 |
|
 |
|
|
 |
30-04-2012 |
Volendam |
Queens Day (Holiday
Netherlands)
zie ik bovenaan de dag van 30 april in mijn Dagboek van The
Economist. En ik denk aan die jonge man, bedolven onder de sneeuwlawine,
roerloos nu in een ziekenhuis in Londen. Ik denk aan de moeder die zal lachen
en lachend handen drukken.
Ik denk ook aan Volendam.
Het was in 1947 dat we, Luc De Landsheer (+) en ik, van uit ons dorp aan de
Schelde met de fiets, Nederland zijn binnengereden, om na zoveel dagen aan te
komen in Volendam, vraag me niet waarom we Volendam hadden uitgekozen. Maar we
waren er, we kampeerder er ergens op een boerenhof denk ik. Het was daar dat ik
Miet ik meen dat het Miet was kennen leerde, dat er tussen ons beide iets
had kunnen groeien dat zich achteraf beperkte tot wat over en weer geschrijf,
een uitwisseling van gedachten, van dromen. Hoe het stil gevallen is weet ik
niet meer, wellicht zoals alle briefwisseling stil valt. Weet ook niet meer of
we elkaar gekust hebben, ooit, geloof van niet, in die tijd was dit nog een
ernstige bezigheid.
Maar ik dacht eraan,
stel dat het nu gebeuren zou. Stel dat ze ook een blog zou bijhouden waarin ze
elke dag iets zou schrijven over haar, stel dat jij haar blog lezen zou en zij
dat van jou. Stel het maar.
Een gevaarlijke
business zou het worden, jij 20, zij 20 en elke dag iets vernemen van elkaar,
wat woorden, wat gevoelens. Vast stellen aan een woord, een zin dat zij je leest; zij, bemerken
dat jij haar leest, maar twijfelen nog.
Dangerous,
hoogst gevaarlijk. Een ondergronds gevoel dat groeien zou, waarvan de groei
niet meer te stoppen is. Een beeld dat zich vormt, verbazing over wat je dag
aan dag te weten komt, kleine dingen, kleine misschien zelfs uitgekozen
gebeurtenissen die je verneemt en die je gaat uitschrijven in gedachten. Die je
gaat ver-dromen tot realiteit. Beiden weten hoe ze elkaar kunnen benaderen,
onschuldig - als blogger smeekt je erom
dat iemand je zou zeggen dat je blog gelezen wordt het voelt aan als een
dagelijks rendez-vous in het woord, dat je niet meer kunt missen, het prille
begin van een amoureus parfum, het meest heerlijke parfum dat er is en elk
woord dat je leest dat je, zelfs al is het uit het dagelijkse leven, zelfs al
is het uit een andere wereld, een aanraking is, een aai, een blik die je
vertedert, die je openbreekt, zoals je een bolster breekt. En je bent twintig
of tweeëntwintig, of welke ouderdom ook: het wonder dat internet is biedt vele
mogelijkheden.
Veertig,
vijftig jaar, een leven later, je bent nog altijd samen en iemand vraagt je, zo
maar, waar je elkaar hebt leren kennen.
Vroeger zou je
gezegd hebben, in Volendam, tijdens het verlof. Nu, wel ons blog, Vrouwe
Fortuna, bracht ons samen, we waren elke dag benieuwd elkaars blog te lezen.
Tot er een e-mail kwam, tot er een ontmoeting kwam, zij komende uit Volendam, hij
uit een boerendorp in Vlaanderen. Wat ze gemeen hadden buiten hun verliefdheid,
waren de klompen die ze droegen in hun kinderjaren.
30-04-2012, 01:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-04-2012 |
Inspanning |
Ik vroeg gisteren
een lange inspanning aan mijn lezer, het was een nog langere voor mij om te schrijven
wat ik schreef.
Gaf het me enige
vreugde bij het inloggen, en eens ingelogd, keek ik er met vertrouwen op neer?
Twijfel is mijn
deel, twijfel mijn gegoochel met de naam van God, twijfel mijn gestamel, want
meer is het niet. En jij, je vraagt me of het wel nodig was dergelijke zaken te
verwoorden/verwerken.
Zijnde wie ik
geworden ben, was het nodig en blijft het nodig, want er is droefheid om wat me
werd aangeleerd in mijn jeugd en nu grote twijfel genereert dat het, hoe mooi
en geruststellend het ook moge geweest zijn, niets te maken had met het grote
enigma dat de naam van de Onnoembare omkleedt.
Er is ook grote
kommer, omdat de jeugd geen nood meer heeft aan wat van vroeger was, de
teloorgang van wat gekend staat als de christelijke beschaving is aan de gang, de
Kerk houdt schijnbaar de ogen gesloten voor wat zich aan het afspelen is, alsof
alles, door gebed en door de tussenkomst van de Heer, terug in zijn plooi zal vallen.
Waar ik niet in
geloof. Maar men zou kunnen beginnen met de nadruk te leggen op die meer
diepgaande woorden van een totaal andere gerichtheid die Jezus sprak: Het rijk
Gods zoek je niet, het bevindt zich binnen in jou.
Waaruit we, om te
beginnen, leren konden te leven zoals het hoort te leven: open voor het grote
mysterie dat het leven is; bewust dat je lichaam stof van de sterren is en je
geest, even onsterfelijk als de geest die van de kosmos is.
Maar of we hier ver
zullen mee komen, weet ik niet, misschien brengen de tijden ons zes eeuwen
terug.
Ondertussen vergat
ik dat gisteren, 28 april, in Hong Kong, de geboorte van Buddha werd gevierd.
Heb er hier niets over gelezen.
29-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-04-2012 |
De Adem van de Dagen (33) |
En deze morgen
heeft hij Proust gelezen waar deze het
heeft over het evangelie van Lucas, wanneer de dubbelpunten gelezen worden
die de tekst onderbreken. En, schrijft Proust, :
Avant chacun des morceaux presque en forme de cantiques
dont il (het evangelie) est parsemé heb ik de stilte beluisterd van de gelovige die deze teksten luidop las en
bij elk dubbelpunt de lezing even onderbrak om het volgende vers aan te
vatten; alsof het een psalm was die hem herinnerde aan de vroegere psalmen uit
de Bijbel, et plus dune fois, tandis que
je lisais, il mapporta le parfum dune rose que la brise entrant par une porte
ouverte avait répandu dans la salle haute où se tenait lassemblée et qui ne
sétait pas évaporé depuis dix-sept siècles.
En meer dan eens,
terwijl ik las, bracht hij me de geur van een roos die de wind, langs een open
deur had binnengebracht, in de hoge ruimte van de zaal waar de vergadering zich
ophield, een geur die na zeventien eeuwen (!) nog niet verdampt was.
Hij leest dit en
voelt de grote poëtische kracht van Proust, schuilend meer in de klank van het woord
dan in de betekenis ervan en groter nog is het gevoel dat hij onrecht heeft
aangedaan aan het Boek der boeken, dat hij nemen moet en lezen, traag, heel
traag zoals Wittgenstein wenst dat zijn zinnen gelezen worden.
Het goddelijke in
de Bijbel is ontstaan uit de innige verbondenheid van de mens met zijn God en
handelend over deze verbondenheid. Maar waarheden van toen zijn symbolen
geworden en dogmas fossielen. En de groei gaat verder. Nieuwe elementen
sluipen binnen en slingeren zich omheen de oude en niets kan de groei van het
nieuwe tegenhouden. De zoektocht van de mens, in zijn hunker naar het
Allesomvattende, geïnspireerd door de beelden van het Universum die hem thans
bereiken, situeert zich voorbij de dimensie van de God van de bijbel.
En het is hem
duidelijk, de oude banden zijn afgelegd, hij wenst zich niet meer te begeven in
het spoor van de theologen die vertrekken van gegevens waarvan het stramien
opgetekend ligt in boeken waaraan niet mag getornd worden.
Want de mens wil
zich losrukken uit deze bolster van waarheden op vergeelde bladen; wil voor
zich de oneindigheid waarvan hij, dankzij de geest in hem, een immens deel is,
en de geest, de zuivere essentie zijnde van het Universum, hij deel is van deze
essentie. Het is zijn vrijheid te zijn tussen hemel en aarde en hoe verder hij
de hemel binnendrijft hoe rijker, hoe voller, hoe meer geïntegreerd hij zich
voelt en ook hoe inniger zijn band is met al degenen die denken zoals hij.
Het is een leven
vullende harmonie van het kleine in het sublieme en het sublieme dat het kleine
vult en kleurt.
En zo kan hij ook met de pastoor van Crécy uit le Journal dun Curé de Campagne van Bernanos beamen : Les petites choses nont lair de rien mais
elles donnent la paix.
En kan hij eraan
toevoegen dat de kleine dingen van het leven niet alleen rust brengen in ons
maar dat het ook vingerwijzigingen zijn naar het oneindige. Dit te zien, dit
aan te voelen brengt ons in het spoor van de mens die wordende is.
En dan is er de
vraag, vanwaar deze ingesteldheid; ontstaat ze uit hemzelf, is ze inherent aan
ons mens-zijn en volstaat het buiten het alledaagse te treden opdat we terecht
zouden komen in een inspiratiebron die onze wereld van gedachten en gevoelens
bevloeit?
Het is dit magische
gevoel van creativiteit dat een uitwerking zoekt in al degenen die werken aan
een boek, een schilderij, een symfonie, die werken aan om het even welk
kunstwerk. We zijn gelukkig hiermee; het is het doel van ons mens-zijn. Het is
het openrukken van ons mens-zijn op het kosmische, het verhevene, dat de
creativiteit in zich draagt.
Als Schillebeeckx
die hij destijds las, dan schrijft dat God een evolutieve kosmos heeft gewild
om daarin de mogelijkheid voor te bereiden voor een menselijke vrijheid en dus
van liefhebben, dan zijn dit maar wat woorden. En had hij liever in plaats van
lief te hebben, gelezen en gehoopt te zullen lezen: en dus van creatief te
zijn.
Het creatieve dat aanwezig is in een kosmos in
volle evolutie, en het is in dit creatief-zijn dat onze toekomst ligt. dit is
het spoor dat voor ons open ligt.
Trouwens welke
kosmos zou de God die we aanroepen anders kunnen gewild hebben, een statische?
28-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-04-2012 |
Hoe het vergaat |
Hoe het vergaat met woorden.
Woorden zijn wispelturig, elke dag vergaat het verschillend met de
woorden. Soms staan ze er, klaar om genomen te worden, soms zitten ze verborgen
en weigeren ze zich te tonen zodat ik er hulpeloos bijzit, want woorden zijn
mijn adem.
Ook vandaag is het geen feestdag wat woorden betreft, gisteren ook
aarzelden ze, maar dan vond ik Pessoa die me ter hulp kwam.
Zo blijft de spanning tot het ogenblik dat ik mijn tekst goed genoeg
acht om hem in te loggen. En het is ook zo dat het belangrijkste deel van de
dag gericht is op mijn blog en dit nu al sedert half 2010. Het is begrijpelijk
dat ik eens op een muur stuit waarachter de woorden zich verbergen.
In meer wil ik ook werk maken van
dat fameuze boek van mij. Waarin ik me op het ogenblik op een dwaalspoor
bevind dit is de indruk die ik heb ik schrijf in het ijle weg. Ik ben bezig
met zaken die ik kwijt wil, omdat ze te lang al in mijn rondslingeren. Ik vraag
dus nog wat geduld vooraleer ik aan mijn verhaal als er tenminste een verhaal
gevonden wordt - kan beginnen.
Trouwens ik ben onkundig in het vak wat roman schrijven aangaat. Ik heb immers
de indruk dat de lezer verwacht dat ik iets te vertellen heb. Dat ik
bijvoorbeeld schrijf dat Ugo, een Four Roses is gaan drinken in een bar in de
stad, een literair café, typisch voor Europa, zegt George Steiner, dat hij er
een jonge vrouw ontmoet met wie hij een spel schaak begint, sippend aan zijn
bourbon, dat hij er haar ook een aanbied en dat ze daarna, ja, wat doet men na
schaak te hebben gespeeld, als je je laat gaan als schrijver, zonder enige
belemmering, à la Brusselmans, schrijven tot onder de lakens, met de nasmaak
nog de volgende morgen.
Ik zou dat wel kunnen. Wat Ugo betreft is mijn vrijheid totaal, maar het
schijnt me toe dat het er zo aan toegaat
in alle romans, dat elkeen dit uitschrijven kan of met veel sprekende details,
of met een zekere soberheid in de beschrijving van bepaalde handelingen, wat me
dan doet denken aan de wijze waarop Jacques Prévert dit probleem, als het er
een zou zijn, oploste:
Terwijl ik, voor het ogenblik, Ugo nog iets meer wil laten vertellen
over het Boek der Boeken zo lang het in Europa nog zal mogelijk zijn jij,
als lezer, hoeft het maar over te slaan als het je geen zier interesseert. Maar
voor mij is het belangrijker dat het schaken met een jonge vrouw en het drinken
van een Four Roses.
Later misschien.
27-04-2012, 00:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-04-2012 |
Fernando Pessoa |
Over
Fernando Pessoa schrijft Saramago: dat het een man was die talen kende en
verzen maakte. Hij verdiende zijn brood en wijn met het aanbrengen van woorden
op de plaats van woorden, hij maakte verzen zoals verzen gemaakt worden, alsof
het voor het eerst zou zijn dat verzen werden gemaakt.
Hij
schrijft ook dat Pessoa een fenomeen was, nooit voorheen gezien in Portugal,
dat hij een nog grotere was dan Camões en, als hij zich bekeek in de spiegel,
hij dacht dat hij Ricardo Reis was, dat hij Alberto Caeiro was, dat hij Alveiro
de Campos was, dat hij Serrando Soarres was en nog enkele namen in meer, om
uiteindelijk te besluiten dat het thans tijd werd om Fernando Pessoa te zijn, el ridículo
Fernando te zijn en de meest
ridicule liefdesbrieven van de wereld te schrijven. Aldus Saramago.
En la flor de ledad,
op 47-jarige ouderdom stierf Pessoa. Van hem is geweten dat zijn laatste
woorden waren: dadme mis gafas, geef
me mijn bril.
Volgens
Saramago heeft niemand zich ooit de vraag gesteld wat ik betwijfel waarom
hij zijn bril verlangde. Het was niet om zichzelf te bekijken, er was trouwens,
zegt Saramago, geen spiegel in de kamer. En ook, no le dio el tiempo la parca, de schrikgodin liet hem de tijd niet.
Persoonlijk,
maar wie ben ik, wist Pessoa wel wie er aan het sterven was, maar denkend aan
wat ik las van hem, waag ik het vooruit te schuiven dat hij, in een laatste
helder ogenblik ons een afdruk van zijn schalksheid heeft willen achterlaten
door naar zijn bril te vragen.
Wat
ik niet denk is dat hij naar zijn bril vroeg om die mee te nemen in het andere
leven om er als een gebrilde man te verschijnen. Maar je weet maar nooit met
hem.
Ik
denk ook aan dadme mis gaffas,
alsof voor een schrijver als Pessoa, sterven de meest doodgewone zaak was.
Maar
van Fernando Pessoa vergeet ik niet dat ik een koffie dronk in het café waar
hij regelmatig kwam, en dat ik neerzat in de stoel, naast het beeld van hem
geplaatst ter hoogte van het café, in het midden van de rua Garrett in
Lisboa, en dit met zijn boek
in de hand dat nu gesloten voor mij ligt.
26-04-2012, 00:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-04-2012 |
De Adem van de Dagen (32) |
Zo is het eerste grote boek, tenminste wat
hem betreft, de Bijbel gebleven. Hij gaf reeds zijn idee over de schepping en
wenst er niet op terug te komen. Hij heeft ook zijn oordeel over de bevrijding
van Israël uit Egypte en wat deze wel zou kunnen geweest zijn. In een woord het
is voor hem onmogelijk niet geïnteresseerd te zijn in alles wat de Bijbel
betreft, het boek dat de fundering is van onze westerse beschaving de
Getuigen van Jehovah lopen er mee rond in hun binnenzak - en ook omdat de Kerk
dit boek heeft gebruikt om haar stempel te drukken op zijn jeugd en zijn jonge
jaren.
Maar zijn visie op de inhoud ervan heeft zich
met de jaren sterk gewijzigd. Het is begrepen geweest (en vertaald) van uit de
optiek dat de aarde het centrale punt was van het Universum en dat de zon rond
de aarde draaide. Het Universum bestond toen uit hemel en aarde en men kon
alsdan aanvaarden dat de, in zijn zetel rustende God, toekeek, noteerde en
desnoods zou tussenkomen op wat zich hier op aarde aan het afspelen was.
Als we vandaag het scheppingsverhaal hernemen
weten we dat het Heelal in expansie is en dat de schepping, of wat aanving de
zevende dag, nog immer doorloopt; weten we dat na miljarden jaren de mens is
opgedoken als geïntegreerd deel van dit Heelal en dat, met het Universum, ook
de mens in wording is.
En waren we gebleven bij Elohim dan ware er
een opening geweest naar het kosmische, maar zodra Elohim herleid werd tot
Yahwe en Yahwe tot God en die God, die in zijn zetel rustende God, zich zo
gezegd is gaan bezighouden met Abraham en dezes nageslacht, intervenieert in
Sodoma en Gomorra, tien plagen afstuurt op een even religieus en hoogstaand
volk en dan nog, jaren later, zon en maan een maan die hij niet nodig had -
laat stil houden om Josua te plezieren, dan staan we voor een toeziende, een
actieve God.
Hij wil zich niet verder laten gaan. Hij ziet
genoeg de obsederende kracht die uitgaat van de Bijbel en de Evangeliën en, van
het nieuwe boek, de Koran dat zich aankondigt in het westen.
Maar hij wenst vooral zijn geloof in een
kosmische God te behouden, in een God die geen nood heeft aan woorden, geen
nood aan daden, geen behoefte heeft aan offergaven.
En dan dat andere verhaal, het verhaal van Paulus die in zijn Brief aan de Romeinen
schrijft dat door één mens de zonde in de wereld is gekomen en de Osty-Bijbel
die er in een voetnoot aan toevoegt dat het met deze zin is dat de leer van de
erfzonde haar intrede doet in de christelijke gedachte : cest une date dans lhistoire de lhumanité.
Geïntrigeerd gaat hij zoeken in de Dictionnaire théologique van de abbé
Bergier, uitgegeven in 1792, in acht, in leder gebonden delen, om er te lezen
onder Péché originel dat het dogma
van de zonde van Adam en het dogma van de Verlossing nooit te scheiden zijn en
dat het ene innig verbonden is met het andere.
Paulus kan zijn zin over de zonde van Adam
niet gehaald hebben bij Christus, - heeft Jezus wel ooit Adam vernoemd? hij
Ugo, heeft genoeg aan de verklaring van Teilhard de Chardin die stelde, meer
dan een halve eeuw geleden, dat de bestaande dogmas fossielen geworden waren.
25-04-2012, 00:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-04-2012 |
Waarom Dante? |
Waarom duikt Dante zo
dikwijls op in mijn geschriften; waarom neem ik hem als voorbeeld, citeer ik
hem als het past en misschien ook als het minder past? Is het omdat hij de
grootste was want dat was hij omdat hij met zijn verhaal over zijn tocht
door Hel, Vagevuur en Paradijs het meest fantastische literair werk heeft
voortgebracht,.
Wel ik las zijn Divina Commedia. Gedurende jaren was hij
mijn gezel, las ik hem zoals Jorge Louis Borges hem las, in het Italiaans van
Dante hij werd trouwens de vader van de Italiaanse taal genoemd IN zijn
Italiaans dat ik begrijpen kon dankzij niet alleen een Italiaans woordenboek,
maar eveneens dankzij vertalingen in het Nederlands, het Frans, het Engels.
Aldus kwam ik er toe telkens en telkens beter zijn woorden te begrijpen en binnen
te dringen in zijn visionaire beelden en gedachten.
Ik werd er zo door
getroffen dat ik op een dag besloten heb, er de tijd aan te wijden die ik dacht
nog te leven te hebben, en te gaan schrijven over zijn werk en dit in een
weinig conventionele vorm, alsof ik samen was met hem toen hij, bij zijn
terugkeer op aarde, zijn tocht doorheen
Hel, Vagevuur en Paradijs begon te schrijven. Ik beeldde me in naast hem te
staan terwijl hij schreef, toe te kijken over zijn gebogen rug, zoals hij thans
toekijkt hoe ik aan het schrijven ben over hem.
Het is een groot pak tijd
geworden. Ettelijke jaren waren er nodig om mijn ingebeelde gesprekken met hem
uit te schrijven, te verbeteren, te herschrijven en nogmaals te hernemen wat al
drie of viermaal was geschreven. Om uiteindelijk, moe geschreven en voelende
dat er geen einde aan kwam, ik, halfweg zijn Purgatorio, af te haken. Van zijn Inferno bestaat er een gebundelde versie: Mijn dagen met Dante.
Er nu terug over schrijvend,
overvalt me de gedachte, nog een laatste maal
te herbeginnen, ook zou ik zijn Purgatorio
willen afwerken en zijn Paradiso. Maar
ik heb nu mijn blog en heb mijn fameus boek te schrijven, ik kan het er niet
meer bijnemen, en er zijn nog andere dingen die ik zou willen doen.
Soms denk ik - en de
moeheid overvalt me veel vlugger dan enkele jaren terug dat ik mijn beste
tijd heb gehad. En dat die beste tijd, mijn tijd met Dante was,
24-04-2012, 00:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-04-2012 |
Boek |
Over mijn boek : De Adem van de Dagen
Ik schrijf omdat ik
schrijven moet, omdat ik niets anders meer ken of kan. Maar is dit wel correct.
Schrijf ik ook niet opdat ik zou gelezen worden?
Heb meer dan dertig
jaar lang elke dag mijn pagina geschreven, altijd met dezelfde pen zodat deze
nu haar hars- of verflaag heeft verloren en het koper van de huls vrijgekomen
is.
Ik aanzag mijn
dagboek en de beradenheid waarmee ik schreef niet als een doel op zich zelf
maar als een aanloop naar het boek dat ik ooit schrijven zou. Een boek dat gepubliceerd zou worden en uitgestald zou
liggen in de boekenwinkels. In de loop der jaren zijn er enkele manuscripten
naar de uitgever gestuurd, maar, en eigenlijk tot mijn groot geluk, zijn alle
pogingen gestrand.
Een nieuwe poging
is nu aan gang, maar mijn doel is verschillend. IK ben niet meer uit op een
publicatie, het boek zit ingeschakeld in en loopt mee met mijn blog, en dit
volstaat me en het geeft daarenboven, althans voor mij, een bijzondere
meerwaarde aan mijn dagelijkse geschriften omdat het tezelfdertijd de genese
betekent van De Adem van de Dagen.
Een vreemd
gebeuren, de bladzijden van een boek die nu en dan, onregelmatig in elk geval,
worden uitgezet, in de vorm van een feuilleton. Ik bereik aldus wat ik altijd
gedroomd heb te verwezenlijken, schrijven en gelezen worden, zelfs al is het
maar gelezen door een beperkt, maar dan toch een gewaardeerd publiek, dat ik
misschien ruimer wou, maar een publiek dat ik in de hand heb en waarvan de
kritiek uiterst beperkt is
Ik realiseer aldus,
in mijn late dagen wat ik droomde op jonge leeftijd toen ik aan mijn eerste
proefstuk begon en vader dacht dat ik schoolstraf aan het schrijven was.
Ik ben thans aangekomen aan
passage 32. Ik noem dit deze passages geen canti zoals Dante Alighieri, die er
in totaal 1+33+33+33 schreef, maar ik ook wil er 100 schrijven. En ik vermoed
dat Dante, aangekomen bij canto XXXII, niet wist hoe hij ooit tot driemaal
drieëndertig canti komen zou. Ik weet het evenmin, en evenmin als hij, weet ik niet
hoe het verder moet, wat ik er nog in meer kan aan toevoegen en welk verhaal
als er ooit een verhaal zou zijn eruit voortvloeien zal. Maar zoals Hertmans
schreef in zijn meer dan schitterend essay over Adorno, reken
ik ook, zoals Dante, zoals zovelen, op het
enigma van de intuïtie.
23-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-04-2012 |
De Adem van de Dagen (31) |
Maar je bent geen
wetenschapper denkt hij, je waagt je op een terrein dat je niet betreden mag,
evenmin als je het gebied van het landgoed betreden mocht, maar je doet het en
zult het je ganse leven blijven doen. Dus, je luistert niet als de
Ecclesiasticus je zegt: Hou je niet
onledig met wat je niet begrijpen kunt.
Je blijft geloven
dat de waarheid moet liggen in wat ongrijpbaar en onzichtbaar is, dat het
aftasten ervan een goede stap is in de richting van wat je intuïtief vermoedt erin
aanwezig te zijn en dat het precies dit aftasten is, dit zoeken naar, dat het
doel is van je bestaan.
En hij wordt
hierbij geholpen door die ene zin uit het evangelie van Lucas, zijnde het
antwoord van Jezus op de vraag waar het Koninkrijk Gods te vinden is:
De
komst van het Rijk Gods kun je niet waarnemen, men kan niet zeggen: kijk hier
is het of daar is het, want het Rijk Gods is binnen in jou.
De vertalingen van
de Willibrordus-Bijbel en van la Bible
Osty spreken van midden onder u.
Terwijl Bruckberger in zijn lEvangile,
categoriek kiest voor het au-dedans de
vous, (het within you van de
King James versie).
De Osty-Bijbel die
aanvoelt dat dit een belangrijke passage is voegt erin een voetnoot aan toe: La traduction au-dedans de vous, qui
exprime une idée juste, semble déconseillée par le contexte.
Wat een probleem
creëert want waar anders dan binnen in ons, binnen in onze geest, kan het Rijk
Gods zich bevinden.
Jacques Monod
kan dan schrijven dat de mens een product is van het toeval: un numéro sorti au jeu de Monte Carlo,
om zich aldus te ontdoen van alle transcendente gevoelens. En een man van nu,
die furore maakt als schrijver, Michel Onfray, wiens Tratado de Ateologìa
hem in Spaanse versie in de handen viel, bij gebrek aan de oorsponkelijke
Franse versie, richt zich tot zijn lezers met het verzoek, zo verstandig te
zijn, de mytische verhalen en deze voor
kinderen te mijden want voegt
hij er aan toe el intelecto, ateo a priori, impide el pensamiento màgico!
Ons intellect, a priori atheïstisch, verbied ons elke magische gedachte. Wat
betekent: geen dromen meer, geen speculaties, geen transcendente gedachten en
zeker geen zoeken naar wat achter de dingen schuil zou kunnen gaan, het
paradigma dus van de atheïst.
Het doet hem pijn
dit te lezen, het doet hem pijn vast te stellen dat Michel Onfray, samen met
zovele anderen zich nog steeds wentelt en keert in la
época pregalileana.
Ondertussen
proclameert Alain de Botton,
dat we het waardevolle uit de religie moeten halen zonder noodzakelijk weer
gelovig te worden. Wat er in feite op neerkomt dat de mens behoefte heeft aan
een vorm van religieus denken en dat het leven en het omringende moet gezien
worden als sacraal.
En dit is ook wat
hij, Ugo, proclameert. Hij zal alles blijven zetten op dit religieuze, deze
verbondenheid met het Onnoembare dat over alles en in alles tegenwoordig is en
ons voortstuwt in de voor ons nog onbekende richting, die de enige bestaande
richting is, deze naar het Omega-punt toe, zelfs al hebben we maar een klein
besef wat dit punt zou kunnen zijn.
Leven in die geest
is een vorm van religie, een vorm van verbondenheid met al wat is, het aardse
als het kosmische. Dit plaatst hem radicaal aan de overzijde van Jacques Monod voor
wie alles toeval is, en ook in oppositie met Michel Onfray die hem zijn
transcendente gevoelens ontnemen wil.
Trouwens indien hij
Onfray volgen zou, indien hij Monod aankleven zou, indien hij geloven zou, dat de
mens alleen staat in de oneindige
onverschilligheid van het Universum waaruit hij toevallig is ontstaan,
zoals Monod dat ergens met zijn woorden schrijft, dan is de rol die hij hier op
aarde meent te vervullen te hebben, namelijk te leven naar de geest in dit Universum, uitgespeeld.
Hij begrijpt zelfs
niet hoe Monod er kan toekomen te spreken over toeval als alles met elkaar
verweven ligt. Het plots opduiken van iets, uit deze in elkaar verweven massa,
maakt er niet een uitzonderlijk iets van, maar wordt en is een facet van het geheel.
Op trage
ogenblikken als de tijd zich stolt omheen de dingen, is het alsof hij plots op
het punt staat het beeld te grijpen dat alles uitklaren zal, datgene wat niet
te verwoorden is en toch, lijk het geruis van de wind in de bomen, aanwezig is,
ons begin en ons einde verstrengeld.
Hij leeft in de
onbegrensde ruimte van de geest waar alles mogelijk is, droom die realiteit is
en realiteit die droom kan zijn. Waarin hij zijn herinneren vervormen kan en
aanvullen tot een nieuw herinneren, waar hij wegwandelen kan in het landschap
van schijnbaar onbenullige gebeurtenissen, die toch hun belang hebben of zullen
hebben vroeg of laat.
Zoals onze
primitieve(!) schilders op de achtergrond van hun doeken, droom-landschappen
wisten te schilderen om meer intensiteit te geven aan hun onderwerp, om aan te
tonen dat in hun verbeelden er ook een totaal andere wereld aanwezig was, zo
ook wenst hij de aanwezigheid van het niet te verwoorden Andere, te benadrukken.
Hij wil dus dit
zeer conformistisch, kleinburgerlijk leven dat hij gekend heeft en in al zijn
dagelijkse gebeuren nog kent, bemeubelen met de dingen die hij niet bezat,
herbeleven wat geweest is en dit herbeleven schuiven in en over wat hij gewenst
heeft dat het zou geweest zijn.
Hij wil dat de
muren van de woning die hij betrekt doordrongen zouden zijn van alle huizen die
hij heeft bewoond, van alle plaatsen waar hij is geweest en van alle tijden die
hij heeft gekend. Zo wil hij thans alle blanke vlekken kunnen invullen, nu hij
heel goed weet dat in zijn lichaam de krachten aan het minderen zijn, en dat
deze afname enkel gecompenseerd kan worden door een grotere aanwezigheid van
geest.
De tijd van
ledigheid is voorbij. Hij heeft nu een gevecht te leveren tegen die andere
persoon in hem die hem ontmoedigen wil, die hem voortdurend wijst op het
nutteloze van zijn denkpatroon.
Maar de Ugo in hem
die verder wil, houdt vol. Onderaan de titel van het tijdschrift Le troisième Millénaire - waarop hij van
het eerste nummer af geabonneerd is geweest, tot jaren erna heeft hij
gelezen, gedrukt in kleine letters: de
lhomme en devenir, van de mens in
wording. En zo is het ook, de schepping is amper begonnen, ze loopt dwars
door de mens heen. Hij wordt verder geschapen, wat hem immer verder moet voeren
op de weg naar het meer zijn, de
enige weg die er is.
En dan komt de
vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van
de waarheid?
Is dit doordringen tot een verinnerlijking van het zijn, de
weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel,
duizenden eeuwen terug, tot een zelfbewustzijn; en wacht ons een verder
doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van
de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum, is het dit, het
Omega-punt?
Kan dit geen nieuwe
dimensie betekenen voor de mens-in-wording?
For
us there is only the trying, zegt T.S. Eliot en
hij voegt er nog aan toe, the rest is not
our business.
We kunnen enkel
betrachten, en dit is onze opdracht of een deel ervan, namelijk in de
voetsporen van een Universum in evolutie, naderbij
te komen. Begrijpen dat we ingeschakeld zijn in het evolutief karakter van
dit Universum - het zichtbare imago van de God die we zoeken. Is dit dan niet de
opdracht die ingebakken is in onze genen?
En Leo Apostel,
die hij onlangs nog doorbladerde, na een gesprek met een oude vriend van
Apostel, die beweerde dat de mens dit Andere, dit au-delà nimmer bereiken zal en misschien had Apostel ook Eliot
gelezen - dat hij zich tevreden moest stellen met het streven naar dit onbereikbare Andere.
Zo, streef mens, en
heb er geen zorg mee waar je uitkomen zult. Op een dag zul je, zonder het te
beseffen een nieuwe drempel overschrijden en binnentreden in het grote
verblindend Licht om te bereiken wat vandaag nog een wereld verwijderd is.
En hij leest ook
die prachtige zin van de vrijdenker die Apostel was:
Indien
ik slechts zinloosheid aantref dan nog zal ik pogen woestijnen tot vruchtbaar
land te maken ... ook al is er geen objectief vaststelbaar doel dan toch werk
ik van uit de objectieve gegevenheid van zin.
Een objectief vaststelbaar
doel is er niet, of is nog niet zichtbaar. Maar het is niet het zichtbare dat
het leven is, het is het onzichtbare dat zin en inhoud heeft. En Apostel
vermoedde duidelijk de aanwezigheid van zin erin.
22-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-04-2012 |
De Adem van de Dagen (30) |
Schrijvend in zijn
dagboek, voelt hij hoe goed en hoe gemakkelijk de woorden, die o zo vreemde
tekens, uit zijn pen vloeien en hij denkt, in een opwelling van vreugde: ik
dank je Adonaï, Heer, of hoe je ook wensen zou dat we je noemen.
Terwijl hij beseft
dat hij niet meer zovele overgangen van winter naar lente beleven zal; dat hij
niet meer so often getuige zal zijn
van het stijgen van de sappen in de bomen en het openbarsten van de botten, en
dat er in zijn geest, blijvend nieuwe gedachten zullen opduiken, vertrekkende
van uit de bronnen van zijn jeugd.
Zoals vandaag, de
beelden die staan te dringen, die hij niet meer houden kan.
De knaap die over
de weide rent, onder de ruisende canadabomen naar het wondere bos van zijn
jeugd - Adonaï zorge ervoor dat elk kind een bos moge leren kennen - bedwelmd door de geur van varens, van mossen,
van paddenstoelen, van aarde en rottende blaren. Verhit ook door het plotse
jagen van zijn bloed dat hij niet immer bedwingen kan. Het wilde bloed van de
geslachten die elkaar bezaten, tussen de varens en de struiken op zwoele
zomernachten als de roep er was van de uilen in de eiken.
Hij ziet in zijn
lang verbeelden, de spiegelvijver in het bos met lisdodden en waterlelies - en
met Van Eeden heeft hij de waterlelie lief - met vlekken eendenkroos en
libellen boven de biezen en de bomen die toekijken, wachtend op de plons van
zijn naakt lichaam dat de spiegel breekt in duizend kringen en hij lijk een
grote witte vis onder het watervlak drijft, tussen de watertorren die naar de
diepte duiken, tussen de stekelbaarsjes en de salamanders, drijvend onder het
eendenkroos door, langs de roodgroene stengels van de waterlelie, en daarna als
hij zich aankleedt, het water effen terug en de wind even zacht in de bomen.
Het was hier dat
hij eens gestaan had met vader op een koude novembernacht en hij een deel van
de sterrenhemel weerspiegeld had gezien een voldoende ogenblik, waaraan hij
later terugdenken zou toen hij las dat Solomon een soort zee had laten
plaatsen naast zijn tempel, misschien om in de weerspiegeling, het verschuiven
van de sterren op te volgen. Misschien, want waarom de inkervingen in de rand
van die zee die rustte op de rug van vier maal twee ossen of runderen, hij
wist het niet meer zo precies, maar het zal wel een enorme kuip geweest zijn.
Nu, niet zo lang
geleden, was hij teruggegaan naar het ouderhuis en de plaatsen van zijn jeugd.
De vijver was, net als hij, oud geworden. De put, want meer was het niet, was
bijna vol gegroeid met struiken en biezen, met het wrak van een auto, met
matrassen, met repen behangpapier en nog wat brak water dat rook naar roest en
modder. De prijs van een op hol geslagen beschaving die voor haar afval geen
sluitende oplossing heeft en dit stukje ongerepte natuur had ingepalmd om er
een kunstwerk van te maken in deze voor velen schijnbaar, als hij hun kunst
voor ogen krijgt, zo troosteloze wereld.
Hij hoopte dat
hiermee het punt was bereikt waarop de mens, dankzij de kracht van de geest, de
weg terug zou vinden opdat de komende geslachten, zijn kleinkinderen en hun
kinderen en kleinkinderen, bootjes zouden kunnen maken al was het met de bladen
gescheurd uit zijn dagboeken, om deze uit te zetten in de grachten zoals hij zo
dikwijls had gedaan.
Hij zag in zijn
verbeelden de vergeelde papieren bootjes wegdrijven over het water, de inkt van
het geschrevene zich vermengend met water, de betekenis ervan uitwissend om
aldus de tijd die alles in de vergeethoek duwt, voor te zijn.
Als hij dan
herneemt dat precies vóór de Big Bang, de ganse evolutie van kosmos, naar
aarde, naar mens, naar homo sapiens, in potentie reeds aanwezig was, dan was
ook het negatieve van nu, de vervuiling die we kennen, hierin opgenomen en dus
ook de oplossing die eraan zal gegeven worden.
Of misschien ook
niet, en dan zal de Heer van het Heelal, zoals Hij het misschien voorzien
had herbeginnen met een nieuwe mens op een van de ontelbare
planeten dat zijn Universum rijk is.
21-04-2012, 00:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-04-2012 |
Elegie |
Een
dag
was
ook de tijd niet meer,
het
licht was uit en eeuwigheid
het
ogenblik.
Herinneren
we ons, Marc, mijn vriend,
we
waren zonder ouderdom,
bewust
van binnen en van buiten
doordrenkt,
en dronken van het leven.
Wisten
we de Leie verderop,
meanderend, met meerkoeten,
met
aalscholvers, de beemden langs,
de
huizen en de dorpen.
Wisten
we in die vrij gelaten tuin van jou,
de
meesjes ondersteboven.
Herinneren
we ons
die
zomers, de zon, de wolken, de wind,
de
regen, de bramen en de varens
en
er boven uit de kreet:
die
het Universum was
in
totale totaliteit, kerend, draaiend
in
en over ons en wij, wij ingetogen.
En
nu de greep in de keel
die
dichtgesnoerd, de tijd die niet meer is
en
niet meer komen zal.
Hoe
zullen we het noemen
het
gevoel van samenzijn,
gedachten,
niet meer nodig te verwoorden,
wijsheid
die ons handen waren toen.
En
zij die bleven,
de
late wijn religieus geschonken
en
in de flonkering ervan
de
beeltenis gezocht, gevonden
van
wie ging en van wie nog na zal komen.
Elegie,
uit
ons hart gevloeid, je vastgehouden,
toen
de tijd niet meer vast te houden was.
20-04-2012, 23:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-04-2012 |
Old men |
Ik
ben altijd een explorer geweest, een zoeker, een vinder soms. Heb altijd
getracht binnen te dringen in die vierde dimensie, in een dieper beleven van
mijn dagen, zoals het bij T.S. Eliot
geschreven staat:
Old men ought to be explorers
Here and there does not matter
We must be still and still moving
Into another intensity
For a further union, a deeper communion
Dit is mijn leven
geweest, ben er zelden van afgeweken al wist ik dat wat ik vinden zou niet
noodzakelijk de waarheid was, dat die waarheid misschien zelfs niet bestond of
als ze bestond niet te begrijpen was, noch door mij, noch door iemand anders.
Ik ben een duiker geweest
naar wat binnen de dingen leeft. Niet wetende waar ik
beginnen moest, niet wetende waar ik aankomen zou. En hoe dieper ik dook hoe
verder ik me verwijderde van wat er te vinden was. Ik zit gewrongen in een
kafkaiaans gevoel dat me overhoop gooit. Maar alles wel overwogen weet ik, en
dit is belangrijk, weet ik dat ik onderweg ben, niet heb gestopt onder een of
andere boom, wachtend, maar uitkijkend naar wat op mij afkomt, in vertrouwen, of het nu hier is of daar, het
positieve dat ik beleef is mijn onderweg zijn naar een grotere
levensintensiteit, gedragen en gevoed
door een diepere vereniging met wat IS, met wat verborgen is. Dit is niet
altijd zo, integendeel dergelijke ogenblikken zijn eerder zeldzaam maar ze zijn
opvallend omdat ze er torenhoog boven uitsteken.
*
Ooit
schreef hij aan zee zijn plaats op de rots is er leeg nu, al is hij er nog in
gedachten, al hoort hij nog de zang van de golven en de wind - een gedicht over
het herderstasje, la bolsa a pastor,
een onooglijk plantje vast geankerd in
de dorre aarde. Een klein wit dingetje, wat bloem, bevrucht door de wind
misschien en tot zaad gekomen zich uitzaaien zal om te overleven, de manifestatie
van het grote leven in het kleine. Een onopgemerkt gebeuren dat tekenend is
voor het onopgemerkt zijn van vele dingen. Op het niveau van het herderstasje
is de bevruchting het summum dat het overkomen kan. Maar wie denkt er aan bevruchting
bij zo een klein nietig ding.
En
hij beseft dat ook zijn leven zich ontrolt en dat zijn gebeuren niet veel meer
is dan wat gebeurt met het herderstasje, opgemerkt alleen misschien door
enkelen.
Zijn
dag komt dat zijn bevruchting deze van de geest - zal stil vallen, op het
einde van een regel misschien, of afgebroken middenin een woord, maar het zaad,
het woord dat hij naliet zal zich uitzaaien, zoals dit van het herderstasje, in
een tijd die voor hem geen tijd meer is, maar het met-lineffable-gevulde is, dat het wat-binnen-in-de-dingen is.
Datgene wat we niet wagen een naam te geven. Soms.
19-04-2012, 00:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-04-2012 |
Ooit |
Boeken en de nachten lang, en wegdromen terwijl je
woorden leest en je dromend het boek verlaat: een lichaam naast jou, warm en
slank, dat je omknellen kunt als je wandelt met haar omheen de vijver met de
eenden die erop neerstreken, in de herfst of in de lente. Of een dag dat je
waart met haar op het verlaten strand met de meeuwen en de schelpen en het water
rollend tot aan hun voeten, en de strakke wind, onbewust van wat komen kon en kwam.
Hij kan er evenmin van los als hij s namiddags
neerligt op het bed, het venster open, de meesjes en de merels en de mussen, en
het in gedachten zomer is en ze beiden diep in het korenveld zijn
binnengedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine
godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo
overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend, het gouden stuifmeel dwarrelend
over hen en zich mengend als om hen te bevruchten.
Terwijl de leeuwerik opsteeg die ze volgen konden
en de leeuwerik hen zien kon : het golvend korenveld een vlek midden de
akkers en de weiden en zij beiden, klein en beweegloos, tussen het rood van de
papavers en het blauw van de korenbloemen, ademend met het koren, ademend met
de aarde.
Zovele kleine, herinneringen die hem
bestormen terwijl hij ze neerschrijft en andere die staan te dringen om
opgenomen te worden. Hij het medium zijnde langs waar de essentie ervan, de
sappen ervan, de zaadcellen ervan, zich opnieuw openbaren kunnen.
Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan blijft
dit behouden voor de eeuwigheid en kan er niets in min aan gewijzigd worden
maar wel veel in meer als het ooit herlezen wordt.
Dan die andere dag. Hij denkt, het gaat goed met
mij. Ik voel dat ik leef, heb me nimmer in mijn ganse leven zo goed gevoeld. Ik
voel dat de geest leeft in mij, dat de wereld zich buigt over mij, dat het
Absolute zwelt omheen mij en dat ik me erin wegschrijven kan, dat ik opgezogen
word samen met al wat geweest is en al wat nog komen zal. Het gaat heel goed,
er is een opening in de cirkel licht over mij, hier in deze kamer waar ik
schrijf.
Maar dit moet ik al eens gezegd hebben, ooit.
Ugo
18-04-2012, 03:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-04-2012 |
De Schreeuw van Munch |
De Schreeuw van Edvard Munch.
Ik las in El País van 13 april, dat de derde van de
vier versies twee werden ooit gestolen, maar nog niet zo lang geleden teruggevonden
- die er bestaan van De Schreeuw van Edvard Munch (1863-1944), op 2 mei bij
Sotheby New York, onder de hamer komt, samen met andere werken van Munch en
werken van Picasso, Miró, Bacon, Liechtenstein, Warhol, onder vele anderen.
Maar het hoogtepunt, de ster van de openbare verkoop,
wordt zeker El Grito van Munch, de derde versie, de enige die in private
handen is, die verkocht zal worden. Een prijs van 80 miljoen dollars ligt in de
lijn van de verwachtingen.
Deze derde versie werd in 1895 geschilderd. De kleuren
van dit doek zijn veel levendiger, in de luchten overheersen het bloed rode en
het gele, in mindere mate het blauwe. Het is het enige doek waarin een van de twee
personages, links, achteraan in het schilderij, voorovergebogen naar de stad
kijkt in de verte. Het is ook het enige doek dat een gedicht draagt van de hand
van Munch, een gedicht dat vertaald naar het Spaans, als volgt werd overgenomen
in El País:
Estaba yo caminando por la
carretera con dos amigos / a la puesta del sol El cielo se tornó rojo sangré
/ Y sentí un aroma de melancolía Me
quedé parado / muerto de cansancio por encima del negro-azulado / de la
leguas de sangre y de fuego del Fiordo y la Ciudad Me quedé atras / temblando
de Ansiedad y sentí el gran grito de la Naturaleza.
Ik veronderstel dat de correspondent van El País in
Londen, Walter Oppenheimer, de tekst van het gedicht gevonden heeft, vertaald
uit het Noors naar het Engels en dat het werd vertaald uit het Engels naar het
Spaans. Ik kan het nu overbrengen naar het Nederlands maar wat rest er dan nog
van de originele woorden/gedachten van Edvard Munch?
Een poging van vertaling toch, omwille van Munchs
schilderij:
Ik wandelde langs de weg met twee vrienden / bij zonsondergang
de hemel kleurde bloedrood / ik voelde er een smaak van melancholie in ik
bleef onthutst, dood van vermoeidheid bovenop was er blauwachtig-zwart /
mijlen van bloed en vuur van de fjord en de stad ik bleef achter / bevend van
angst en ik hoorde de grote schreeuw van de Natuur.
Het is
slechts een verre benadering van de gedachten van Munch, maar als het doek 80
miljoen dollars waard is als enige van de vier, dan zal het niet alleen zijn
omwille van de persoon die gebogen naar de stad kijkt, maar eerder omwille van
het gedicht. En dan denk ik dat het een van de duurste gedichten wordt, ooit
geschreven.
17-04-2012, 04:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-04-2012 |
De laatste woorden hier. |
Sàbado
14 de abril de 2012:
Het
is koud vandaag, heb het hier zelden zo koud geweten.
Gevlucht
naar Alicante. In de boekenafdeling van Cortès
Inglès val ik - onder heel wat meer, zelfs een whisky 1946, van 3.650 - op
de werken van José Saramago, hij die de oorzaak is van mijn Blog, maar dit is
een andere geschiedenis, op zijn Caïn maar zal het zeker niet kopen, de
broedermoord schrikt me af. Trouwens, ik ben er bijna zeker van dat Saramago,
in Steinbecks East of Eden, niet
heeft gelezen wat hierover kan gezegd worden. En bepaald niet zijn passages
over de vertaling van het Hebreeuwse woord timshel
uit Hoofdstuk 4, vers 7 van Genesis.
In
het appartement zoek ik de zin met het timshel-woord op in mijn King James versie
van de Bijbel die ik ooit voor quinientas
pesetas heb gekocht op de oude-boekenmarkt vóór de ayuntamiento, het stadhuis van Alicante.
Het
is the Lord die spreekt tot Caïn:
If thou doest well, shalt thou not be accepted? And if thou doest not
well, sin lieth at the door. And unto thee shall be his desire, and thou shalt
rule over him.
Ik
zal dan toch Steinbeck moeten gaan opzoeken om me precies te herinneren waarom
hij de vertaling van timshel, zo
belangrijk vond. Als ik me goed herinner ging het erover te weten of de thou shalt rule over him wel de
correcte vertaling was.
Maar
wat het boek Caïn van Saramago betreft, vrees ik dat hij, na zijn Evangelie volgens Jezus-Christus zijn
vete tegenover de Kerk hier even scherp heeft gesteld. Om deze reden
onthoud ik me liever.
*
Heb
hier meer geschreven - het positieve in mij - dan gelezen en wat ik schreef
ging meestal over de wereld van de geest wentelend over de oneindigheid van
water tot voorbij de horizon, de enige werkelijkheid, enkel zichtbaar met de
geest in ons, of het nu veel is of weinig, maar in die mate slechts.
Dit
is wat ik hier verkondigen wou en ook dat ik dacht van de bergen te zijn maar
ik ben van de oneindigheid van zeeën en luchten. Ik dacht van het sterven te zijn
maar ik ben van het grote leven. En dus schrijf ik eeuwigheid, omdat ik de
eeuwigheid heb aangeraakt met de vingertoppen, het grote moment van de geest.
Een laatste schrijven hier alvorens, na mijn bakens te
hebben geplaatst voor de (vele) dagen dat ik hier niet meer zal zijn, plaats te
ruimen. De zee zal ik laten en of ik hier nog ooit keren zal moet je vragen aan
Vrouwe Fortuna, zij alleen kan het weten.
Het was een lang verblijf van weinig dagen, gevuld met
woorden, van laat in de nacht of van vroeg in de morgen. Ik heb het zo gewild,
het heeft zich zo voltrokken.
We alle Karels en Ugos in mij - beginnen het te
kennen, de dagen die verschuiven, de aarde kerend tussen sterren en planeten,
bewogen door wat Dante in de laatste regel die hij schreef, Amor wist te
noemen. Of hij hiermee heeft bedoeld, de totaliteit aan Energie - waar de
vriend waarvan je hoorde sprak , kunnen we niet weten, wel vermoeden.
Of misschien dacht hij aan die borrelende bron die
enkel God kan wezen, hoe je Hem ook noemen wilt, want dichter dan de naam zal je
nooit komen. Tenware, tenware je Hem zocht in de kleinste bloem, hier
ingesloten in de dorste rotsen of in het kleinste zaad hier opgesprongen. We
weten het pas later als het te laat zal zijn.
Maar bewonderenswaardig is an old proverb van lang geleden:
Any fool can count the seeds in an apple; but only God can count the
apples in a seed.
Het is maar dat we hier, meer spiegelbeeld dan ooit,
uit de zee zijn opgestaan, herboren.
16-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-04-2012 |
Het laatste Gedicht |
Schrijf weg van jou, de
ouderdom,
geborgen
en gebogen, lijn op lijn
van
lucht en water, groot en onherkenbaar,
leeggehaald
de jaren, om
één
ogenblik, te zijn van alle tijden.
Of
je laatste stem in golven
keer
op keer hier meegenomen
of
wat immer orde is geweest
en
orde blijven zal, wat nimmer of te nimmer
chaos
is geweest al staat het zo geschreven.
Maar
van het Zijn bezeten
al
wat IS, is voortgekomen,
zoals
dit laatste schrijven hier.
Herhalen
we, dat uit wat
in den beginne een
potentie was, de mens geboren
en
uit de mens
zijn
boeken en zijn schilderwerken,
zijn
symfonieën en zijn kathedralen,
door de geest gewatermerkt.
Zo
schrijf maar blad na blad
van
je aanwezigheid, het boek hier vol,
het
zoveelste dat geschreven wordt,
in
een paar luttele dagen, je luttele
woorden
met wind en golf de wereld ingewaaid,
alsof het boten waren
onder blanke zeilen en de woorden
er
te lezen stonden
op
bakboord en op boeg, voor eeuwig.
15-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-04-2012 |
Ik hoef hier niets te lezen |
Ik hoef hier niets te lezen gen romans, geen
filosofische geschriften, geen gedichten ook. De zee is hier mijn toeverlaat,
mijn intimiteit. Ik kan ze horen en ik kan ze spreken in akkoord of
tegenstelling.
Hoe bruisend ook ze is, hoe losgeslagen met strakke
winden, opgewekt, verlucht, verlicht, met zilveren randen van ver gekomen en
hier weergekeerd.
Golven van mijn hart, olas de mi corazon
En zit ik hier waar ik altijd zat, de plaatsen die
geheiligd zijn om over te vertellen van verrukking, te bewenen als om lief te
kozen.
Ik dacht eraan toen ik in de beemden dwaalde, de
knotwilgen gesnoeid. Ik dacht eraan er alles van te weten niet meer nodig hier
te zijn. Nu weet ik wat er is van het herboren tot wat zee, wat wind, wat
glinsterlicht op water.
Veel meer is het niet, veel meer het niet worden zal,
behalve deze woorden, of ze zijn van mij of van de zee in mij.
Hoe lang nog zal ik schrijven, wanneer ook ben ik leeg
gedacht. De hoop hier opgegeven als niemand je wat zegt, je wat toegesproken.
Geen dagboek bijgehouden, geen avondgebed geschreven,
evenmin de morgen in gebed onthaald.
Hier enkel opgestaan om te zijn, te lopen en te
verkennen, om te weten wat het is om hier te zijn op rotsen met een bloem die
bloeit, mijn haren vol stuifmeel zijn, bevrucht met woorden, rijker dan ik ooit
was.
Als ik geroerd kan kijken hoe de zee er anders is dan
juist zo-even.
Wat is er van de mens, schrijvend aan de zee gezeten
en niets te moeten lezen.
Morgen zal het anders zijn.
14-04-2012, 10:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-04-2012 |
De zee en de vriend in eeuwigheid |
Je
wordt hier dronken van de zee hoog op de rots gezeten, de wind je dagblad
losgeslagen, losgewaaid je haren, maar toch gelezen al wat vreemd gaat in de
wereld. Alsof het nodig was te weten.
Alsof
van vele zaken, zo irreëel het weten is, omdat zo ver af, zo onmachtig op je
afgekomen, gedachten en gevoelens je splijtend keer op keer, terwijl je niets
wou horen waar je op de hoogste rots gezeten, de zee kunt lezen en dit
toereikend is om je dag te vullen, goed te maken wat je nog overkomen kan.
En
wat je overkomt op de hoogste top:
een
sms die je vertelt dat een vriend is heengegaan, je ogen die gaan zwellen, een
stem tot jou gekomen uit de diepste zeeën onder jou als uit de hoogste luchten
waar de sterren staan.
A
collapsing world:
Ik
heb contact met de zoon. Hij stuurt me zijn laatste woorden, op zijn
doodsprentje afgedrukt. Duidelijk, overduidelijk, hij was mijn broeder in de geest.
Druk
zijn woorden op de voorpagina van alle dagbladen, in alle talen, van alle
gekende en ongekende continenten:
'De schepping, hoe men die ook bekijkt, is voor mij uitsluitend energie.
Energie bij het ontstaan, energie in het zijn en energie in de ruimte. Dit
brengt mede dat de eeuwigheid iets vanzelfsprekend is. Dood gaan bestaat dan
ook niet, wel het verlaten van ons lichaam om in nieuwe energie te herleven'.
Marc Herbert,1932-2012.
13-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-04-2012 |
Te hoog de Zee |
Te
hoog de Zee
Te hoog de zee:
te hoog de winden, te hoog de golven,
de eerste zin die maar niet komt vandaag.
Dan maar wat schelpen tussen losgeslagen
wieren opgezocht, dan maar wat
resten
van wortels, van verdorde bloemen,
atomen om in te kaderen, later.
Of ik te oud geworden, te
doorzichtig
de dingen om me heen, al ben ik,
lijk zovelen,
blind geboren, niet geweten, golven electronen
dwars door ons geraasd
en golven wilde zeeën, rakelings.
Te hoog de zee, te hoog de wind.
Zo, waarover is het dat ik het hebben
zal
als het niet zou zijn over wat
onzichtbaar is
en onzichtbaar blijven zal.
Of,
heeft het nog wel zin in andere
woorden
te herschrijven al wat reeds
geschreven staat?
Maar gezeten op mijn
promontorium,
de golven die hun woorden zijn,
gehoord alhier, de stem van zij die
gingen,
van moeder en van vader, van broer
en allen
die ik
herdenken kan. En luisteren
wat ze me te
zeggen hebben,
alsof hun
woorden boten waren,
witte zeilen
met in filigraan hun naam erop
me tegemoet
gevaren om in te schepen hier.
Dit mijn
promontorium
naar het ganz Andere, Horckheimer wist,
dat we
kennen zullen,
als we de
luchten binnenduiken,
opgezogen,
meegevoerd op vleugels
zoals
Dedalus, om niet meer te keren hier.
Ik, wie
verlost me van mijn ik.
Niet meer
zoveel leven dat ik ben.
Hier gekomen
om te gedenken zij die gingen
en ook om
hen wier plaats hier leeg gebleven
al zijn ze er,
al is hun woord gestold te horen,
ik kan hun
leemte raken.
Hopende,
hopende hier morgen weer te komen
met nieuwe
woorden om nogmaals te beginnen
wat niet
meer nodig is omdat zo dikwijls al,
zo
veelvuldig dikwijls al gezegd,
geschreven,
uitgebazuind:
de geest is
leven.
Maar van de zee,
haar zang met mij genomen,
in mij
gebrand.
En zee,
heb je mij
vandaag verrast omdat
zo lang
reeds, want bijna vergeten.
Al kwam maar
niet die eerste zin
die in
potentie toch gedicht al is,
maar ook nog
niet geschreven.
Als ik weg
zal gaan van hier,
o God van
alle goden,
o, oude boom
hier achter mij,
uit het
oudste veld ter lande opgegraven
en neer geplant
alhier in een tuin onwaardig.
En bid ik de
God van de olijven
die ook die
van mij moet zijn,
dat hij bloeien
moge, de boom,
ik een deel
van hem.
Maar te hoog
de zee vandaag,
te vreemd
mijn woorden
uitgekomen.
12-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-04-2012 |
Cabo de las Huertas |
Cabo de las Huertas/San Juan/Alicante
De sterren staan hier strakker, steviger
uitgestald. Hier heb ik de nacht die niet faalt ze te tonen in al hun
statigheid, rakend zelfs de zeeën hier, waar de maan en de planeten hun baan
beschrijven.
Hier heb ik het hart dat hoog gekeken zijn
plaats er zoekt om er te gaan de tijd gekomen.
En van de palmen hier. Zo voor het raam dat ik
ze raken kan, ze ruiken kan, betasten kan. En denk ik voor mij is dit
onvermijdelijk - aan een versregel, aangehaald door
Jorge Luis Borges, in zijn verhalenbundel El
Aleph,
waarin hij het heeft over het heimwee van een Afrikaanse palmboom, overgeplant
naar de tuinen van Ruzafa (een oord in
Valencia?).
Aldus
- en het is Averroës die spreekt: sedert jaren gekweld in Marrakech omwille
van mijn verlangen naar Cordoba troostte het me een apostrof te herhalen die
Abdurrahma een naar het Oosten verlangende koning - richtte tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa:
Tú también eres! oh palma!
En este suelo
extranjera
Ook
jij, oh palmboom, bent
in de grond die je vreemd is
Eigenaardige gunst
van de poëzie, zegt Averroës: woorden geschreven door een naar het Oosten
verlangende koning, die mij, ontheemd in Afrika, nuttig waren voor mijn
nostalgie naar Spanje.
Zo,
van de luchthaven van Alicante tot hier mijn verblijf, Cabo de las Huertas (De Kaap der Tuinen), zijn er, in de
allereerste plaats, de woorden van de Geest, overalaanwezig, and sempiternal
11-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |