Roger Garaudy (1913-2012), in zijn Comment lHomme devint humain[1], daalt af tot de jaren duizend om er
Kono His (1020-1090) te ontmoeten en steunt zich op wat deze ons toen wist
te vertellen:
Un poème est un tableau
sans formes, un tableau est un poème en formes. Les sages ont souvent discuté
cette maxime et nous en avons fait notre guide.
Wat zeggen de wijzen van vandaag hierover, én
over de poëzie, én over het schilderij of kunstwerk of, zijn er nog wel wijzen
die alles hebben doorgrond en over alles een mening hebben, ook over wat de wijzen van vroeger vertelden?
Frans Minnaert was zo iemand. Hij dacht na over
wat de grote Hokusaï wist te melden aan de wereld, en als Directeur van de Kunstacademie
in Anderlecht liet hij Hokusaïs woorden[2]
aanbrengen in de inkomhall van de Academie. Of deze woorden er vandaag nog
staan weet ik niet, evenmin als ze er nog staan, of ze nog gelezen worden?
We gaan er niet vreemd over doen, de wereld van
de geest verandert ; de visie over de dingen die zijn, wijzigt zich. Zoals
ik al dikwijls vermeldde, de oude gewaden zijn afgelegd en dit op alle
gebieden, zo filosofisch- religieus, zo wetenschappelijk, zo economisch als
politiek, niets dat vroeger was is overgebleven, waarom zou dan de wereld van
de kunst zich niet gewijzigd hebben ?
Als ik, ingaande op de muziek voor de viool van
de laatste dagen, en hoor hoe de muziek van Mozart evolueerde naar de muziek
van Brahms, en deze naar de muziek van Enesco en deze laatste naar de muziek
van Bram Van Camp, dan zijn er vier verschillende werelden die zich openen.
Het probleem dat zich stelt aan mij en aan allen
rond mij is een algemeen probleem, ben ik bereid mijn wereld van vroeger op te
geven en openminded deze van nu te
betreden; heb ik die soepelheid of is er, om diverse valabele redenen, geen
haar op mijn hoofd dat er aan denkt ook maar één stap te zetten in de richting
van het meest nieuwe?
Zo lang ik het niet doe kom ik geen stap verder,
blijf ik van de oude school, die, misschien nooit meer, deze van de huidige of
komende generatie zal worden. Het is een kwestie van buigen of barsten.
Wat mij betreft, ik blijf met veel argwaan
toekijken naar wat er gebeurt. Ik blijf geloven dat het nieuwe geen winstpunt
is wat de inhoud ervan betreft ; dat, wat kunst/poëzie betreft - kunst IS poëzie
en omgekeerd - het peil van de grotschilderingen niet meer bereikt wordt, omdat
niet meer vertrokken wordt van uit de verbazing die het leven is, maar van uit
het geblazeerd zijn. Hoe verklaar je anders dat er gemeend wordt kunst te
bedrijven met het bekleven van een plafond in het koninklijk paleis met de
vleugels van miljoenen kevers, welke kleur deze ook hebben mogen.
Welke afstand ligt er aan de basis, tussen beide
uitingen van gevoelens. Moeten we het zien als een progressie ? Wijst het
qua beschaving, niet eerder op een achteruitgang, op een leeglopen van wat
destijds een begin van beschaving was?
Ik krijg van uit een bron, Pinterest, dagelijks fotos toegestuurd, o.m. van bomen en nog
eens bomen, de meest fantastische die je, je maar indenken kunt. Je zou denken
dat de wereld er mee bezaaid is. Ik kijk er naar , ik kijk naar de meest
grillige vormen ervan. Het is het werk van de natuur, en de natuur leert ons
wat kunst is, namelijk verbazen. Ze stoot ons van ons voetstuk, ze is als een
vuistslag in ons gelaat, en dit niet alleen wat oude verweerde boomstammen
betreft, ik voeg er het mirakel van de duizend soorten bloemen die er zijn aan
toe. Het is de maatstaf van de natuur ontstaan uit het Woord dat in den beginne
was.
Nu, eeuwen lang zijn we geëvolueerd, de natuur,
of het werk van de natuur als maatstaf. Vandaag is het de maatstaf van de mens
die we aankleven.
Vandaag heb ik duidelijk de indruk dat we
afgedwaald zijn. Hoe ver we zijn afgedwaald valt niet te becijferen. Het erge
is dat we het-afdwalen-van als
maatstaf zijn gaan gebruiken.
Is het onze machteloosheid, ons gebrek aan
vakkennis die we aan het etaleren zijn, ons gebrek aan geduld, onze zucht naar
geldgewin?
Is het niet zo, het lijkt er toch op.
[1] Roger
Garaudy: Comment lhomme devint humain, Edition Jeune Afrique,
1978.
[2]
HokusaÏ:
Ik ben gek van schilderen
geworden vanaf mijn zesde levensjaar toen ik ermee begonnen ben. Ik maakte schilderijen
die ik zeer goed vond. Toen was ik al vijftig jaar. Maar niets van wat ik deed
alvorens ik zeventig jaar was had enige waarde. Op de ouderdom van drieënzeventig
ben ik ertoe gekomen de natuur onder vele aspecten te begrijpen: vogels,
vissen, dieren, bomen, gras, kortom alles. Als ik tachtig word zal ik nog
verder gaan en de geheimen van de kunst zal ik binnendringen met mijn negentig
jaar. Eenmaal honderd jaar bereikt zal mijn kunst subliem zijn. En mijn enig
doel zal bereikt zijn op mijn honderdentiende jaar, want dan pas zal iedere lijn
en ieder punt dat ik maak doordrongen zijn van leven. (In Paul Huys, Frans
Minnaert, Lannoo, 1980).
|