grijze luchten en de regen, de slaap nog in zijn ogen, hoe bevrijdt
hij zich van wat van de nacht nog is om zich te openen in woorden, zoals hij het
gisteren deed en de dagen er voor.
De boeken, deze die gisteren spraken tot hem, zijn nu zoals de luchten,
gesloten, zijn zwijgend. Het verrast hem niet, hij wist dat dit gebeuren kon. Hij
wist dat hij er eens alleen zou staan om te zeggen dat hij niets te zeggen
heeft in de ogenblikken van het niet-zijn, ogenblikken die enkel en alleen van
het bewegen zijn, van het zich verplaatsen van hier naar daar, gedachteloos,
on-begenadigd met de krachten van de geest.
Niets méér zijnde dan een nummer in een register en het register verzegeld,.
hij zich wegdenken wil als zijnde niet meer van deze wereld noch van de
werelden die komen zullen.
Niet beangstigd maar ook niet verlangend, niet uitkijkend naar wat komen
kan. Te zijn en niet te zijn, niet te voelen dat hij er is, de tijd als een
laken over de dingen, de dingen toegedekt en wat is van hem, het lichaam, er in
weggeborgen.
Zijn ik, weggedeemsterd. Heeft hij wel een jeugd gekend, is het wel zo
dat hij veel geschreven heeft, was hij het wel die een boek wou schrijven en is
blijven ronddolen met weinig meer dan a
blog a day.
Zoals hij zich nu voelt was hij vroeger zeker niet, het was iemand
anders die nu opgestegen schijnt uit hem naar andere oorden. Hij zal vandaag
moeten leven met die eenzaamheid in zich en wachten. Er valt niets anders dan te
ademen en afwachten tot alles zich opnieuw heeft ingesteld op het zijn van deze
aarde.
Dit was van deze morgen, dit is dus verleden en blijft waar het in de
marge van het zijn opgetekend staat.
In de vroege namiddag is er het beeld van wat in Venetië door Belgische
kunstenaars - je moet ze zien staan - wordt uitgestald. Hoe waagt men zo iets
kunst te noemen, de kleinschaligheid van het menselijke op te schroeven, uit te
beelden, voor te stellen als iets oneindig - oneindigheid wat kunst eigenlijk
is. Om dan, bijna tezelfdertijd, als tegenpool, door een samenloop van
omstandigheden, geconfronteerd te worden, via het dubbel concerto van Johannes
Brahms, op you-tube, met, wat ik niet kende, de muziek van Wim Mertens: zijn Often a Bird, zijn Struggle for Pleasure.
In welke wereld leef ik dan, in deze van het absurde, het negatieve, het
neerhalende of in deze van het verhevene, het sublieme de wereld van Brahms
overgenomen in een zelfde geest naar de wereld van Wim Mertens.
Ik schrijf je dit van uit mijn alleen-zijn-in-gedachten. Ik hoop dat je
het lezen zult. Je hoeft geen besluit te treffen, je bent vrij je op te stellen
zoals je het wenst je op te stellen. Maar voor mij is Wim Mertens een
deugddoende compensatie voor wat getoond wordt in Venetië. Het is meer dan een
compensatie, het is een blik op wat de toekomstige kunst voor ons in spe heeft.
Het vooruitzicht dat de oude waarden in de muziek en in het algemeen in alle
vormen van kunst, het halen zullen en mettertijd hun weerklank zullen hebben in
een vernieuwing van de gevestigde waarden waarop onze beschaving is gebaseerd.
Prof.Maurizio Seracini[1]
die ik ontdek via www.artdependence,
schrijft het volgende over de hedendaags kunst:
If
contemporary art will continue to be the expression of highly provocative and
often shocking messages presented in a language often intelligible only for the
artist, and with the deliberate intention to cut out any cultural continuity
with centuries of art, soon people might not be able to see or understand any artistic value in a work of art. An art
piece could soon become an item as any other to be sold or bought just for its
cost and possible revenues, regardless its true value.
Ik denk zelfs dat de toeschouwers in Venetië
dat stadium - gebrek aan inzicht in de artistieke waarden - reeds bereikt
hebben.
[1] From 1975 to 2013, Prof. Maurizio Seracini was
the scientific director of the Leonardo Project in search of the long-lost
Leonardos mural The Battle of Anghiari in the Hall of the 500 in Palazzo
Vecchio in Florence.
11-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-05-2019 |
Gezeten tussen boeken. |
Ik denk - het is jaren geleden dat ik hem las -
aan Zhivago die binnentreedt in de ruime werkkamer van Varykino en door het
wijde raam geconfronteerd wordt met de oneindigheid van het landschap en
neerzitten wil aan de grote schrijftafel om er het boek te schrijven dat zijn
ganse leven duren zou.
En dan is er ook, uit een dichtbundel die een
gelaagdheid kent waar je niet doorheen kunt kijken, maar die je om vele redenen
niet schuwt, er regels uit meeneemt waar je gaat of waar je, je in gedachten
bevindt. Ik dacht zoëven aan Pasternak, ik denk nu aan Saint-John Perse, aan
zijn: les graines flottantes
sensevelissent au lieu de leur atterrissage, il en naîtra des arbres pour
lébénisterie.[1]
Ik kan dit vertalen maar vertaald heeft het niet
dezelfde poëtische geladenheid.
Er zijn zo heel wat passages uit boeken die zich
in mij hebben opgestapeld, die me nu en dan op de gepaste of ongepaste momenten
bezoeken en waar ik even bij stil sta en, kan het anders, voedsel zijn om
dingen te schrijven waar ik nog niet aan gedacht had, dingen die voortkomen uit
wat ik van anderen behouden heb.
Pasternak vooral is een grote droom gebleven en
de zin, hoger aangehaald, werd in mij gegrift, geëtst. In mijn onderbewustzijn/onbewustzijn
ga ik er mee slapen en sta ik er mee op, omdat het ook altijd een droom is
geweest - van vele schrijvers denk ik - te werken aan iets dat je ganse leven
zou omknellen en zou bloot leggen. Iets dat alleen uit jou kan gegroeid zijn,
een samenbrengen van de vele zaden die zich mettertijd in jou hebben gezaaid,
die geschoten zijn en waarvan de bomen
nu een bos geworden zijn.
Het moet inderdaad een groot gevoel zijn een
boek te schrijven, een boek te voelen groeien in zich en te zien groeien in de
stapels paginas naast zich. Een boek over het leven, een boek over wat het
zaad van het Woord kan zijn.
Ik schrijf dit gezeten tussen de rijen boeken in
mijn kamer, de beste plaats waar ik zijn kan. Ze beamen wat ik schrijf, ze
voelen zich gevleid dat ik het over hen heb en niet over wat in de wereld
gebeurt. Ze weten dat de wereld niet mijn doen is, ze weten dat het de boeken
zijn, die van hen, die optreden als volwaardige burgers in wat ik te vertellen
heb. Ze roepen me toe, ze applaudisseren zelfs, al hoor ik het niet, ik weet
het en het geeft me én armslag, én een gevoel van oneindige rust. Ik kan er me
letterlijk bij neerleggen, links en rechts omgeven door boeken die spreken tot mij,
de ene wat meer dan de andere , maar hun spreken is hun zwijgen en ik houd het
zo.
Ik houd het zo, lang, lang : Ik, en de
boeken om me, die me insluiten, die me warm houden, die me begeesteren bij
momenten, zoals dit nu-moment. Afgezonderd van al het overige dat is en roert
en beweegt ; dat evolueert naar een uiteindelijke bestemming die er is,
ergens waar het goed is te zijn, waar het goed is er honderd procent te zijn,
opgerold lijk een egel.
Sprakeloos, in mezelf gekeerd.
[1] Saint-John Perse: Amers, Strophe 5, 1 (Oeuvre
poétique, 1960 Gallimard ).
10-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-05-2019 |
Evolutie, een aspect |
Is er, nu de mens als humaan wordt gezien, zo iets op komst als humaan-zijn
in het vierkant, niet zoals de snelheid van het licht in het vierkant maar
humaan maal humaan en dit in de diepte?
Is het dit dat de evolutie voor ons in spe
heeft, de grote verrassing die de mensheid wacht, om de hoek, in de tijd, enkele
tienduizenden jaren verder?
Ik vertel jullie niets nieuws als ik schrijf -
met de woorden van Hokusaï in het achterhoofd - dat elk geschrift van mij een
poging is om het steeds maar beter te doen dan de keer er voor.
Het gaat wel niet trapsgewijze, elke dag wat
beter, maar ik voel toch, al zeg ik het zelf, dat er een zekere progressie is
en dat ik, zeker nu, niet meer de hoop mag opgeven, ooit eens het hoogste te
bereiken wat ik hoopte te bereiken. Het succes, als het ooit komt zal te wijten
zijn aan mijn blijvende inzet, ik zelf zal er verantwoordelijk voor zijn, ook
als ik er niet in slaag.
Dit zijn weliswaar boude woorden, maar we zien
het groot. We wensen niet ter plaatse te blijven trappelen, we wensen vooruit,
het zit zo genesteld in onze genen. Het is trouwens een logisch iets als ik
denk vanwaar ik kom.
De humane mens van Roger Garaudy komt van heel,
heel ver. Hij moet, alse en vaag droombeeld ervan, in zijn minimaalste essentie,
aanwezig zijn geweest op het moment van de Big Bang en deze oer-oer-essentie is
uitgegroeid tot een beginnend mens-zijn dat op een ogenblik in de tijd, met een
kwast en een schotel verf op het punt stond de wand van de grot waar hij verbleef
te beschilderen. Het beginpunt van zijn humaan-zijn.
De vraag die zich stelt achteraf: is het deze
oer-oer essentie van de mens geweest die
er voor gezorgd heeft dat het op een bepaald ogenblik in de tijd, gedacht heeft
aan kwast en verf of, is het, het gevolg van een evolutief gebeuren geweest dat,
van in den beginne, in het moment van de Big Bang, zat ingebakken en gezorgd
heeft dat de hand van de mens een bizon tekende op de ruwe ondergrond van de
wand van de grot waar hij leefde ?
Het antwoord op deze vraag is ook het antwoord
op de vraag gesteld in de eerste lijnen van mijn betoog.
Ikzelf ken de overtuiging dat de mens - ik denk
dan niet aan zijn uiterlijk, aan zijn voorkomen - geestelijk evolueren zal naar
een homo sapiens sapiens, naar een geestelijk-zijn-in-het-kwadraat.
Vraag me niet wat dit betekent; vraag me niet wanneer dit gebeuren zal. Wel
denk ik dat het verloop ervan exponentieel zal gaan, zeker niet de tijd die
nodig is geweest om van hominidae te komen tot de homo sapiens van nu.
Dit is deel van het ongewisse, maar, zoals het
Universum in beweging is als Universum en elk part ervan, dus ook de mens, deel
uitmaakt van deze evolutie, dus ook de geest, de spirit in het Universum, het
ook gebeuren zal met de geest, de spirit in de mens.
In elk geval, vandaag staan we veel verder dan
waar we stonden bij het begin van de Verlichting. De wetenschap is
open gebloeid, schijnbaar bereikt ze thans een voorlopig eindpunt, staat ze op
het punt te kantelen in een meta-wetenschap, de New Physics hebben ervoor
gezorgd dat dit punt werd bereikt zodat er, zo wordt gezegd, er niet meer begripvol
kan over nagedacht, kan over geschreven worden.
Het religieus gedachtengoed daarentegen heeft,
rampzalig genoeg de wetenschap/Verlichting niet gevolgd. De Kerk heeft haar
machtspositie willen behouden en ondergaat thans de gevolgen van haar stugheid.
Maar het is overduidelijk de geest van de mens
is geëvolueerd. Er loopt een lijn van uit de Big Bang naar de humane mens die
doorlopen zal naar de toekomst, niet noodzakelijk met een zelfde gestadigheid,
er kunnen tempoverschillen zijn, maar deze zullen overwonnen worden en de
vooruitgang naar het kwadraat toe zal er komen.
Gebeurt het dan toch niet, komt er een dikke
kink in de kabel, om een of andere menselijke reden, of een andere, de aarde
heeft wellicht niet het alleenrecht. Er zijn andere plaatsen om er, zoals
begonnen is op aarde te herbeginnen op een andere planeet - misschien zijn ze
zelfs daar al aan het kwadraat toe.
09-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-05-2019 |
Grotschilderingen en oude bomen. |
Roger Garaudy (1913-2012), in zijn Comment lHomme devint humain[1], daalt af tot de jaren duizend om er
Kono His (1020-1090) te ontmoeten en steunt zich op wat deze ons toen wist
te vertellen:
Un poème est un tableau
sans formes, un tableau est un poème en formes. Les sages ont souvent discuté
cette maxime et nous en avons fait notre guide.
Wat zeggen de wijzen van vandaag hierover, én
over de poëzie, én over het schilderij of kunstwerk of, zijn er nog wel wijzen
die alles hebben doorgrond en over alles een mening hebben, ook over wat de wijzen van vroeger vertelden?
Frans Minnaert was zo iemand. Hij dacht na over
wat de grote Hokusaï wist te melden aan de wereld, en als Directeur van de Kunstacademie
in Anderlecht liet hij Hokusaïs woorden[2]
aanbrengen in de inkomhall van de Academie. Of deze woorden er vandaag nog
staan weet ik niet, evenmin als ze er nog staan, of ze nog gelezen worden?
We gaan er niet vreemd over doen, de wereld van
de geest verandert ; de visie over de dingen die zijn, wijzigt zich. Zoals
ik al dikwijls vermeldde, de oude gewaden zijn afgelegd en dit op alle
gebieden, zo filosofisch- religieus, zo wetenschappelijk, zo economisch als
politiek, niets dat vroeger was is overgebleven, waarom zou dan de wereld van
de kunst zich niet gewijzigd hebben ?
Als ik, ingaande op de muziek voor de viool van
de laatste dagen, en hoor hoe de muziek van Mozart evolueerde naar de muziek
van Brahms, en deze naar de muziek van Enesco en deze laatste naar de muziek
van Bram Van Camp, dan zijn er vier verschillende werelden die zich openen.
Het probleem dat zich stelt aan mij en aan allen
rond mij is een algemeen probleem, ben ik bereid mijn wereld van vroeger op te
geven en openminded deze van nu te
betreden; heb ik die soepelheid of is er, om diverse valabele redenen, geen
haar op mijn hoofd dat er aan denkt ook maar één stap te zetten in de richting
van het meest nieuwe?
Zo lang ik het niet doe kom ik geen stap verder,
blijf ik van de oude school, die, misschien nooit meer, deze van de huidige of
komende generatie zal worden. Het is een kwestie van buigen of barsten.
Wat mij betreft, ik blijf met veel argwaan
toekijken naar wat er gebeurt. Ik blijf geloven dat het nieuwe geen winstpunt
is wat de inhoud ervan betreft ; dat, wat kunst/poëzie betreft - kunst IS poëzie
en omgekeerd - het peil van de grotschilderingen niet meer bereikt wordt, omdat
niet meer vertrokken wordt van uit de verbazing die het leven is, maar van uit
het geblazeerd zijn. Hoe verklaar je anders dat er gemeend wordt kunst te
bedrijven met het bekleven van een plafond in het koninklijk paleis met de
vleugels van miljoenen kevers, welke kleur deze ook hebben mogen.
Welke afstand ligt er aan de basis, tussen beide
uitingen van gevoelens. Moeten we het zien als een progressie ? Wijst het
qua beschaving, niet eerder op een achteruitgang, op een leeglopen van wat
destijds een begin van beschaving was?
Ik krijg van uit een bron, Pinterest, dagelijks fotos toegestuurd, o.m. van bomen en nog
eens bomen, de meest fantastische die je, je maar indenken kunt. Je zou denken
dat de wereld er mee bezaaid is. Ik kijk er naar , ik kijk naar de meest
grillige vormen ervan. Het is het werk van de natuur, en de natuur leert ons
wat kunst is, namelijk verbazen. Ze stoot ons van ons voetstuk, ze is als een
vuistslag in ons gelaat, en dit niet alleen wat oude verweerde boomstammen
betreft, ik voeg er het mirakel van de duizend soorten bloemen die er zijn aan
toe. Het is de maatstaf van de natuur ontstaan uit het Woord dat in den beginne
was.
Nu, eeuwen lang zijn we geëvolueerd, de natuur,
of het werk van de natuur als maatstaf. Vandaag is het de maatstaf van de mens
die we aankleven.
Vandaag heb ik duidelijk de indruk dat we
afgedwaald zijn. Hoe ver we zijn afgedwaald valt niet te becijferen. Het erge
is dat we het-afdwalen-van als
maatstaf zijn gaan gebruiken.
Is het onze machteloosheid, ons gebrek aan
vakkennis die we aan het etaleren zijn, ons gebrek aan geduld, onze zucht naar
geldgewin?
Is het niet zo, het lijkt er toch op.
[1] Roger
Garaudy: Comment lhomme devint humain, Edition Jeune Afrique,
1978.
[2]
HokusaÏ:
Ik ben gek van schilderen
geworden vanaf mijn zesde levensjaar toen ik ermee begonnen ben. Ik maakte schilderijen
die ik zeer goed vond. Toen was ik al vijftig jaar. Maar niets van wat ik deed
alvorens ik zeventig jaar was had enige waarde. Op de ouderdom van drieënzeventig
ben ik ertoe gekomen de natuur onder vele aspecten te begrijpen: vogels,
vissen, dieren, bomen, gras, kortom alles. Als ik tachtig word zal ik nog
verder gaan en de geheimen van de kunst zal ik binnendringen met mijn negentig
jaar. Eenmaal honderd jaar bereikt zal mijn kunst subliem zijn. En mijn enig
doel zal bereikt zijn op mijn honderdentiende jaar, want dan pas zal iedere lijn
en ieder punt dat ik maak doordrongen zijn van leven. (In Paul Huys, Frans
Minnaert, Lannoo, 1980).
08-05-2019, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-05-2019 |
Woorden die woorden worden. |
Er is geen leegheid meer. Ik vertel al wat ik
weet, of denk te weten, al wat ik me inbeeld en niet inbeeld, wat ik wil en wat
ik eigenlijk beter verzwijgen zou. Ik kan mijn blad vullen met de woorden die ik
ontvang van waar ook, die ik schift, verwerp of aanvaard. Kan paginas
schrappen, en nieuwe paginas vullen; kan in mijn woorden rozen/netels laten bloeien
en verwelken; kan zeggen dat ik opsta met Venus voor het raam, dat ik aan de
vijver ben, dat ik in Auvers-sur-Oise ben aan het graf van Vincent en Theo Van
Gogh, broederlijk naast elkaar, en dat het regende. Ik ben volledig meester van
wat ik achterlaat aan woorden van mij.
De dagen die voorbij zijn waren storend. Ik had
teveel technische problemen die ikzelf niet oplossen kon. Vanmorgen, ontdaan ervan
kan ik me ontplooien terug, me bloot geven wat mijn gedachten betreft. En het is
een bijzondere morgen. Een goede vriend staat op om 04.33 om mijn blog te lezen
en hij stuurt me de woorden van Multatuli: ik wil gelezen worden. Wat ook
mijn geval is, ik ook wens gelezen te worden, dan toch de blogs die ik schrijf.
Ik denk echter dat Multatuli gelezen wou worden omwille van het onrecht dat hij
aanklaagde, wat bij mij gelukkig - al heb ik wel al gedaan in het verleden -
niet meer het geval is. En dan nog, wat ik schrijf heeft zijn waarde voor mezelf,
of het ook waardevol is voor zij die me lezen weet ik niet, weinigen zeggen het
me, maar mijn blog blijft bezocht worden en dit is de enige aanduiding die ik heb.
Heeft een schrijver, wiens boek in de etalage
ligt, zelfs als het goed verkocht wordt, enige zekerheid dat zijn boek - ik
denk aan Het Verdriet van België - ook gelezen wordt, en dan nog gelezen met
de zorg die Hugo Claus eraan besteed heeft om het te schrijven?
Ikzelf schrijf altijd alsof mijn woorden onuitroeibaar
zijn, alsof ik de zekerheid heb dat ze de eeuwigheid zullen ingaan. Het is dus
geen schrijven met krijt op een zwart bord maar woorden geëtst in de koperen
plaat om niet meer te vergaan. Dit is het gevoel dat ik heb als ik bezig ben. Achteraf
weet ik genoeg dat mijn woorden zullen vergaan onder het stof of in het vuur
wat ik al eens heb gedaan tot mijn spijt - maar het kan ook, en dit hoop ik,
dat ze tot lang na mij gelezen zullen worden, zoals het ook kan dat ze op zij
gelegd worden, vergeten voor een tijd, om dan toch eens te worden opgedolven,
misschien door mijn achterkleinkinderen, bloot gelegd en ontcijferd.
Echter, zelfs indien alle tekens worden
verschroeid tot as, dan nog zullen de ideeën die ik rondstrooi, lijk een parfum
blijven hangen in de luchten omheen de aarde en opgesnoven worden, omgezet in
woorden door anderen na mij.
Anderen die denken zullen in het spoor van mij
en die mijn gedachtengoed zullen verder verkondigen, of het nu geschreven staat
of niet. Ze zullen het doen voor de geslachten na hen, zoals ik het
gedachtengoed van anderen heb verder gezet. Aldus wordt alles meer en meer uitgezuiverd
tot de essentie, en gaat er niets verloren, wat ook de Ecclesiasticus moge
beweren.
Er zal dus nog altijd iets overblijven van wie
ik was of wilde dat ik was. Is het dan verbazend dat ik soms denken moet aan
wat Ovidius schreef over zijn Metamorfosen?
07-05-2019, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-05-2019 |
Netels |
Ik was terug aan de vijver. Ondanks het minder
goede weer - het hagelde zelfs bij momenten - was ik er. Het watervlak een boek,
open op de wereld. Een rustpunt in mijn dagen. Ik kijk er naar de dingen met
andere ogen, met een ander ingesteld-zijn, een weinig buiten het alledaagse
getreden, meest nog, een innigere verbondenheid met al wat ik zie.
Zo heb ik, waar ik anders aan voorbijga, de
netels gezien, een bosje maar van enkele stengels. Heb ik gezien hoe ze er
staan in bloei, even levendig, even wild, even krachtig als de boterbloemen er
naast, als de hoog opgeschoten grassen met vreemde namen die ik opzoeken kan en
dit alles, midden een bed van paardenbloemen, geler dan geel. Ik kijk naar de
netels, bijna verwonderd hoe stengel met blad en afhangende trossen sterk
ruikende, o zo tere bloempjes; hoe die er getekend staan, van geen kwaad
bewust, verlangend misschien naar de hand die, beginnend van onderaan naar
boven toe, hen aaien zou. Zo een stengel, zo een plant, denkend aan het leven
binnenin, is eigenlijk, zo vond ik, omdat ik me er goed bij voelde er te zijn
en er naar te kijken, een regel poëzie.
Niet deze van T.S Eliots Barre Land, want die
is enkel te doorgronden met Paul Claes bij de hand, noch van Paul Auster; maar
laat het ons houden bij een regel poëzie van Bertus Aafjes of, van onze Guido
Gezelle, zou een vriend me zeggen. In feite, elke bloem is poëzie.
Ik ken wel de verrassing, het wapen van de
netel, weet ook dat hij symbool staat voor het braakliggende land, als houder
van al het negatieve dat hij als brandnetel meedraagt. Ik sprak er me onlangs
nog, verwoestend over uit in een gedicht. Maar zoals hij hier voor mij staat
is het een wonderlijk stuk leven.
Zo heeft alles zijn positieve kant en ligt het
aan de mens dit positieve - het mag dus ook het bevreemdende zijn - op te zoeken en aan te
wenden om het waardevolle er in te zien en er uit te halen.
Zo wist een dame van de Valais ze woonde
alleen, afgezonderd hoog in de bergen, juist onder de bomengrens - dat de jonge
toppen van de plant niet alleen genezend waren voor elke kneuzing, maar ook
voedzaam waren en dat een thee van de wortels of van de bladeren, met mate
gebruikt, heilzaam was voor heel wat ongemakken. Dit wisten de Kelten, zegde
ze, en dus ook in de hoog afgelegen chalet van onze dame. De keren dat we haar
hebben bezocht, hebben gewone thee geschonken gekregen, maar haar te horen
vertellen was even heilzaam dan toch voor onze geest.
Ooit - maar wanneer dit zal zijn valt af te
wachten - zullen we hier eens een netelthee zetten om te zien of die waardige
dame de waarheid gesproken heeft. We hebben kwalen genoeg die te bestrijden
zijn. Nu,
onkruid is de verzamelnaam voor de brandnetel,
maar laten we de netel een wilde plant heten of een plant die in het vrije
groeit op een plaats die haar het best bevalt, echter, geen enkele plant, voortkomende van wat in den beginne was, kan
on-kruid worden genoemd.
Als ik het boekje doorblader van Natuurpunt van
enkele jaren terug: Gids: 66 verrassende
natuurtochten in België, val ik op tal van bloemen, planten, vlinders en
vogels die totaal uit hier en uit mijn nabije omgeving verdwenen zijn, en die
voor mij nog enkel bestaan in de herinneringen aan mijn verre jeugd toen ik nog
het grote, onvervangbare geluk kende, over de bloemenweiden heen naar het bos
te wandelen waar ik dan geconfronteerd werd met de netels aan de rand ervan,
naast en onder de sleedoorn.
Een rustpunt in mijn leven is de vijver, een
rustpunt in de dag is mijn blog. Als men ouder wordt druipt het sentiment eraf.
Laat het zo!
06-05-2019, 20:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-05-2019 |
Religiositeit, een vorm van. en 2, 3, 4, 5 & 6 mei. |
06 mei
Netels
Ik
was terug aan de vijver. Ondanks het minder goede weer - het hagelde zelfs bij
momenten - was ik er. Het watervlak een boek, open op de wereld. Een rustpunt
in mijn dagen. Ik kijk er naar de dingen met andere ogen, met een ander
ingesteld-zijn, een weinig buiten het alledaagse getreden, meest nog, een
innigere verbondenheid met al wat ik zie.
Zo
heb ik, waar ik anders aan voorbijga, de netels gezien, een bosje maar van
enkele stengels. Heb ik gezien hoe ze er staan in bloei, even levendig, even
wild, even krachtig als de boterbloemen er naast, als de hoog opgeschoten
grassen met vreemde namen die ik opzoeken kan en dit alles, midden een bed van
paardenbloemen, geler dan geel. Ik kijk naar de netels, bijna verwonderd hoe
stengel met blad en afhangende trossen sterk ruikende, o zo tere bloempjes; hoe
die er getekend staan, van geen kwaad bewust, verlangend misschien naar de hand
die, beginnend van onderaan naar boven toe, hen aaien zou. Zo een stengel, zo
een plant, denkend aan het leven binnenin, is eigenlijk, zo vond ik, omdat ik
me er goed bij voelde er te zijn en er naar te kijken, een regel poëzie.
Niet
deze van T.S Eliots Barre Land, want die is enkel te doorgronden met Paul
Claes bij de hand, noch van Paul Auster; maar laat het ons houden bij een regel
poëzie van Bertus Aafjes of, van onze Guido Gezelle, zou een vriend me zeggen.
In feite, elke bloem is poëzie.
Ik
ken wel de verrassing, het wapen van de netel, weet ook dat hij symbool staat voor
het braakliggende land, als houder van al het negatieve dat hij als brandnetel meedraagt.
Ik sprak er me onlangs nog, verwoestend over uit in een gedicht. Maar zoals
hij hier voor mij staat is het een wonderlijk stuk leven.
Zo
heeft alles zijn positieve kant en ligt het aan de mens dit positieve - het mag
dus ook het bevreemdende zijn - op te
zoeken en aan te wenden om het waardevolle er in te zien en er uit te halen.
Zo
wist een dame van de Valais ze woonde alleen, afgezonderd hoog in de bergen,
juist onder de bomengrens - dat de jonge toppen van de plant niet alleen
genezend waren voor elke kneuzing, maar ook voedzaam waren en dat een thee van
de wortels of van de bladeren, met mate gebruikt, heilzaam was voor heel wat
ongemakken. Dit wisten de Kelten, zegde ze, en dus ook in de hoog afgelegen
chalet van onze dame. De keren dat we haar hebben bezocht, hebben gewone thee
geschonken gekregen, maar haar te horen vertellen was even heilzaam dan toch
voor onze geest.
Ooit
- maar wanneer dit zal zijn valt af te wachten - zullen we hier eens een
netelthee zetten om te zien of die waardige dame de waarheid gesproken heeft.
We hebben kwalen genoeg die te bestrijden zijn.
Nu, onkruid
is de verzamelnaam voor de brandnetel, maar laten we de netel een wilde plant
heten of een plant die in het vrije groeit op een plaats die haar het best
bevalt, echter, geen enkele plant,
voortkomende van wat in den beginne was, kan on-kruid worden genoemd.
Als
ik het boekje doorblader van Natuurpunt van enkele jaren terug: Gids: 66 verrassende natuurtochten in
België, val ik op tal van bloemen, planten, vlinders en vogels die totaal
uit hier en uit mijn nabije omgeving verdwenen zijn, en die voor mij nog enkel
bestaan in de herinneringen aan mijn verre jeugd toen ik nog het grote,
onvervangbare geluk kende, over de bloemenweiden heen naar het bos te wandelen
waar ik dan geconfronteerd werd met de netels aan de rand ervan, naast en onder
de sleedoorn.
Een
rustpunt in mijn leven is de vijver, een rustpunt in de dag is mijn blog. Als
men ouder wordt druipt het sentiment eraf.
Laat
het zo!
5 mei
Van Goghs
Champ de blé aux corbeaux.
Zo, hier gezeten op het terras aan de vijver, zijn gewone plaats van de
laatste dagen. Het is vroeg in de namiddag, een dag in de soms grillige maand
mei, misschien gaat het regenen,
misschien niet. Maar niets deert hem hier, hij ziet het gebeuren, hij is,
zonder er te zijn, in Auvers-sur Oise.
Uit lauberge Ravoux, uit de bekrompenheid
van zijn kamertje - te bezichtigen heden ten dage - komt Vincent Van Gogh
buiten, wordt hij opgenomen in de beweging van de straten, onder de grote
luchten van die bepaalde zomermorgen, dragend zijn schildersezel en op de rug
een zak met verf en penselen en nog wat dingen.
Hij heeft een bol zwarte koffie gedronken, met een borrel misschien, of
ook niet; met een stuk brood misschien of ook niet. Er is een zwaarte in zijn
vestzak die hij duidelijk voelt tegen zijn dij aan, die hij betasten kan met
zijn ene vrije hand. Hij gaat de weg op tussen de huizen, voorbij de kerk die
hij enkele dagen ervoor geschilderd had, met de kinderen om hem heen, die toe
keken en stil spraken onder elkaar.
Hij loopt de velden in langs de smalle holle veldwegel, ver van allen,
ver van de wereld, want dit is zijn uur, het uur van alle krachten die hij
gebald in zich voelt bewegen, een schreeuw bijna. De zon is in zijn gezicht, is
in zijn mond, in zijn baard, is in de vloek van zeventig dagen schilderen. Denk
eraan, zeventig dagen lang, elke dag opnieuw te staan voor een doek, de geur
van verf in zijn neusholten, een doek dat hij bedekken moet, dat hij o zo vullen
wil met kleuren en lijnen, met wat is van de ziel in hem, traag, gestadig. Elke
dag opnieuw een schilderij, lijk talloze brieven die hij schrijven wil aan de
wereld die gesloten blijft, woorden die hij zeggen wil, zijn hart dat hij
uitstorten wil, maar waar alleen zijn broer Theo naar luisteren zal, alleen hij
en de dokter misschien.
Als hij zijn ezel opstelt, als hij zijn doek plaatst, als hij zijn zak
opent, zijn palet neemt en de verftubes openduwt, als hij de eerste, zo
moeilijke penseeltrek zet, is er tevens wat Fritjov Capra beschrijft, in zijn Tao of Physics, maar wat niemand ziet
of hoort of wenst te horen in deze tijd, is er de dans van Shiva: de quarks en
elektronen en andere deeltjes, miljarden vormen van energie, die op hem
afkomen, die botsen met de elektronen uit zijn geest, uit zijn ademnood, uit
zijn moegestreden-zijn, uit zijn wanhoop niet te slagen waar anderen slagen,
uit zijn verziekt, verzwakt, nodeloos geworden lichaam. De kleine, vergeten man
die hij is.
Hij schildert, met in zijn zak die zwaarte die hij voelen kan als hij
beweegt. Hij schildert in een furie: een golf openbarstend leven in hem. Hij
schildert het koren met brede penseeltrekken, de smalle weg, licht groen tussen
de velden, de donkere dreigende luchten erboven en de kraaien die in zijn hoofd
keren en kantelen. Hij schildert ze buitenmate groot, vooral die ene, die
laatste. Hij schildert de eeuwigheid, het levende leven, de wind in het
rijpende, wiegende koren, de wolken stuifmeel in zijn ogen.
Ik schilder mijn eeuwigheid moet hij gedacht hebben: het koren is het
leven, ik schilder het levende koren en de zwarte wolken van de dood met de
zwartste kraaien. En het is af, zoals
mijn leven af is maar toch nog een allerlaatste kraai mijn teken, het handteken
van de dood.
Hij laat staan wat is, de ezel met het nog vochtige doek, zijn doos met
de tubes verf en zijn penselen op het palet op de grond. Hij gaat weg in de
richting van het nabije bos. Hij neemt de zwaarte uit zijn zak, hoe koel het is
in zijn gloeiende handen. Hij richt het op zijn borst. Waarom beeft zijn hand
als hij de trekker over haalt?
De knal ruist door het koren, vogels schieten weg, de wereld vangt het
op. De ganse kosmos zal het voelen. Hij heeft nog de kracht doek, ezel, verf en
penselen, palet, op te nemen en terug te gaan naar zijn kamer in de herberg,
waar hij neerligt op het ijzeren bed om er traag, traag te sterven.
Weet dat de pastoor van Auvers, zelfs niet de
lijkstoel zal willen lenen, dat er geen dies
irae zal gezongen worden over zijn dood lichaam, geen in paradisum, dat hij niet begraven zal worden in gewijde aarde.
Toch zal hij opgenomen worden in de schoot van het eeuwig-zijn. Hij
stierf op 29 juli 1890, rond acht uur dertig, de morgen van zijn zevenendertigste
jaar.
Van
Dante weten we dat hij is heengegaan, na zijn laatste versregels. Wat een
verlossing deze laatste regels moeten geweest zijn, vooral dan die
allerlaatste: lAmor che move il sole e
laltre stelle. Waarna hij in de morgen van 14 september 1321 is opgestegen
naar de sterren, naar het grote immense Licht dat symbool stond voor wat hij Amor noemde. Om er opgenomen te worden,
in het eeuwige van de geest van het Universum. Waar ook nu, Van Gogh moet
aanwezig zijn, beiden hier op aarde, levend nog in onze gedachten.
Ik
heb dit geschreven aan de vijver: de populieren, de jonge fruitbomen, de struiken,
de grassen, de bloemen, het riet tot papyrus toe, licht wiegend; de koepel van
de lucht weerspiegeld in het water. De wind een zucht van eeuwigheid. Met al
dit en met nog heel wat meer, ben ik heengegaan in de wereld, deze die van
Vincent Van Gogh is, die van Dante is en van Vergilius, ook van Ovidius, en van
zovele anderen.
Ook
die van ons, later. Een kwestie van wat tijd nog.
*
2, 3, 4 mei Leonardo Da Vinci en de Media
De
media hebben het deze dagen over het schilderij, Het laatste Avondmaal van
Leonardo Da Vinci en wel over dit in de abdij van Tongerlo. Hebben het zelfs
over het gelaat van Johannes, mond en kin ervan zouden gelijkenis vertonen
met mond en kin van de Mona Lisa (?).
Is de
media blind? Zien ze dan niet dat het een vrouw is - niet een Johannes - die
zich neigt naar Petrus die haar de vraag stelt, wie het is die Jezus zal
verraden of, durven ze zich niet afvragen wat die vrouw daar komt doen tussen
de apostelen en nemen ze maar de gemakkelijkste oplossing dat het Johannes
zijn moet?
En de
Kerk, durft ze niet openlijk bekennen dat Jezus en Maria Magdalena een koppel
waren, dat zij de leerlinge was die hij beminde, die hij lief had?
Da
Vinci heeft het evangelie van Johannes grondig gelezen en heeft geschilderd wat
hij gelezen heeft. Ik had het er uitvoerig over in mijn blog van 26 maart van
dit jaar - te uitvoerig zelfs wat de bemerking van Pézard betrof - maar wie de
woorden leest van het evangelie kan niet de minste twijfel hebben. Trouwens,
Johannes als schrijver, zou nooit van zichzelf schrijven dat hij de leerling is
die door Jezus wordt bemind, hoogstens dat hij het is die door Jezus het
liefst wordt gezien, wat heel wat anders is dan bemind worden.
De
Kerk, sedert Da Vinci, rekent dus en blijft rekenen op het geloof in de lezer
van het bewuste evangelie, dat zo iets, Jezus verliefd op een vrouw en met haar
het bed deelt, onmogelijk kan bestaan.
Wel
het bestaat en Da Vinci, die de eerste de beste niet was, wist het. Het zal
wellicht in die tijd algemeen geweten geweest zijn gezien het uitgeschreven
werd door iemand die meer van het leven van Christus afwist omdat hij er
hoogstens een generatie van verwijderd was, het misschien zelfs de visu heeft meegemaakt.
Zo wordt toch verondersteld.
Nu
verandert dit niets aan de hoofdboodschap van Jezus: bemin uw naaste als
uzelf, helemaal niets, integendeel. Maar ik herhaal dat ik hem zie als een man
geladen met de filosofie, de levenswijsheid van het Oosten, meer dan een
godsgeleerde; dat hij als lichtende geest is opgetreden en in zijn nieuwe
omgeving, amper of helemaal niet begrepen werd - en tot vandaag toe niet
begrepen wordt - gelukkig is er Paulus
geweest, om in te leiden wie die Jezus-Christus was en wat hij vertelde. Hij
was, om hem beter te leren kennen, gegaan naar de plaats van waar, wellicht,
Jezus gekomen was, ergens in Arabië, het kan ook Indië geweest zijn, waar hij drie jaar verbleven heeft alvorens
Petrus en Jacobus, de broer van Jezus, op te zoeken in Jeruzalem.
Van
Jezus zelf, weten we niet met zekerheid waar hij terecht is gekomen is na zijn
twaalfde jaar. Was hij de zoon van God, zeker, zijn we niet allen zonen en
dochters van God, van het Universum onze Moeder.
En
hij, Jezus, stond er spiritueel en in zijn handelingen, het dichtstbij. Niemand
voor of na Hem is, bij wat is van een God, zo dicht gekomen als Jezus. Maar,
waarom die man, die Jezus het recht
ontnemen verliefd te worden, gelukkig op een Vrouw, Maria Magdalena die haar
Klooster en Kerk heeft in Vézelay, een hoogtepunt in onze westerse beschaving.
Gelukkig
voor ons, we waren er, we kunnen erover getuigen.
*
PS.
Heb elke dag van 2 tot 4 mei ettelijke malen getracht - zoals jullie - verbinding te krijgen, zonder succes. Dan maar op deze wijze.
***
Vertelt Max Porter[1] in een interview met Kathy Matthys in De Standaard:
Ik ben niet religieus maar ik voel me verwant met het gedachtegoed van
druïdes. Als er al een stroming is die ik volg, dan is het de Keltische
metafysica. Bomen zijn mijn goden.
Ik had dit ook kunnen schrijven, maar hij, Porter, had
niet moeten beginnen zoals hij begon want, de bomen zien als goden is een vorm
van religiositeit, is een vorm van verbonden zijn met de bomen en via de bomen
met het woud en via het woud met de levende kosmos, het is, zoals hij dan ook
zegt een vorm van Kelt zijn.
Ik heb me, van het ogenblik af dat ik gemeend heb
begrepen te hebben wat de ware betekenis was van de eerste gotische
kathedralen, van het mysticisme van Stonehenge, me een Kelt gevoeld telkens ik,
even maar, de alledaagsheid van de dingen verliet en neerzat om te schrijven.
De grote ogenblikken in mijn leven dat ik mijn verbonden zijn met alles om me
heen duidelijk aanvoelde en er over te vertellen wist. Er naast, of liever niet
er naast, maar op andere ogenblikken, ben ik maar gewoon klein mens die de
problemen kent van een lichaam waar heel wat sleet op is en, ook de problemen
van een wereld waar weinige dingen gaan zoals ze zouden moeten gaan.
Er is dus in mij, de man die verbonden is met de
innerlijkheid der dingen en de man die toekijkt op de uiterlijkheid ervan. Het
ene verheft me, het andere houdt me gekleefd aan de aarde en als ik schrijf dan
ben ik meestal niet van die aarde.
En ik hoef niet van de aarde te zijn, er is hiervoor de
media die er zich blind op staren. Ik echter voel me niet geroepen om me blind
te staren op wat van die media is. Wel, wat de bomen van het regenwoud aangaat.
Als eeuwenoude bomen in het oer-of regenwoud geveld worden, kijk ik toe, is het
een pijnlijk iets - en ik moet overdrijven om het duidelijk te stellen - iets
dat me door merg en been gaat. Ik zie het als het werk van barbaren, niet dat
er geen andere werken zijn van barbaren, van natuurverdelgers, die ook als
dusdanig, moeten vervolgd worden. Ik heb geen idee van wat er overblijft aan
oer-en regenwoud, maar dat er al heel wat werd weggekapt weet ik en ook dat
elke boom in meer geveld, een bijna terroristische daad is, te merken als
dusdanig en te vervolgen, eventueel op de wijze van een Trump die wel Iran en
Noord-Korea in het oog heeft maar niet wat er omgaat met wat is van het leven
van de planeet aarde.
Ik had het gisteren over Het barre Land van T.S.Eliot.
Hij had het over de barheid van de geest, meer dan over de barheid van de
aarde. Wel, het ene is er, het andere staat ons te wachten. Het weinige dat ik
vermag is er over schrijven. En dit is, zoals er zovele vreemde zaken zijn, een
eigenaardige toestand - en begrijp me niet verkeerd - de nood, de pijn te
kennen er over te moeten schrijven en anderzijds de voldoening te kennen er
over geschreven te hebben en er in geslaagd te zijn een nieuwe blog te
schrijven waarmede ik de nieuwe maand, en dan nog deze van mei, betreden mag.
Welk woord past hierbij, vraag ik me af, is het geen vorm van Schadenfreude?
Wat echter niet belet dat mijn hart bloedt als er geraakt wordt aan de
bomen in om het even welk bos of woud of, geraakt aan wat traditie is.
PS. Heb heel wat moeite gekend om mijn blog van 1 mei in te loggen.
Begonnen om 6.30 is het me gelukt laat in de namiddag. De centrale pc was even
in panne, heeft men me gemeld.
[1]
Max Porter: Engels
schrijver van het pas verschenen boek, Lanny, vertaald door Saskia van der
Lingen, De Bezige Bij. 216. De SDl van 26 april. Schreef ook, Verdriet is een
ding met veders.
01-05-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-04-2019 |
The cruellest month |
Eens te meer aangekomen op het einde van een oude maand, hier april, die
voor T.S.Eliot de meest wrede maand is:
April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the death land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain.
Zijnde de vier eerste versregels uit The
burial of the death, het eerste deel van de vijf delen van zijn,
esoterisch geheimzinnige bundel The waste
Land.
Paul Claes[1]
vertaalt deze vier versregels op een hem eigen subtiele wijze:
April is de grimmigste maand, hij wekt
Seringen uit het dode land, vermengt
Herinneringen en verlangen, port
Lome wortels op met lenteregen.
Cruellest, grimmigst vertaalt Paul Claes omdat april niet alleen cruel is, wat het weer betreft maar hier,
voor Eliot, omdat het een wederopstanding is uit de dood, een hernemen is van het
leven, wat dan tegengesteld is aan de barheid van het land waar het gedicht
over handelt.
Normaal gezien is dit een vreemde visie. April afgeleid van het Italiaanse aprire of het Latijnse aperire, de maand zijnde waarmede het
jaar en tezelfdertijd de aarde zich opent op het nieuwe opborrelende leven. En
de maand die ook deze is van de Verrijzenis van Christus uit de doden, wordt
hier gezien als te schuwen, terwijl het barre land verwijst naar de
geestelijke verlatenheid waarin de moderne mens zich bevindt omdat hij niet
meer ingeschakeld is in de sacraliteit van de dingen, omdat hij zich losgewrikt
heeft van de oude waarden, van zijn respect voor en zijn gebondenheid aan de
tradities van zijn voorvaderen. Het gaat aldus over de grondgedachte eigen aan
elke initiatie, het sterven van de dorheid van een bestaan om herboren te
worden tot een nieuw leven. Of wat Goethe ons als stelregel voorhoudt sterb und werde. 'Sterf en herleef'.
Ik kan dus, wat de aanvang van Het barre land aangaat, het wrede van
april enkel zien van uit het oogpunt van de dode die begraven werd en door
april terug - en dit tot zijn ongemak, want zegt regel vijf, winter kept us warm - tot het leven wordt teruggeroepen. Wat
niet alleen een vreemde visie is, maar ook een tegenstrijdige.
Nu, het woord cruellest staat
er. Eliot heeft het zo gewild, gedacht, geschreven en Ezra Pound, die de
oorspronkelijke dichtbundel voorgelegd kreeg herleidde de 835 regels ervan tot
een (schamele) 433 - desondanks noemt Eliot hem, il miglior fabbro, de beste maker - Pound keurde het goed.
Ik ook, wil het zeker niet afkeuren, de dichter, T.S. Eliot weet het voor
ons beiden. En hij was in 1948, de winnaar van de Nobelprijs Literatuur.
Tussen haakjes, ook Paul Claes, vindt het woord cruellest paradoxaal. De
levende doden van het moderne Barre Land willen geen pijnlijke wedergeboorte.
[1] Paul Claes: Het barre land, the
waste land, de Bezige Bij, 2007. Nieuwe vertaling en verklaring van het
meesterwerk uit de twintigste-eeuwse poëzie.
30-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-04-2019 |
Over het schrijven en over 'het Einde' |
We staan nooit alleen met onze
gedachten, anderen denken zoals wij of wij denken zoals anderen. Wat Yves Petry
schrijft in zijn column Het Einde in de SdL van 26 april, ken ik ook.
De vraag die hij zich stelt is een duidelijke vraag met een duidelijk
antwoord: Waar hou ik me eigenlijk mee
bezig? We leven in contreien waar een roman nauwelijks meer publieke waarde
heeft dan toiletpapier, dus wat heeft het voor zin schrijver te zijn?
Dit is volledig toepasselijk op mij, waarom deze blog, waarom lectuur,
muziek en vrije ogenblikken opofferen om dagelijks - weet je wat het is
dagelijks? - een blog te schrijven van minstens 500 woorden? Wat bezielt er mij
om het te doen en het te blijven doen, welke wesp heeft me gestoken om te volharden en wat wil ik er mee bereiken?
Amper twee handvollen zijn er die me nog lezen?
Wel, mijn antwoord hierop: het is in de eerste plaats om wat Petry
schrijft: Zonder het schrijven zou ik
afstompen, vrees ik. Hoe anders vermijden dat ik gewoon een doorsnee iemand
wordt met doorsnee ideeën over liefde en dood?
En ik voeg er aan toe: ik zou niet meer ademen, ik zou niet meer leven, ik
zou een dode akker zijn waar zelfs het onkruid niet meer groeit. Of laat ik het
zo stellen, op mijn leeftijd schrijf je om je te redden van de ondergang, om de
leeftijd te bezweren, om jezelf te bewijzen dat je er nog staat. Je schrijft
dus voor jezelf om in beweging te blijven, om het ritme van de Kosmos te
blijven volgen. Zo is het, dit is de essentie ervan. Je schrijft geen boek
omwille van een plot die je bedacht hebt
want eens die plot gekend wordt het boek om zij gelegd. Je schrijft een
boek omwille van wat je te zeggen hebt, zijnde de inhoud van het boek, le corps
du livre, en de wijze waarop deze inhoud wordt ingeleid en voorgesteld. Dit is
mijn idee. Petry ziet het enigszins anders, hij schrijft: Het onsterfelijke van een boek is wat je stijl zou kunnen noemen, het
timbre, de kleur, de manier van zeggen. Dat is het wat het uniek maakt.
Hij heeft het dus niet zo zeer over de ideeën die erin voorkomen. Wel over de
eigenheid van een boek die moeilijk te
beschrijven is. je moet een boek echt lezen om te proeven hoe uniek het is,
en hij verwijst naar Nabokov en Kafka - ik zou durven verwijzen naar Gilliams
en Proust. En over het onvergankelijke van een boek weet hij dat het ligt in dat ongrijpbare dat je achteraf
makkelijk vergeet, maar dat je bij het herlezen steeds weer treft.
Ik denk onvermijdelijk aan Pasternak, aan zijn Dokter Zhivago, de passages
erin - ik las hem een halve eeuw geleden - die ik me nog steeds tot in de
details ervan herinner.
Ik weet dus waar ik aan toe ben. Ik weet ook, en dit in antwoord op een bemerking
van een goede vriend op de stijl van de gesprekken in mijn manuscript. Petry
heeft hier een antwoord op : Ik laat de
hoofdpersonages in mijn romans[1]
gevoelens en gedachten tot uitdrukking brengen waar in het gewone leven geen
uitdrukking voor is.
Maar uiteindelijk, over het Einde als dusdanig, zegt Yves Petry niet zo
veel, 'hij is er niet klaar voor' en, naar
het schijnt hebben sommige mensen er op zekere leeftijd, op een natuurlijke
manier genoeg van - zonder depressief te zijn - zoals iemand die aan het einde
van de dag moe is en wil gaan slapen, maar dan voor eeuwig.
Wat ik niet zou aanraden. Er zijn andere mogelijkheden: moe worden van wat
men geschreven of gedaan heeft en gaan slapen om de volgende dag te kunnen
herbeginnen. Met in het hoofd de zekerheid dat de dood, indien hij komen zou,
niet het einde is maar een nieuw beginnen, het mag dan nog zijn in een ander
Universum.
[1] Yves Petry, de Vlaamse
schrijver (51), debuteerde in 1999 en won in 2011 de Libris Literatuurprijs met
de roman De maagd Marino. Onlangs verscheen
De geesten. Aldus de Standaard.
29-04-2019, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-04-2019 |
Wat er sluimert van de traditie in ons. |
Ik geraak maar niet weg uit een spiritualiteit die geen grenzen kent of wil
kennen. Elke dag, sedert ik herbegonnen ben, kom ik in een identieke stroom
terecht en word ik meegesleurd in een vortex van woorden die niet te bedwingen,
niet te bedaren zijn. Hoe dit gekomen is en waarom dit aansleept kan een
voorteken zijn, maar ik ga er niet verder op in, er kome wat komen moet.
Zo is het ook met wat ik schrijf. En vanmorgen is het de regen tegen het
raam, goed voor het land, denk ik dan, goed voor de vijver en de tuin, goed
voor de inspiratie. Dit laatste wat nog af te wachten is, maar als er weinig
gebeurt in je dagen moet je iets doen gebeuren, iets dat er nog niet is en er
normaliter niet komen zal. Dit is wat me elke dag te wachten staat en een blog, zoals deze van gisteren vergt soms een ganse dag alvorens tot
een besluit te komen, en dan nog was ik niet tevreden.
Ik zocht in de kortere versie (750 pag.) van The Golden Bough van de
antropoloog Sir James Frazer[1], of hij
iets te vertellen had over de ceremonie van het dopen, maar hij had niets
erover. Was mijn gissing verkeerd, zal het dan toch een vondst geweest zijn van
de vroege Kerk, en grijpt het ceremoniaal van het dopen niet terug naar een
traditie die bestond, ver in de tijd, bij andere volkeren? Van waar kwam die
Johannes de doper die we kennen uit de Geschriften?
Maar als ik vandaag verder over het doopsel schrijf dan is het omdat er een
kind is, een kleine J., die me heel nauw aan het hart ligt, die niet werd
gedoopt en bijna drie jaar is. Als ik haar zie is ze springlevend, is ze een en
al tederheid en neemt ze me volledig in beslag, maar als ze weg is van mij en
ik denk aan haar, dan is er iets dat ik niet uit mij kan bannen, het feit dat
ze (nog) niet gedoopt is Het raakt absoluut niet mijn gevoelens voor haar,
integendeel, maar ik vind het jammer, heel jammer. Het is als een onzichtbaar
iets, een vlek op haar die er is, die enkel kan worden weggespoeld door water, door
de handelingen en de woorden van een priester, in de kerk.
Ik word oud, ik groei weg in de tijd, en hoe verder ik weggroei hoe dichter
ik kom tot de jaren van mijn jeugd, van mijn kind zijn. Door het doopsel
onderging ik een facelift, werd ik iemand anders, iemand die ik niet zou geweest
zijn, denk ik, indien ik het doopsel niet had gekend. Is dit nu literatuur die
ik bedrijf, is het louter inbeelding of, is het ernst wat ik hier verwoord?
Neen, het is ernst. Het gevoel tegenover een niet gedoopt kind, hoe licht
ook, ken ik, voel ik, weet ik, hoe gek, hoe onredelijk het ook moge zijn.
Ik voel dit, telkens ik in contact ben met iemand - en dit gebeurde nog
niet zo lang geleden - die de Bijbel niet kent, die nooit in een kerk is binnen
geweest, die niets af weet van God noch van zijn gebod. Zo ben ik nu eenmaal ingesteld,
niets ervan blijkt uit mijn handelingen, mijn gedragingen, mijn aandacht en
gevoelens voor hem, ik aanvaard hem zoals hij is, maar in mij is er iets dat
schort, iets dat me raakt, dat me overtreft. Het is sterker dan mezelf.
Ik weet, als ik het heb tegenover een vriend, een kennis, dan heb ik het
duizendmaal meer voor een kind dat me enorm lief is, dat me nog liever is precies
omwille van haar niet gedoopt zijn.
Hoe we soms zijn ingesteld, op wat anderen zien als futiliteiten, als
waanbeelden. Hoe we werden gevormd, hoe we zijn opgegroeid in tradities en
overeenkomsten en hoe deze aan het woekeren blijven diep in ons. Soms zelfs
overvalt me het heimwee naar de zondagsmis. Niet zo zeer naar het plechtige
ervan, maar naar de sfeer ervan, de sfeer van het zondag-zijn, ogenblikken van het
ingekeerd-zijn.
Ogenblikken, noem ze, van het zijn in gebed.
[1] Sir James Frazer: The Golden
Bough, A study in magic and religion. Wordsworth Edition limited 1993. Te
lezen op het couvert:
Sir
James Frazer (1854-1941) is rightly regarded as one of the founders of modern
anthropology. The Golden Bough, his
masterpiece, appeared in twelve volumes between 1890 and 1915. This volume
(here) is the authors abridgment of his great work and was first published in
1922.
28-04-2019, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-04-2019 |
De oude Gewaden. |
Ik ben te streng geweest in de laatste twee regels van mijn gedicht van gisteren.
Ik wil wat ik erin zeg, even verklaren en enigszins afzwakken. Er zijn
natuurlijk wel heel wat zinnige dingen in dit leven, elk ogenblik ervan heeft
meestal een deel aan zinnigheid, maar wat ik bedoelde is dat uiteindelijk het
enige dat telt het, het weten is dat het deeltje geest dat we houden en dat
ons groot maakt als mens niet, zoals het lichaam, vergaan zal. De twee laatste
zinnen moeten dus gelezen worden: dit te
weten / is het enige dat diep zinnig is
/ hier in dit leven..
Het is omheen deze gedachte dat het gedicht komende uit Genesis werd
opgebouwd, Genesis waarvan de tekst - ik meen te mogen schrijven - zonder
twijfel, vertrekt van uit de religieuze geaardheid van de Egyptenaren, die geloofden
dat er op een of andere wijze, voor hen een vorm van eeuwigheid bestond.
Stel ik me dan de vraag van waar de Egyptenaren dit geloof hielden, dan is
mijn enig antwoord hierop dat het voor hen, ergens in de oneindigheid van de
sterren, ergens in het verre verleden, opgetekend stond, of simpelweg, dat hun
voorvaderen en de voorvaderen van hen, het wisten. Het was hen dus ingeboren.
En alles wat hiermede verband hield was waardevol, was respectvol, was te
bewaren.
Het doopsel is een van die vele waarden in het westen. Gesteld werd dat
door het doopsel de kinderen een vorm van initiatie ondergingen en dat de bevloeiing
van het hoofd met water er het teken van was. Op deze wijze werd het kind
ingeleid in zijn geestelijk erfgoed, werd het binnengeleid in wat achter de
dingen is, in wat is van het hart van de dingen.
In feite heeft het absoluut niets te maken met het binnen brengen in de
regels van de Kerk, met de opname in een gemeenschap van gelovigen. Het doopsel
is heel wat meer, het is een zuivering, een wegwassen van al wat ons nog rest
als bolster. Het is als een vernieuwing, een betreden van het echte leven, dat
van de geest.
Vandaag gebeurt het meer en meer dat
de kinderen niet meer gedoopt worden, we laten het zo, het heeft geen nut, het
brengt niets in meer. En, als ik het zie als een ramp, ben ik dan verkeerd, is
het toch maar een ritus uit vervlogen tijden? Het kan, en wellicht uiterlijk,
is het niet veel meer. Maar werd het niet overgenomen, zoals zovele andere zaken
door de Kerk werden overgenomen van de volkeren
ver voor hen? Is het een zuiver christelijke bedoening?
Zelfs al hebben we niets meer gemeen met de ritus en de dogmas van de
Kerk, het is een vast begrip van wat we onze westerse beschaving noemen, een
traditie die in stand moet worden gehouden, en het gebouw van de kerk is en
blijft hiervoor de beste plaats, ook omdat ze kosmisch werd ingewijd.
Echter, ik ben me er ten volle van bewust dat wat ik hier verkondig,
dwaasheid is voor de wereld van nu, dat het voor die wereld overbeschaving is, die
we voortaan mijden moeten, vergeten moeten, uitroeien moeten tot in de wortel
ervan.
Het zij zo. Maar dan rest er ons niets meer dat ons bindt aan wat van
vroeger was, wat van onze voorvaderen was, van wat tot in onze genen, dan toch
die van mij en van velen met mij, doorgedrongen was.
De oude gewaden, de oude waarden worden afgelegd, definitief. Het is een
totaal andere samenleving die aan het opkomen is. Het is een verarming, want
alleen het geesteloze wordt overgehouden. Hoe we hieruit te voorschijn gaan
komen, weet ik niet.
Bedroevend is het in elk geval.
27-04-2019, 00:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-04-2019 |
Hoe we zijn ingesteld |
Bijna altijd zit er in mijn werk een wereld verscholen
van het nieuwe, het totaal vreemde: de New
Physics. De reden waarom ik telkens verdwaal in wat ik meen te zijn het
esoterische, het binnenste van de materie en van de dingen. Ik ken geen
schrijver die me hierin gevolgd is of me hierin is voorafgegaan, maar ik kan me
schromelijk vergissen want ik ben een leek wat de huidige literatuur betreft.
Het
is een stap in het ongerijmde die ik zet, het ongerijmde van een wereld
waar enkel de geest het voor het zeggen heeft, in elk geval meer dan het oog. Ik
wil namelijk het binnenste kennen van al wat is, ongeacht het buitenste ervan
en heel wat zijn er die hier niet het minste oog voor hebben.
Heb
ik het bij het rechte eind of dreig ik erin te vergaan, te verdrinken? Wat ook,
ik kan me er niet meer van bevrijden, ik zit in mijn hoofd/mijn gedachten
gewrongen met de wereld van atoom en elektron, de wereld die deze is van
Richard Feynman als hij schrijft over wat de kern, the nucleus, samenhoudt en over wat is als deze kern eschoten wordt:
It soon became clear that the number of
particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy
used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at
present. We cant accept four hundred particles. Thats too complcated[1].
Ik
kan het beeld ervan niet meer uit mij verwijderen. Het is een ziekte geworden
waarvan ik nimmer nog genezen zal.
Ik
stuurde gisteren een gedicht aan een goede vriend over vers 3, 19 van Genesis.
Een gedicht dat ik nooit zou geschreven hebben ware ik atom-minded geweest, niet beïnvloed geweest door de nieuwe fysica.
Hij antwoordde me, en ik begrijp hem ten volle, dat hij tijd nodig had om, mijn
theorie over wat er is na de dood, te begrijpen. Ik dacht nochtans heel duidelijk te zijn geweest in mijn
woorden. Zo, eens te meer gaf ik me er rekenschap van dat ik, wat ik ook bedenk
terechtkom in een wereld die nog niet bewandeld wordt. Nog niet begrepen
wordt. En ik heb dus de tekst van het gedicht nogmaals herschreven.
Misschien
is het precies om deze ingewikkeldheid, is het precies omwille van die vreemde
wereld die ik aankleef dat ik gelezen wordt, wie zegt het me? Maar right or wrong, my country, las ik eens
en ik kan dit enkel beamen. Ik schrijf zoals ik schijf en wat ik schrijf. Ik
ben in die wereld - gesukkeld? - binnengegaan om hem nooit meer te verlaten. Ik
sla geen mea culpa, ik ben wie ik ben, gedoemd het te zijn. Het irreële is voor
mij de binnen-realiteit, ik kan er niet meer los van, het is - heb ik al
dikwijls gezegd en geschreven - het is voor mij, de nieuwe Bijbel en de geschriften
die hieruit zijn voort gevloeid, zijn
die van mij. Parafraserend de uitroep van Francis Jammes die Maurice Gilliams
vooraan in zijn Elias plaatste: Wie, wie zal er houden van mij?
Ik
begrijp dat ik onbegrepen word. Ik heb een knop omgedraaid, ik word omgeleid
door het secrete dat er is in het iets in beweging brengen van op afstand - mijn vrienden van de vijver
die van in hun slaapkamer, van in Spanje zelfs, kijken op de reigers of de
aalscholvers in het water, is er een
voorbeeld van - wel, wetende dat als ik me in een dergelijke wereld bevind, dat
het die wereld is die ik binnen brengen moet in mijn geschriften. Ontneem me
dit niet of ik val stil, ik bekom woordeloos, gedachteloos, een uitgedroogd
iemand, een niemand.
Het
gedicht gaat hierbij als een tweede blog voor deze dag van 26 april.
[1] Richard P. Feynman: QED The strange theory of light and matter, Penguin books 1985. (QED
staat voor Quantum Electro-Dynamics), p.132.
26-04-2019, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Genesis 3, 19 |
Vers 3, 19 uit Genesis.
Zo zal je nimmer vooraf weten
wat je hand zal schrijven als er de zegen is
van oude Bijbels op de tafel en van stenen
die je raapte in de bergen,
gebeeldhouwd door de regen.
en je in Jobs vergeelde woorden las
dat de adem van de Almachtige was
die ons het leven gaf.
Al zegt ons niets of niemand ook,
of die Almachtige er is,
wij, een immanentie toch,
een particule van het Woord
dat in den beginne was
en, wat van het Woord hier is,
niet van de aarde is,
niet van het sterven is.
Een bron van licht het is
een oorsprong die bestemming is,
en wij geweten, dat ons
de eeuwigheid is toegemeten.
Kap dan, zoals je netels kapt,
het stupide vers,
je bent uit stof en tot stof keer je terug,
uit Genesis weg, voldoende is geweten
dat het lichaam sterven zal,
ook, terwijl gelezen moet,
(zo leerden ons Nothomb en Fabre d'Olivet):,
je bent uit geest en tot geest keer je terug.
Het enige wat zinnig is,
hier in dit leven is.
26-04-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-04-2019 |
De tijd: hoe hij het doet. |
.
Er
zijn dagen die breed openzwaaien in gevleugeld proza, er zijn er andere die geen
punt vinden om op te steunen; vandaag is het zo een dag. Je wordt er wel niet
wanhopig van, het volstaat er kalm bij te blijven en af te wachten wat er komen
gaat, welke deur zich openen zal om
binnen te gaan en te hopen niet te zullen verdwalen in het landschap. Want dit
is het bijzondere ervan, je hebt de wegen die je neemt zelf te trekken op de
kaart, Google Earth helpt je niet je bent geconfronteerd met het nog
onbekende dat nu bekend moet worden.
Het
enige van de morgen was de tanende maan, waar je ze niet verwachtte. Een teken
dacht je waar je, je aan vasthechten kon om toch maar van de aarde te zijn en
minder van de luchten er boven[KLM1] . De aarde die je voedingsbodem
is en altijd is geweest, maar, en dit is typerend voor jou, je hebt gedacht dat
er, naast de zichtbare er tevens een onzichtbare was die je ook bezoeken kon en
waaraan je , often, very often , de
voorrang gaf. Een kwestie van originaliteit die je je permitteerde van tijd tot
tijd.
En
het is het originele in jou dat je verwijderd houdt van de rest. Het is in het
originele dat je je uitleven kunt, zelfs en vooral, zoals je hierboven
verklaarde, als je geen punt hebt om op te steunen, want pas dan kun je dingen
vinden op je zoektocht. En het hoeft dan niet of ze staan blijven of niet, ze
zijn er geweest de tijd van er te zijn, de tijd van te worden opgemerkt, en dit
is voldoende.
Wat
van de aarde is: de vier dichtbundels van gisteren, is een belangrijke
vingerwijzing voor jou. Als je die bundels legt naast de gedichten die jij
geschreven hebt dan weet je, dat je amper met de toppen van de tenen de aarde hebt
geraakt. Wat ontoereikend is in deze tijden opdat je, je met hen zou kunnen meten,
Het
feit is dat je bij het ouder worden tezelfdertijd uit de tijd die is, bent weg
gegroeid en dat je dit pas nu, na verloop van tijd bewust wordt. Zo, voor wat op
het ogenblik van de aarde is, ben je van geen tel meer. Je hebt je momenten
gehad, heb je ze gebruikt des te beter, heb je ze niet gebruikt, tant pis. Yourcenar wist het heel goed, ze
sprak over de tijd als ce grand
sculpteur, en dan bedoelde ze de tijd als beeldhouwer van het landschap
van de geest.
Ze
heeft het natuurlijk bij het rechte eind als ze dit zo ziet, maar dit betekent
ook dat de tijd niet stil staat, dat hij als beeldhouwer blijft werken, zich
voortdurend blijft wijzigen en dat, wat nu wordt aangeprezen ook, ooit zijn
beste tijd zal gekend hebben.
Hoe
dit gebeuren zich zal voordoen valt nog niet te voorzien. Het zicht op de aarde
wijzigt zich, ook de middelen om wat is van de aarde bloot te leggen zitten in
de maalstroom van de tijd. Een poging doen om de gap die je scheidt te overbruggen zal onvoldoende zijn, je moet
verder kijken, je hebt nieuwe pijlers nodig voor de brug aan de overkant die van
het komende is. Het is daar dat de gap
zich sluiten zal, overwonnen wordt.
Dan
ook is de tijd meer een hoop dat een vrees.
25-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-04-2019 |
De visie van de man van jaren |
.
Als
ik zeg dat wat ik schrijf, een effect is van het Woord in mij, hoe kan ik dan vertellen over de simpele dingen van het
leven, als die dingen ook, niet van het Woord zouden zijn? Belangrijk is dus
niet zo zeer wat ik schrijf en hoe, maar wel het feit dat ik schrijf en het
blijf doen. Belangrijk is dat ik het Woord gebruik en aanwend, dat ik het niet
naast mij laat liggen.
Dit
is dan mijn betrachten, dit is mijn adem, dit heb je te aanvaarden of te
verwerpen.
Ik
ken, in de bergen van de Valais, ik ken er, vertrekkende van uit Grimentz,
gekomen aan de voet van de Moirygletsjer - die thans absoluut niet meer is wat
hij was - een plaats op de alpenweide met vroeg in de zomer een oneindige
variëteit van bloemen en planten, wellicht ook een even grote variëteit van
kevers en spinnen. Wel, je beeld je niet in hoe goed ik me voelde als ik er was.
Zelfs, hoe goed, nu ik me inbeeld er te zijn in het grote licht dat van de
bergen is.
Ik
ken tal van plaatsen waar ik in gedachten heen kan - al was het maar het eiland
Iona op de westkust van Schotland - maar die tuin daar, ce jardin-là is uitzonderlijk voor mij. Ook, ik weet het, uitzonderlijk
voor de kinderen, de kleinkinderen en voorzeker ook voor de achterkleinkinderen
als ze deze zullen leren kennen. Het is, bij uitstek, zo zie ik het thans, de
plaats, zeer toegankelijk, waar de Natuur in alle vormen en kleuren, in alle
tekens van leven aan het werk is.
Als
ik die plaats terug roep, waar haal ik die, waar ligt die opgeslagen, binnen in
mij, omheen mij? Of, is er in mij een mechanisme
aanwezig dat me toelaat me terug te plaatsen in wat me nog overblijft van mijn
verleden? Het moet ergens zijn, ergens in de minimaalste deeltjes van dit
bestaan dat ik meen van mij te zijn maar dat even goed van het Universum kan
zijn, ik, een deel ervan.
Zo
goochelen we met wat ons overstijgt, zo beelden we ons in wat er is van de
dingen, wat er is van het leven en van het herinneren, met de gevolgen hieraan
verbonden, de gevoelens die opgewekt worden en ons beroeren in ons Dasein.
Ik
heb een vriend, een groot wandelaar en een grote geest, die het ganse landschap
van zijn streek in zijn gedachten heeft, en zoals ik hem ken, ook een deel van
de landschappen van Ierland en van andere plaatsen, wie weet welke? Dit alles gedrenkt
in woorden die druipen van de literatuur die waard is poëzie genoemd te worden. We weten het, want hij schrijft het uit, en in zijn woorden vangen we de echo
op, van de echo die voor hem de wandeling was. Dit
is het eeuwige dat er is en er dus altijd zijn zal, het wonder dat van de Geest is, waarvan we, zegt de Bhagavad Gita, een deeltje ontleend hebben. Zo
leven we, zo leven er velen, doordrongen én van wat ze onder ogen krijgen, én
van de betekenis, de diepere ondergrond ervan.
Dit
is van de oneindigheid die van de geest is, het verwerkingsproces van al wat
is, van het zichtbare en het onzichtbare en van de wisselwerking van het ene in
het andere. Of de grootheid die van de mens is: het weten en het houden, het
zien en het begrijpen. En hier gaat het om, dit is wat de mens is en vermag, al
vermag hij ook andere zaken die dan niet van die mens zijn die ik hier beoog, maar
van een meer dan afvallige.
Wat
ik schrijf en hoe ik schrijf is van de mens van jaren die ik ben. De koele
zaken hebben geen vat op mij, zeker niet de zaken die ik lees in de recensies[1]
van de dichtbundels die genomineerd werden voor de C. Buddingh-prijs, zoals
wat ik hier schrijf, niet de minste vat zal hebben op de makers van die bundels.
Het
is de enige troost die ik er bij heb.
[1]
De Standard der letteren
van 19 april, recensies van Jeroen Dera.
24-04-2019, 06:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |