Ik houd niet van de naam oktober, het is zo iets als noch mossel noch vis, iets tussenin. Het is wel niet de wreedste maand die april is volgens T.S. Eliot, maar dan ook niet de lieflijkste dat september nog was, september die ik zonder kleerscheuren heb doorstaan. Ik heb het voorgevoel nu, na al wat ik al gezegd heb dit jaar en de vorige jaren, dat oktober moeilijker zal voorbijgaan en dan zeker als voorspel tot november en december, die even moeilijk zullen zijn. Ik meen de aanzet ervan nu al te voelen in mijn aarzelingen.
Ik verzet me er tegen met al mijn krachten die ik nog heb. De strijd staken, die deze is van het woord in de zin, doe ik niet, ik volhard zoals het past voor iemand op jaren, iemand die dikwijls denkt aan Christian de Duve (1917-2013) die stil, maar gewild is heengegaan met de glimlach, al meende hij te weten dat er na de dood niets meer is. Een gedachte die ik echter niet, zo duidelijk, terugvind in zijn ‘A l’écoute du vivant’[1]. Ik vind daarentegen dat hij in zijn boek dat zijn leven is, dingen schrijft die laten hopen op een onsterfelijkheid van de geest in ons, die in feite weinig te maken heeft met de materiële vorm van de persoon die we waren.
Hij was op zijn 96ste toen hij ging. Hij was moe, zegde hij, moe om verder te leven na een val die hij gedaan had. Ik stel vast dat ik val na val doe, eens wordt me er ene fataal, en dan wat, hoe ga ik verder.
Dit is totaal het tegengestelde van wat ik gisteren schreef, van wat de foto die ik meegaf aan mijn woorden in zich droeg aan leven, aan licht en kleur, aan inhoud. Het is met een dergelijk beeld, wolgrassen, veenpluizen, des linaigrettes, bewegend in de wind in mij gebrand, dat ik zou willen heengaan. Dit zou meer zijn dan een (uiterlijke) glimlach op de lippen, het zou een weten zijn dat de geest die ik nog in mij draag overleven zal.
Je ziet al in welke richting het woord ‘oktober’ me duwde. Dergelijke gedachten in een mensenleven zijn onvermijdelijk, zijn soms niet te stuiten. Ze steken de kop op, ze dringen aan om genomen te worden en, hoewel je het verkeerde ervan inziet, je laat het toe, ook omdat de dood een deel is van het leven dat we hier leiden zo goed en zo kwaad als het gaat.
Dit gezegd zijnde is het beter dat ik het onderwerp laat voor wat het is. Het heeft geen zin erop vooruit te lopen, gissingen te doen en zich eraan vast te hechten, het is te ernstig opdat er al te lichtzinnig zou over geschreven laat staan gesproken worden. De realiteit zal een ijsblok zijn, een koude douche die ik tegemoet moet gaan, het spiegelbeeld van de oude man die ik ben, achterlatend, gedompeld in een wolk van geest waarin niets me nog raken kan.
Neen, oktober is niet de maand naar mijn hart toe.
[1] Christian de Duve: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
|