We staan nooit alleen met onze
gedachten, anderen denken zoals wij of wij denken zoals anderen. Wat Yves Petry
schrijft in zijn column Het Einde in de SdL van 26 april, ken ik ook.
De vraag die hij zich stelt is een duidelijke vraag met een duidelijk
antwoord: Waar hou ik me eigenlijk mee
bezig? We leven in contreien waar een roman nauwelijks meer publieke waarde
heeft dan toiletpapier, dus wat heeft het voor zin schrijver te zijn?
Dit is volledig toepasselijk op mij, waarom deze blog, waarom lectuur,
muziek en vrije ogenblikken opofferen om dagelijks - weet je wat het is
dagelijks? - een blog te schrijven van minstens 500 woorden? Wat bezielt er mij
om het te doen en het te blijven doen, welke wesp heeft me gestoken om te volharden en wat wil ik er mee bereiken?
Amper twee handvollen zijn er die me nog lezen?
Wel, mijn antwoord hierop: het is in de eerste plaats om wat Petry
schrijft: Zonder het schrijven zou ik
afstompen, vrees ik. Hoe anders vermijden dat ik gewoon een doorsnee iemand
wordt met doorsnee ideeën over liefde en dood?
En ik voeg er aan toe: ik zou niet meer ademen, ik zou niet meer leven, ik
zou een dode akker zijn waar zelfs het onkruid niet meer groeit. Of laat ik het
zo stellen, op mijn leeftijd schrijf je om je te redden van de ondergang, om de
leeftijd te bezweren, om jezelf te bewijzen dat je er nog staat. Je schrijft
dus voor jezelf om in beweging te blijven, om het ritme van de Kosmos te
blijven volgen. Zo is het, dit is de essentie ervan. Je schrijft geen boek
omwille van een plot die je bedacht hebt
want eens die plot gekend wordt het boek om zij gelegd. Je schrijft een
boek omwille van wat je te zeggen hebt, zijnde de inhoud van het boek, le corps
du livre, en de wijze waarop deze inhoud wordt ingeleid en voorgesteld. Dit is
mijn idee. Petry ziet het enigszins anders, hij schrijft: Het onsterfelijke van een boek is wat je stijl zou kunnen noemen, het
timbre, de kleur, de manier van zeggen. Dat is het wat het uniek maakt.
Hij heeft het dus niet zo zeer over de ideeën die erin voorkomen. Wel over de
eigenheid van een boek die moeilijk te
beschrijven is. je moet een boek echt lezen om te proeven hoe uniek het is,
en hij verwijst naar Nabokov en Kafka - ik zou durven verwijzen naar Gilliams
en Proust. En over het onvergankelijke van een boek weet hij dat het ligt in dat ongrijpbare dat je achteraf
makkelijk vergeet, maar dat je bij het herlezen steeds weer treft.
Ik denk onvermijdelijk aan Pasternak, aan zijn Dokter Zhivago, de passages
erin - ik las hem een halve eeuw geleden - die ik me nog steeds tot in de
details ervan herinner.
Ik weet dus waar ik aan toe ben. Ik weet ook, en dit in antwoord op een bemerking
van een goede vriend op de stijl van de gesprekken in mijn manuscript. Petry
heeft hier een antwoord op : Ik laat de
hoofdpersonages in mijn romans[1]
gevoelens en gedachten tot uitdrukking brengen waar in het gewone leven geen
uitdrukking voor is.
Maar uiteindelijk, over het Einde als dusdanig, zegt Yves Petry niet zo
veel, 'hij is er niet klaar voor' en, naar
het schijnt hebben sommige mensen er op zekere leeftijd, op een natuurlijke
manier genoeg van - zonder depressief te zijn - zoals iemand die aan het einde
van de dag moe is en wil gaan slapen, maar dan voor eeuwig.
Wat ik niet zou aanraden. Er zijn andere mogelijkheden: moe worden van wat
men geschreven of gedaan heeft en gaan slapen om de volgende dag te kunnen
herbeginnen. Met in het hoofd de zekerheid dat de dood, indien hij komen zou,
niet het einde is maar een nieuw beginnen, het mag dan nog zijn in een ander
Universum.
[1] Yves Petry, de Vlaamse
schrijver (51), debuteerde in 1999 en won in 2011 de Libris Literatuurprijs met
de roman De maagd Marino. Onlangs verscheen
De geesten. Aldus de Standaard.
|