Bij het ‘druivenblad’ - waar ik alleen iets over kwijt wou - even Rilke binnengekomen, een gedicht van hem, een versregel. Hij, Rainer Maria Rilke (1875-1926), er gebleven is bij mij en ik weet dat de herinnering aan hem er blijven zal de dagen die komen.
Je waart bij hem, heel dicht, je kon hem raken, toen je met je vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, aan zijn graf stond, aan de voet van het romaanse kerkje van Raron - Rarogne, op de grens van le Haut- et Bas-Valais. Je waart even dicht bij hem toen je samen met hen aan het huis met de trapgevel stond in Muzot bij Sierre.
Momenten in je leven die je beroerden, die je, hoewel je er al over schreef, terug halen wilt, niet zo maar wilt laten uitdoven als je er niet meer zult zijn.
Zo zijn grafschrift, zwarte, verbleekte letters op het witte marmer van de door lichen aangetaste grafsteen, en de woorden zoals die er, bij het inbeitelen, geschikt staan:
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust, Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.
Er werd heel wat geschreven over het epitaaf van Rilke, vele interpretaties bestaan ervan; Niet verwonderlijk dus dat Anton Van Wilderode, in zijn voorwoord bij ‘Tussen stroom en gesteente’ van Maurits Van Vossole[1], dit grafschrift bestempelt als sibillijns.
En dat is het, een te ontcijferen raadsel, lijk trouwens heel wat gedichten, vooral ‘die neue Gedichte’ van Rilke.
Paul Claes in zijn ‘Raadsels van Rilke’[2] weet er alles over en het is dankzij hem dat ik pogen kan, het raadsel op zijn grafschrift op te lossen. Ik zeg wel een poging doen om wat Rilke met zijn woorden zeggen wilt, enigszins te benaderen.
Ik stel me dus niet tevreden met wat ik lees in het Taschenbuch ‘Rilke’ van Hans Egon Holthusen, (Verlag Rowohlt) van 1958, een verklaring die ik te gesofistikeerd vind[3] om er veel aandacht aan te schenken. Zoals ik de passage overgenomen heb verbaast het me echter dat Van Wilderode ze niet eerder ‘enigmatisch’ dan sibillijns, heeft genoemd.
Ik zoek dus liever zelf naar een verklaring - een verklaring die ook Paul Claes niet geeft terwijl hij, volgens mij, de enige is die dit grafschrift op een duidelijke wijze verklaren kan.
Ik zie de 'Roos' die een ‘Widerspruch’ is, een tegenspraak als bloem gekroond met doornen, enigszins de tegenspraak tussen leven en sterven, waar hij mee geconfronteerd is geweest.
En dan dit bevreemdende van, ‘Lust’, begeerte, hartstocht, welk is dan de rol van dit woord? Komt het met betrekking tot wat voorafgaat of tot wat volgt, of is het iets tussenin: de hartstocht om te leven, ons allen heilig? Ik zou dus het woord ‘Lust’ dat er solo staat lezen als: ‘hartstocht bezielde hem’.
En dan komt: ‘Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’ of, hij is van niemand de slaaf noch de slaap geweest, hij heeft hier niet rondgelopen, zoals zovelen, de oogleden gesloten, maar als groot ‘wakkere’ die hij was.
Dit is ongeveer wat ik er van maak of wat ik er kan van maken.
Als ik ver kijk heb ik kleinigheid gemeen met hem. Hij overleed op 29 december 1926, en precies een jaar later werd ik geboren. Zijn geest zal dus niet een gans jaar gewacht hebben om zich in mij te vestigen, zijn geest zal allicht een andere lichaam gevonden hebben.
Om eens te dromen, enkele ogenblikken maar: hij, Rilke is een jaar te vroeg gestorven of ik een jaar te laat geboren, maar laat ons maar houden wat is. Zijn epitaaf is al ingewikkeld genoeg.
[1] Maurits Van Vossole: Tussen stroom en Gesteente’ Uitgeverij Danthe nv, Sint-Niklaas, 1980
[2] Paul Claes: ‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995.
[3] Zeit seines Lebens ist die Rose, dieses altes abendländische Symbol der unio mystica, für Rilke ein Grund der Entzückens und der grübelnden (piekeren) Andacht gewesen. Hier nun wird sie zum gleichnis des “reinen”, dass heiszt versöhnten und als Weltgesetz in den eigenen Willen aufgenommenen Widerspruchs. Als Niemandes Schlaf unter soviel Lidern, als Fülle aus Nichts, wird sie zur sumbolischen Blüte des Weltsinns. Gleichzeitig ist sie hier die Chiffre für das Sein und Wesen des toten Dichters. Lider ist doppeldeutig und bezeichnet nicht nur die Schutzhaut des menschlichen Auges, sondern auch die “Lieder”, die der Genius des toten Sängers hinterlassen hat. Hinter ihnen, hinter der vollen strahlenden, duftenden Blüte seines Werkes, verschwindet er selbst, der Verfasser dieser einzigartigen Grabschrift, als ein Nichts, ein Schlaf, den niemand schläft.
|