Bijna altijd zit er in mijn werk een wereld verscholen
van het nieuwe, het totaal vreemde: de New
Physics. De reden waarom ik telkens verdwaal in wat ik meen te zijn het
esoterische, het binnenste van de materie en van de dingen. Ik ken geen
schrijver die me hierin gevolgd is of me hierin is voorafgegaan, maar ik kan me
schromelijk vergissen want ik ben een leek wat de huidige literatuur betreft.
Het
is een stap in het ongerijmde die ik zet, het ongerijmde van een wereld
waar enkel de geest het voor het zeggen heeft, in elk geval meer dan het oog. Ik
wil namelijk het binnenste kennen van al wat is, ongeacht het buitenste ervan
en heel wat zijn er die hier niet het minste oog voor hebben.
Heb
ik het bij het rechte eind of dreig ik erin te vergaan, te verdrinken? Wat ook,
ik kan me er niet meer van bevrijden, ik zit in mijn hoofd/mijn gedachten
gewrongen met de wereld van atoom en elektron, de wereld die deze is van
Richard Feynman als hij schrijft over wat de kern, the nucleus, samenhoudt en over wat is als deze kern eschoten wordt:
It soon became clear that the number of
particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy
used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at
present. We cant accept four hundred particles. Thats too complcated[1].
Ik
kan het beeld ervan niet meer uit mij verwijderen. Het is een ziekte geworden
waarvan ik nimmer nog genezen zal.
Ik
stuurde gisteren een gedicht aan een goede vriend over vers 3, 19 van Genesis.
Een gedicht dat ik nooit zou geschreven hebben ware ik atom-minded geweest, niet beïnvloed geweest door de nieuwe fysica.
Hij antwoordde me, en ik begrijp hem ten volle, dat hij tijd nodig had om, mijn
theorie over wat er is na de dood, te begrijpen. Ik dacht nochtans heel duidelijk te zijn geweest in mijn
woorden. Zo, eens te meer gaf ik me er rekenschap van dat ik, wat ik ook bedenk
terechtkom in een wereld die nog niet bewandeld wordt. Nog niet begrepen
wordt. En ik heb dus de tekst van het gedicht nogmaals herschreven.
Misschien
is het precies om deze ingewikkeldheid, is het precies omwille van die vreemde
wereld die ik aankleef dat ik gelezen wordt, wie zegt het me? Maar right or wrong, my country, las ik eens
en ik kan dit enkel beamen. Ik schrijf zoals ik schijf en wat ik schrijf. Ik
ben in die wereld - gesukkeld? - binnengegaan om hem nooit meer te verlaten. Ik
sla geen mea culpa, ik ben wie ik ben, gedoemd het te zijn. Het irreële is voor
mij de binnen-realiteit, ik kan er niet meer los van, het is - heb ik al
dikwijls gezegd en geschreven - het is voor mij, de nieuwe Bijbel en de geschriften
die hieruit zijn voort gevloeid, zijn
die van mij. Parafraserend de uitroep van Francis Jammes die Maurice Gilliams
vooraan in zijn Elias plaatste: Wie, wie zal er houden van mij?
Ik
begrijp dat ik onbegrepen word. Ik heb een knop omgedraaid, ik word omgeleid
door het secrete dat er is in het iets in beweging brengen van op afstand - mijn vrienden van de vijver
die van in hun slaapkamer, van in Spanje zelfs, kijken op de reigers of de
aalscholvers in het water, is er een
voorbeeld van - wel, wetende dat als ik me in een dergelijke wereld bevind, dat
het die wereld is die ik binnen brengen moet in mijn geschriften. Ontneem me
dit niet of ik val stil, ik bekom woordeloos, gedachteloos, een uitgedroogd
iemand, een niemand.
Het
gedicht gaat hierbij als een tweede blog voor deze dag van 26 april.
[1] Richard P. Feynman: QED The strange theory of light and matter, Penguin books 1985. (QED
staat voor Quantum Electro-Dynamics), p.132.
|