Je leest het allen. Ik ben begaan met mezelf, In feite teveel begaan met mezelf, ik ondervind het dagelijks. Terwijl ik me vroeger verborg in mijn woorden, dring ik me nu op. Een veeg teken van, niet enkel het ouder worden maar wat erger is, van het oud zijn. Hoe doorbreek ik de impasse en herpak ik mij, hoe verjong ik me tot een leefbare leeftijd of hoe vergeet ik in welke toestand ik ben?
Er zijn namen genoeg in je geest van de laatste dagen die je kunnen bezighouden in wat je schrijft. Rainer Maria Rilke is er zo een die is blijven hangen in jou, in je onderbewustzijn, in een wereld verscholen achter een fluwelen gordijn dat nu met een ruk van de hand, wordt opengeschoven en er een wazig landschap opduikt, een landschap dat zich uitklaart, zoals de mist deze morgen zichzelf opslorpt en de dingen getekend worden met hun lichtende rand van het er zijn.
Zo, je kunt er niet meer aan voorbij, het lost zich op in jou, en zoals altijd, je betreedt de weg erin, eerst schoorvoetend daarna met volle tred en voor je het weet ben je de heuvel aan het bestijgen die leidt naar een romaanse kerk en een graf met witte zerk tegen een oude muur begroeid met dwergvarens en mossen. Een zerk met een grafschrift dat een kwelling worden zal. Ook Helmut Kohl in zijn tijd, die zoals je las het graf bezocht - het is een steile helling naar de kerk toe die je op moet - zal in zijn dagen die kwelling gekend hebben. En kom je er niet klaar mee, je houdt de woorden en wandelt even langs het huis dat hij betrok in Muzot, een huis met een trapgevel en je ruikt, meen je, melisse en steranijs in een gedicht dat je achtervolgen blijft:
Einmal wenn ich dich verlier, wirst du schlafen können, ohne dasz ich wie eine Lindenkrohne mich verflüstre uber dir.
Of nog enkele andere lijnen, die voor jou typerend zijn voor Rilke en volstaan om te weten, wie hij was en hoe hij zich uitdrukte in zijn goede dagen gekenmerkt door, wat Paul Claes noemt, zijn ‘vroege stemmingslyriek’, dus niet zoals in zijn ‘Neue Gedichte’-periode die raadsels zijn, dichtkunst met een ‘metafysische onderbouw’. Enkele regels die je overhield:
Herr es ist Zeit…
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein; gieb ihnen noch zwei südlichere Tage, dränge sie zur Vollendung hin und jage die letzte Süsse in den schweren Wein.
Je spreekt het maar, je ondergaat de zin ervan als je schrijven gaat en de woorden je te binnen vallen omdat je ze zo dikwijls al hoorde en zo dikwijls al las. Niet alleen de inhoud ervan, de kleur ervan en de poëzie erin, maar ook en vooral de herinnering aan de plaats en de omstandigheden waarin ze zich openden voor jou en ze deel werden van jou. Beelden geladen met gevoelens, gevoelens die je ver terug duwen in een tijd, een tijd die je verschroeide. Al dit dat deel uitmaakt van het ongeschreven gedicht dat er in potentie is : Herr, es ist Zeit.
Het kwam op in jou dat het tijd is dat deze vorm en eigenheid van de poëzie van Rilke, niet mag verloren gaan, niet mag vertrappeld, maar hernomen worde, want poëzie is van het zo broodnodige sacrale, is van het heiligende, dit van alle plaatsen waar we zijn en, waar niet zijn.
|