Ik heb altijd geschreven wat ik te schrijven kreeg. Ik ben correct geweest met de schrijver, de Ugo in mij. Ik ben niet in opstand gekomen met hem, ik heb hem gevolgd in goede en minder goede dagen. Is er iets geweest dat niet van hem kwam, zijn er momenten geweest dat ik tegenstrijdig ben geweest en heb ik mijn wil doorgedrukt om de zaken anders te zien dan hij? Ik denk het niet of ben er toch niet bewust van.
Welk mechanisme was er tussen ons opdat ik slagen zou, mijn dubbelganger te volgen, waar anderen schijnbaar niet slagen, zelfs geen poging doen om te slagen. Of, waarom ben ik ervan bezeten?
In feite, waarom heeft die Ugo ‘mij’ uitverkoren en niet een andere om zijn woorden te schrijven en te verankeren in een blog, is het omdat ik hem geroepen heb waar anderen zwegen?
Een secreet dat ik te nemen heb als een realiteit, namelijk niet de slaap te slapen van ‘zovele gesloten oogleden!’
Hoe het ook gebeuren moge, het is, misschien niet zoals ik het voorstel, maar het is bevreemdend - een lievelingswoord van mij - als ik eraan denk wat schrijven wél is en wat het niet is. De waarheid, als er een is, ligt tussenin, in een soort niemandsland dit van de geest, een land of eiland of wolk, die is van ons allen en dus evenzeer van niemand.
Op dit zelfde ogenblik, dit nu in de tijd, vraag ik me af op welke weg ik ben terecht gekomen, doch ik ga verder omdat het zo voorzien was in het eerste woord dat ik hier geschreven heb, woord in woord vloeiend ben ik op deze weg terechtgekomen, waar ik deze morgen zijn moest, omdat er nog altijd in mij een Rilke was die ik gisteren heb wakker gemaakt.
En nu dit er staat, welke vrijheid ik me neem, te denken dat Rilke, ook Paul Claes, er iets zou mee te maken hebben en erger, dat we voor het ogenblik een drie-eenheid vormen, drie geesten samen, want wat er komt aan woorden is me maar al te ongewoon. Het is een gegoochel van zinnen, leesbaar, begrijpbaar of niet, ze staan er en ik laat ze er staan.
Ik zoek zelfs geen compromis, noch met mezelf, noch met jullie, ik heb alle woorden genomen zoals ze in mij zijn aangekomen, heb me geen vragen gesteld - die komen later bij het herlezen - maar ben dankbaar geweest dat het mirakel van de hand die schrijft, zich eens te meer voltrokken heeft. En een mirakel is het, noch min, noch meer.
Schrijvend, is vanmorgen verwondering eens te meer mijn deel. Kan ik, eens te meer, de ogen niet sluiten op wat van het leven van de geest is waar ik mee geconfronteerd ben. Dit naast het andere, het dagelijkse van het leven, de bewegingsvrijheid die ik nog heb. Maar dit leven van de geest laat me toe, te denken, niets meer dan dat, en te schrijven dat ik met een vriend, aan een kromming van de Leie sta, kijkend naar de reiger op de oever van de overkant, met de weiden, groener dan groen, ver voor ons uit, daar waar het land ophoudt tussen de bomen, de huizen en de toren, met de witte wolken en de blauwe luchten erboven.
We staan er heel lang, doordrongen van het er-samen-zijn, hij en ik, zwijgend.
En zeg me nu - het is een vraag die ik me blijf stellen - waar is het dat dit gebeurt, in mijn hersenen? Wellicht, maar dan in de elektronen van mijn hersenen, wat een totaal andere wereld is.
Een totaal, totaal andere wereld.
|