Het lichaam dat van het lichaam van de Kosmos is; de
geest die we ontleenden die van de geest van de Kosmos is. Het ene dat van het
sterven is, het andere dat van het eeuwige is. Hiermede is alles gezegd wat
gezegd hoefde te worden. Neem het op in jou om het nimmer meer los te laten. Maak
er een grafschrift van als je er een zoeken zou. Het is de kroning van een
levensbeschouwing.
Je wachtte tot 15 mei van het jaar 2019 om dit neer te
schrijven op de wijze waarop het er staat. Een ingeving toen je wakker werd,
die begon als: de dood die van het
lichaam is, waaruit de eerste zes lijnen van je betoog hier hoger, opgeschoten
zijn. Ineens, as a rosebud - deze van Orson Welles -
zich opent in de morgen.
Terwijl het wenselijk is, de as van het lichaam terug
te storten aan de as van de aarde, niet om het even waar, liefst op een plaats
die je duurbaar is, heb je geen zorg om de geest, die wordt overgenomen, terug
gestort in de massa geest waaruit hij is ontstaan. Zo zien we het in woorden vandaag,
morgen misschien in andere woorden, telkens een nieuwe poging om door te
dringen tot wat de waarheid is of zou kunnen zijn, of dan toch ten dele.
Terwijl, wat van het woord is, van in den beginne is,
het pact dat we gesloten hebben het als dusdanig te gebruiken. Niets staat
dichter, bij wat er was, op het precieze ogenblik vóór dat alles begon. Het
priem-ogenblik dat van dan af de tijd werd: ogenblikken aan elkaar geregen, ook
deze van je optreden hier op deze aarde. Het had even goed op een andere plaats dan de aarde, kunnen zijn. In elk geval je bent
er, in de schelp die je lichaam is, het lichaam dat je nodig hebt om de geest
te houden die je werd toevertrouwd én, te gebruiken. Je bent er als
vertegenwoordiger, van de geest van het Al. Veel is het niet, maar toch ook oneindig
dit te kunnen.
Wat me ontgaat is, waarom ik er ben als die
vertegenwoordiger. Maar ik ben er, dus moet er een reden zijn dat ik er ben.
Moet er zelfs een reden zijn dat ik er ben als een ik en niet als een we. Al
moet het gezegd dat ik me ook soms voel als een we, dat ik me voel als een
ik in een we. Een groot deel van de tijd gebeurt dit, voel ik me als een
deel van zij die zijn. Het is zo iets als de schelpen die van de zee zijn en de
zee die van de schelpen is.
Ik ben nu, schrijvend en denkend, begaan met het
wezenlijke onwezenlijke. Mijn lichaam is als een boom in een bos, maar het
weten dat ik die boom ben ontgaat me, because
I do not know why I do know it. Dit wil zeggen ik weet niet of het wel
correct is te denken als een boom in het bos en niet, te denken als een bos van
bomen, want dit ben ik als ik spreek: een deel van de geest van het Al.
Tot hier geraakte ik deze morgen, het is heel wat meer
dan een Spielerei van woorden, het is een aftasten van wat het is te zijn van
het zijnde.
Om het meest vreemde te verkondigen van wat ik ooit
verkondigde en, er toch maar niet in te slagen.
|