Een
kort verhaal, om misschien later te gebruiken, een meer naar binnen gerichte
gebeurtenis, toen ik in Genève was, en ik veel te vroeg, voor mijn vliegtuig
naar Brussel, gewandeld was tot aan het meer.
Het
was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het gras onder de bomen. Het
water, een grote spiegel kringelend licht en aan de overkant in een lichte
nevel, de bergen in de verte.
Ik
was neer gaan zitten met een dichtbundel van Odyseus Elitis
in de hand. En een ogenblik, verloren in gedachten, opende ik de bundel en las:
Her soul took on a certain lightness
From the mountains opposite
Though the day had been cruel
And tomorrow was unknown.
Het
was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar mij toekwam en ging
zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer, haar ogen
gezwollen. Ze weende of ging wenen of had geweend, ze hield een wit zakdoekje
in haar hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.
Ik
wachtte, mijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor zich uitstarend borg
ze haar zakdoekje weg in haar tas en haar gelaat klaarde op: Her soul took on a certain lightness from
the mountains opposite.
Ik
dacht nog aan haar toen ik in het vliegtuig zat. Had ik het gedroomd, toen ik
het las en was er helemaal geen vrouw in een lang wit kleed geweest die geweend
had, en had ik Elitis, half in slaap, omgezet in beelden?
Maar
ik wist met zekerheid dat ze naast mij was komen zitten. Misschien wachtte ze
op een woord van troost van mij, een onbekende man die haar helpen kon met een
simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou?
Maar
ik was zwijgend gebleven, starend naar de zeilboten op het water. Had ik haar
moeten toespreken en was dit de weg die ik had kunnen nemen en de zoveelste die
ik niet genomen heb, omdat het niet de weg was die opgetekend stond voor mij?
Ik
was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van mij,
het boek in de hand en toen het tijd werd was ik opgestaan en toen, even maar,
een ogenblik maar, hadden onze ogen elkaar geraakt, een fractie maar, en las ik
haar bede.
Wat
is er van een ontmoeting die kon maar niet was?
Gebeurt
het nog dat zij, zoals ik nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het
meer toen ze weende en een man dicht bij haar zat met een boek in de hand: een
ogenblik in het leven dat kwam en ging zoals zovele dingen die gebeuren of
dingen die niet gebeuren.
Zo
gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn. Misschien, maar dit is
Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er tezelfdertijd op een andere
plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar de man wel is opgestaan om
naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan neerzitten om haar nimmer nog
te verlaten.
Zou
Jung dit voorval bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?
|