Ik was terug aan de vijver. Ondanks het minder
goede weer - het hagelde zelfs bij momenten - was ik er. Het watervlak een boek,
open op de wereld. Een rustpunt in mijn dagen. Ik kijk er naar de dingen met
andere ogen, met een ander ingesteld-zijn, een weinig buiten het alledaagse
getreden, meest nog, een innigere verbondenheid met al wat ik zie.
Zo heb ik, waar ik anders aan voorbijga, de
netels gezien, een bosje maar van enkele stengels. Heb ik gezien hoe ze er
staan in bloei, even levendig, even wild, even krachtig als de boterbloemen er
naast, als de hoog opgeschoten grassen met vreemde namen die ik opzoeken kan en
dit alles, midden een bed van paardenbloemen, geler dan geel. Ik kijk naar de
netels, bijna verwonderd hoe stengel met blad en afhangende trossen sterk
ruikende, o zo tere bloempjes; hoe die er getekend staan, van geen kwaad
bewust, verlangend misschien naar de hand die, beginnend van onderaan naar
boven toe, hen aaien zou. Zo een stengel, zo een plant, denkend aan het leven
binnenin, is eigenlijk, zo vond ik, omdat ik me er goed bij voelde er te zijn
en er naar te kijken, een regel poëzie.
Niet deze van T.S Eliots Barre Land, want die
is enkel te doorgronden met Paul Claes bij de hand, noch van Paul Auster; maar
laat het ons houden bij een regel poëzie van Bertus Aafjes of, van onze Guido
Gezelle, zou een vriend me zeggen. In feite, elke bloem is poëzie.
Ik ken wel de verrassing, het wapen van de
netel, weet ook dat hij symbool staat voor het braakliggende land, als houder
van al het negatieve dat hij als brandnetel meedraagt. Ik sprak er me onlangs
nog, verwoestend over uit in een gedicht. Maar zoals hij hier voor mij staat
is het een wonderlijk stuk leven.
Zo heeft alles zijn positieve kant en ligt het
aan de mens dit positieve - het mag dus ook het bevreemdende zijn - op te zoeken en aan te
wenden om het waardevolle er in te zien en er uit te halen.
Zo wist een dame van de Valais ze woonde
alleen, afgezonderd hoog in de bergen, juist onder de bomengrens - dat de jonge
toppen van de plant niet alleen genezend waren voor elke kneuzing, maar ook
voedzaam waren en dat een thee van de wortels of van de bladeren, met mate
gebruikt, heilzaam was voor heel wat ongemakken. Dit wisten de Kelten, zegde
ze, en dus ook in de hoog afgelegen chalet van onze dame. De keren dat we haar
hebben bezocht, hebben gewone thee geschonken gekregen, maar haar te horen
vertellen was even heilzaam dan toch voor onze geest.
Ooit - maar wanneer dit zal zijn valt af te
wachten - zullen we hier eens een netelthee zetten om te zien of die waardige
dame de waarheid gesproken heeft. We hebben kwalen genoeg die te bestrijden
zijn. Nu,
onkruid is de verzamelnaam voor de brandnetel,
maar laten we de netel een wilde plant heten of een plant die in het vrije
groeit op een plaats die haar het best bevalt, echter, geen enkele plant, voortkomende van wat in den beginne was, kan
on-kruid worden genoemd.
Als ik het boekje doorblader van Natuurpunt van
enkele jaren terug: Gids: 66 verrassende
natuurtochten in België, val ik op tal van bloemen, planten, vlinders en
vogels die totaal uit hier en uit mijn nabije omgeving verdwenen zijn, en die
voor mij nog enkel bestaan in de herinneringen aan mijn verre jeugd toen ik nog
het grote, onvervangbare geluk kende, over de bloemenweiden heen naar het bos
te wandelen waar ik dan geconfronteerd werd met de netels aan de rand ervan,
naast en onder de sleedoorn.
Een rustpunt in mijn leven is de vijver, een
rustpunt in de dag is mijn blog. Als men ouder wordt druipt het sentiment eraf.
Laat het zo!
|