 |
|
 |
|
|
 |
08-10-2021 |
De andere wereld. |
Ik heb altijd geschreven wat ik te schrijven kreeg. Ik ben correct geweest met de schrijver, de Ugo in mij. Ik ben niet in opstand gekomen met hem, ik heb hem gevolgd in goede en minder goede dagen. Is er iets geweest dat niet van hem kwam, zijn er momenten geweest dat ik tegenstrijdig ben geweest en heb ik mijn wil doorgedrukt om de zaken anders te zien dan hij? Ik denk het niet of ben er toch niet bewust van.
Welk mechanisme was er tussen ons opdat ik slagen zou, mijn dubbelganger te volgen, waar anderen schijnbaar niet slagen, zelfs geen poging doen om te slagen. Of, waarom ben ik ervan bezeten?
In feite, waarom heeft die Ugo ‘mij’ uitverkoren en niet een andere om zijn woorden te schrijven en te verankeren in een blog, is het omdat ik hem geroepen heb waar anderen zwegen?
Een secreet dat ik te nemen heb als een realiteit, namelijk niet de slaap te slapen van ‘zovele gesloten oogleden!’
Hoe het ook gebeuren moge, het is, misschien niet zoals ik het voorstel, maar het is bevreemdend - een lievelingswoord van mij - als ik eraan denk wat schrijven wél is en wat het niet is. De waarheid, als er een is, ligt tussenin, in een soort niemandsland dit van de geest, een land of eiland of wolk, die is van ons allen en dus evenzeer van niemand.
Op dit zelfde ogenblik, dit nu in de tijd, vraag ik me af op welke weg ik ben terecht gekomen, doch ik ga verder omdat het zo voorzien was in het eerste woord dat ik hier geschreven heb, woord in woord vloeiend ben ik op deze weg terechtgekomen, waar ik deze morgen zijn moest, omdat er nog altijd in mij een Rilke was die ik gisteren heb wakker gemaakt.
En nu dit er staat, welke vrijheid ik me neem, te denken dat Rilke, ook Paul Claes, er iets zou mee te maken hebben en erger, dat we voor het ogenblik een drie-eenheid vormen, drie geesten samen, want wat er komt aan woorden is me maar al te ongewoon. Het is een gegoochel van zinnen, leesbaar, begrijpbaar of niet, ze staan er en ik laat ze er staan.
Ik zoek zelfs geen compromis, noch met mezelf, noch met jullie, ik heb alle woorden genomen zoals ze in mij zijn aangekomen, heb me geen vragen gesteld - die komen later bij het herlezen - maar ben dankbaar geweest dat het mirakel van de hand die schrijft, zich eens te meer voltrokken heeft. En een mirakel is het, noch min, noch meer.
Schrijvend, is vanmorgen verwondering eens te meer mijn deel. Kan ik, eens te meer, de ogen niet sluiten op wat van het leven van de geest is waar ik mee geconfronteerd ben. Dit naast het andere, het dagelijkse van het leven, de bewegingsvrijheid die ik nog heb. Maar dit leven van de geest laat me toe, te denken, niets meer dan dat, en te schrijven dat ik met een vriend, aan een kromming van de Leie sta, kijkend naar de reiger op de oever van de overkant, met de weiden, groener dan groen, ver voor ons uit, daar waar het land ophoudt tussen de bomen, de huizen en de toren, met de witte wolken en de blauwe luchten erboven.
We staan er heel lang, doordrongen van het er-samen-zijn, hij en ik, zwijgend.
En zeg me nu - het is een vraag die ik me blijf stellen - waar is het dat dit gebeurt, in mijn hersenen? Wellicht, maar dan in de elektronen van mijn hersenen, wat een totaal andere wereld is.
Een totaal, totaal andere wereld.
08-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-10-2021 |
Rilkes graf. |
Bij het ‘druivenblad’ - waar ik alleen iets over kwijt wou - even Rilke binnengekomen, een gedicht van hem, een versregel. Hij, Rainer Maria Rilke (1875-1926), er gebleven is bij mij en ik weet dat de herinnering aan hem er blijven zal de dagen die komen.
Je waart bij hem, heel dicht, je kon hem raken, toen je met je vrienden uit de Valais, Gustave en Robert, aan zijn graf stond, aan de voet van het romaanse kerkje van Raron - Rarogne, op de grens van le Haut- et Bas-Valais. Je waart even dicht bij hem toen je samen met hen aan het huis met de trapgevel stond in Muzot bij Sierre.
Momenten in je leven die je beroerden, die je, hoewel je er al over schreef, terug halen wilt, niet zo maar wilt laten uitdoven als je er niet meer zult zijn.
Zo zijn grafschrift, zwarte, verbleekte letters op het witte marmer van de door lichen aangetaste grafsteen, en de woorden zoals die er, bij het inbeitelen, geschikt staan:
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust, Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.
Er werd heel wat geschreven over het epitaaf van Rilke, vele interpretaties bestaan ervan; Niet verwonderlijk dus dat Anton Van Wilderode, in zijn voorwoord bij ‘Tussen stroom en gesteente’ van Maurits Van Vossole[1], dit grafschrift bestempelt als sibillijns.
En dat is het, een te ontcijferen raadsel, lijk trouwens heel wat gedichten, vooral ‘die neue Gedichte’ van Rilke.
Paul Claes in zijn ‘Raadsels van Rilke’[2] weet er alles over en het is dankzij hem dat ik pogen kan, het raadsel op zijn grafschrift op te lossen. Ik zeg wel een poging doen om wat Rilke met zijn woorden zeggen wilt, enigszins te benaderen.
Ik stel me dus niet tevreden met wat ik lees in het Taschenbuch ‘Rilke’ van Hans Egon Holthusen, (Verlag Rowohlt) van 1958, een verklaring die ik te gesofistikeerd vind[3] om er veel aandacht aan te schenken. Zoals ik de passage overgenomen heb verbaast het me echter dat Van Wilderode ze niet eerder ‘enigmatisch’ dan sibillijns, heeft genoemd.
Ik zoek dus liever zelf naar een verklaring - een verklaring die ook Paul Claes niet geeft terwijl hij, volgens mij, de enige is die dit grafschrift op een duidelijke wijze verklaren kan.
Ik zie de 'Roos' die een ‘Widerspruch’ is, een tegenspraak als bloem gekroond met doornen, enigszins de tegenspraak tussen leven en sterven, waar hij mee geconfronteerd is geweest.
En dan dit bevreemdende van, ‘Lust’, begeerte, hartstocht, welk is dan de rol van dit woord? Komt het met betrekking tot wat voorafgaat of tot wat volgt, of is het iets tussenin: de hartstocht om te leven, ons allen heilig? Ik zou dus het woord ‘Lust’ dat er solo staat lezen als: ‘hartstocht bezielde hem’.
En dan komt: ‘Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’ of, hij is van niemand de slaaf noch de slaap geweest, hij heeft hier niet rondgelopen, zoals zovelen, de oogleden gesloten, maar als groot ‘wakkere’ die hij was.
Dit is ongeveer wat ik er van maak of wat ik er kan van maken.
Als ik ver kijk heb ik kleinigheid gemeen met hem. Hij overleed op 29 december 1926, en precies een jaar later werd ik geboren. Zijn geest zal dus niet een gans jaar gewacht hebben om zich in mij te vestigen, zijn geest zal allicht een andere lichaam gevonden hebben.
Om eens te dromen, enkele ogenblikken maar: hij, Rilke is een jaar te vroeg gestorven of ik een jaar te laat geboren, maar laat ons maar houden wat is. Zijn epitaaf is al ingewikkeld genoeg.
[1] Maurits Van Vossole: Tussen stroom en Gesteente’ Uitgeverij Danthe nv, Sint-Niklaas, 1980
[2] Paul Claes: ‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995.
[3] Zeit seines Lebens ist die Rose, dieses altes abendländische Symbol der unio mystica, für Rilke ein Grund der Entzückens und der grübelnden (piekeren) Andacht gewesen. Hier nun wird sie zum gleichnis des “reinen”, dass heiszt versöhnten und als Weltgesetz in den eigenen Willen aufgenommenen Widerspruchs. Als Niemandes Schlaf unter soviel Lidern, als Fülle aus Nichts, wird sie zur sumbolischen Blüte des Weltsinns. Gleichzeitig ist sie hier die Chiffre für das Sein und Wesen des toten Dichters. Lider ist doppeldeutig und bezeichnet nicht nur die Schutzhaut des menschlichen Auges, sondern auch die “Lieder”, die der Genius des toten Sängers hinterlassen hat. Hinter ihnen, hinter der vollen strahlenden, duftenden Blüte seines Werkes, verschwindet er selbst, der Verfasser dieser einzigartigen Grabschrift, als ein Nichts, ein Schlaf, den niemand schläft.
07-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-10-2021 |
Bevreemdend. |
Bevreemdend de wereld van het schrijven, van het omzetten in tekens van iets dat gehaald wordt uit de luchten om ons heen; bevreemdend het vorm geven – gebeurt het in onze hersenen? - aan wat niet is en toch is, zoals het Universum zelf gevormd werd uit wat-nog-niet-was-en-toch-was, en ons schrijven telkenmale een identiek gebeuren is, zo frequent voorkomend dat niemand er zich vragen over stelt.
Heer van het Universum, is het zo dat we de gedachten eten uit je hand, dat we die ontwaren - maar wie is die we? - in de diepte als in de verte, in een totale vormloosheid, ofwel als zaden die niet tot kiemen komen ofwel, zoals het gebeurt - gelukkig dat het kan - ontploffen, ontkiemen in woorden, die we houden of die we uitdragen tot bij wie ze nemen wil of kan. Is het zo, Heer?
Een vriend, aan wie ik een bundel van mijn gedichten had gestuurd verweet me, niet letterlijk natuurlijk, het te sterk filosofische erin, en ik weet pas nu de reden waarom, omdat ze niet ontstonden uit beelden maar ontstonden uit gedachten omgezet in woorden. Gedachten die zich vormden in woorden, onderlijnd nu en dan door beelden die ik dacht passend te zijn.
Ik heb hem niet geantwoord dat het eenvoudiger is beelden om te zetten in woorden dan gedachten, omdat beelden kunnen beschreven worden, terwijl gedachten eerst moeten worden uitgedacht, eventueel al schrijvend.
Als ik schrijf, zoals het onlangs gebeurde over een takje dwergvaren, dan draag ik dit, geplukt of gedroogd in mij; heb ik het over een korenveld, dat van Van Gogh, dan kies ik het korenveld uit dat me past; heb ik het over bomen dan draag ik heel wat beelden van bomen in mij, tot de boom die ik weet staan bij de molen van Alphonse Daudet; en spreek ik over een bos, een woord dat een wijding is, dan denk ik aan het bos van mijn jeugd. Maar ik ken ook het bos boven Grimentz in de Valais waar ik ‘chanterelles’ plukte. Ik heb maar te kiezen en te beschrijven wat ik in mij als beeld draag.
Gedachten daarentegen ontstaan, hebben geen vorm, moeten uitgewerkt worden in woorden en als ik begin weet ik niet altijd hoe het gebeuren moet, maar het gebeurt, de gedachten krijgen een woordelijke vorm die eens geschreven, achteraf zal verfijnd worden, aangevuld, verworpen, en opnieuw verwoord.
Mijn ganse leven heb ik gedachten uitgedragen over God of wie die God kon zijn, om tot het besluit te komen dat God en Kosmos, geen twee verschillende factoren zijn, maar dat God de Kosmos is en de Kosmos God. Echter zoek ik nog steeds naar de juiste bewijsgrond om dit duidelijk te stellen en ik zal dit blijven doen, trouwens elke blog die ik schrijf is een mijlpaal op die pelgrimstocht.
Ware ik geen pelgrim, geen zoeker, ik zou niets te schrijven hebben, niets meer dan een verhaaltje zonder diepte. Nu heb ik telkens iets dat je als lezer, even bezighoudt, wat mijn bedoeling is, als je het nog niet weten zou.
06-10-2021, 18:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2021 |
Het druivenblad. |
Ik kan deze foto, die spreekt tot mij, die roept naar mij, zo maar niet onbesproken laten voorbijgaan. Hij is het waard verspreid te worden, bekeken te worden, beschreven te worden: de kleuren erin, de lijnen ervan, de tekening van de nerven ervan, zelfs al weet ik dat ik nimmer gaan kan tot in het binnenste, de ziel ervan, toch wil ik pogen het te doen.
Om te beginnen van hij die de foto nam, zijn ingesteldheid, hoe hij erdoor getroffen werd: door de verscheidenheid en helderheid van de kleuren, samen gehoopt op een klein vlak, door de details ervan, door het erop vallend licht, maar hij zag het, zijnde in a leisurely mood, a leisurely mind, om het te grijpen met zijn hart. Velen zullen er aan voorbij zijn gegaan, zonder op te merken dat het blad een juweel was en dat het smeekte om als juweel gezien te worden, genomen te worden.
Ik kan en wil er niet aan voorbij, omdat het een van die momenten moet geweest zijn, een flits, een plotse ingeving, het helschone ervan, het unieke ervan vast te ankeren in een foto en deze mee te geven, simpel en gewoon, met een passage in een facebook waar mijn oog opvalt. Een beeld dat ik uit zijn kader haal en er dagen mee rondloop, onmachtig er iets mee aan te vangen omdat het in een ander bestand, passend voor mijn blog omgeving, moet worden omgezet, wat mijn kleindochter, de lieve Margot heeft gedaan voor mij zodat ik het nu kan doorgeven wat in een ogenblik van gratie werd opgemerkt, een uitzonderlijk ogenblik op het precieze punt in de tijd. Ware het niet zo geweest, hij geraakt tot onder zijn huid, de foto had nooit bestaan, nooit te zien geweest, waar ook.
Het gevoel van de maker als hij het beeld zag, als het voor hem bijna een verhaal werd, een levensverhaal van één ogenblik, werd ook voor mij een moment in mijn leven waar ik niet aan voorbij kon. Bij hem was het, als fotograaf en man uit op het schone in de natuur, een plotse ingeving, een ontdekking; bij mij is het, nu ik erover schrijf, een vervoering geworden. Vergroot wordt de lichtinval een spel, smaken we wat er is van de druif onder het blad, van de groei ervan, de bloem, het bevruchten, wat er is van de zon erin, van de wind en de regen, van de tijd van het rijpen - met onvermijdelijk, een gedachte aan Rilkes Herbstpoëma - en dan ook, hoe het blad is losgekomen, de sappen die de stengel niet meer bereikten en de nerven die droog vielen, de kleuren die metamorfoseerden tot de kleuren van de sappen, voorbode van de wijnen in de druif.
In het blad dat daar voor het rapen lag op de grond, de ganse omloop van het stijgen van de sappen vanuit de wortelingen, vroeg in het jaar, van het zwellen van de botten, waarin gestapeld: het mirakel van wat erna komen zou, de vorming van het blad, de vorming van de bloem, het bevruchten, het vormen van de druif in trossen. Al dit gebeuren dat geschieden zal onder onze ogen, waar we geen vinger naar uit te steken hebben maar dat zich voltrekt of we er zijn of er niet zijn, tot het verkleuren van het blad dat valt, dat niemand ziet tot er een fotograaf aan voorbij komt en het vereeuwigd wordt of dan minstens toch voor een tijd de tijd in.
We waren er stille getuige van, gelukkig.
PS.
De maker van de foto is Karel Depelsemaeker, hij poëtiseerde de plaats waar hij het blad liggen zag: op de taalgrens.
05-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2021 |
Brief van vroeger herdacht |
Het gebeurt dat ik terugval op wat een vriend van mij - en ook van Goethe - me ooit schreef. Ik was toen, in wat hij meende, mijn glorie periode
Lieber Karl!
Was du mir geschrieben hast, finde ich ausserordentlich und fabelhaft! Du bist wirklich nicht "ein Geist der stets verneint" sondern jemand von dessen Geist ich sagen möchte: "Verweile doch, du bist so schön!". Diese "geflügelte Worte" und "tiefe Gedanken" kommen nicht aus meinem beschränkten Gehirn sonder aus Goethes "Faust"!
Es grüsst dich dein Geistesbruder.
Maar toch, wetende van wie deze woorden komen en hoe deze vriendschap zich heeft uitgesponnen, herschrijf ik ze nog altijd met vreugde, omdat ze een reactie waren, wellicht op wat ik als blog geschreven had. Want het gebeurde niet zo dikwijls in mijn leven als Blogschrijver dat dergelijke woorden, ze mogen dan nog gevleugeld, me toegestuurd werden. Ik was die totaal vergeten.
Ik weet nu wel niet of hij deze nog herhalen zou op basis van de inhoud van mijn geschriften van nu, maar voor mij behouden ze hun oorspronkelijke waarde, zijn ze het ereteken me destijds toegekend door een voor mij groot kenner van de Literatuur, een kenner die hij gebleven is, maar ondertussen, zoals ik, getroffen werd door de weerbarstigheden van de tijd die over ons, niet alleen heen schoof, maar ons ook raakte tot in het merg van ons zijn.
Hier sta ik dan, getooid met mijn ereteken van vroeger, als jonge man nog, jong in die zin dat ik toen achtentachtig was, een wereld van verschil met nu, als ik naga, het effect dat vijf herfsten en zomers gehad hebben op mijn lichaam en misschien ook op mijn geest.
Dit is in elk geval het spanningsveld waarin ik optreed op dagen zoals deze van nu, de nieuwe herfst zijn effect hebbende op wie ik ben en de richting aangeeft van wie ik wordende ben.
Helemaal gerustgesteld ben ik niet. Ook mijn vriend niet want het is nu al een lange tijd dat ik nog iets hoorde van hem. Ik ken wel zijn gewoontes wat zijn optreden betreft maar dit belet niet dat ik me zorgen maak over zijn toestand, meer dan over mezelf, mezelf die ik volgen kan tot in zijn schilfers, zijn sprokkelingen.
Laat dit dan mijn blog zijn van vandaag, van een morgen van wind en regen, van grijze luchten en van de tijd die vlugger schuift dan op andere dagen. De tijd, de tijd in, zichzelf opslorpend, gulzig als hij is, zoals hij altijd is.
Ik voel het, o, zo goed hoe hij me meesleurt de dagen in, de maanden in, de jaren in. Denk ik: voor hoeveel tijd nog?
Ik besef wel dat de schrijver die ik - ongelovige in schrijvers - niet ken, Bob Mendes, overleden is op de ouderdom van 93 als een verwittiging overkomt, een vingerwijzing dat ik dicht aanleun bij hem en er niet licht aan voorbij mag gaan.
Het is wel mijn zaak en niet zo zeer die van jullie, maar ze is er des te belangrijker om.
04-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-10-2021 |
Doorsijpeling. |
Volop herfst: het licht geraadzaam wijs in de morgen als alle leven in gang komt. Ook het leven in jou, wachtend op het opborrelen van de woorden dat maar geleidelijk aan gebeuren zal, de bronopening nog verstopt door de nacht en de morgenschemering. Je zit er, je hebt maar te luisteren naar het stil, bijna onhoorbaar vloeien van water.
Wat is er van dit beginnen elke dag, wat is er van het opstaan uit de nevelen en door te groeien naar een vreugde, de vreugde er nog te zijn, al had je er geen twijfel over dat je iets zou overkomen in de nacht, dat je plots verdwijnen zou. Zoals je dit ook nu niet hebt.
Twijfelen wat dit betreft is gelukkig niet je zwakke kant, je laat het terzijde, het komt niet op in jou, je twijfel ligt ergens in een hoek, verlamd, verdoken. Niet dat er een absolute zekerheid is, die is er nooit, die is er voor niemand, maar de redelijkheid van het zijn leert je dat je door mag gaan in alle rust en evenredigheid met wie je bent en welke de energieën zijn waarover je nog beschikt. Niet overdreven veel, maar ook niet ontoereikend om dit geschrift hier tot een goed einde te brengen, zelfs al weet je dat het maar wat gebazel wordt van een geest die zich halsstarrig verzet tegen elke vorm van uitdroging, van verzanding.
Je voelt je, ondanks de mindere toestand van je lichaam soms bij momenten, even schitterend en dartel van kleur als de afgevallen bladeren in de herfst, verzameld in een tapijt van wondere kleuren, zoals op de foto laatst; Zelfs al is het maar even dat je er staat, verwonderd over de verscheidenheid van herfst in de bladeren, over de mossen en de paddenstoelen heen.
Je voelt je dan - al is het maar even - als een uitverkorene op woorden ingesteld zoals Marlène Dietrich die in haar goede dagen auf Liebe war eingestellt.
Een vergelijking die wel niet opgaat, maar de verleiding is groot, nu ik op Klara haar heesheid hoorde in haar woorden, de heesheid van de herfstdagen in haar leven, die ook die van mij is als ik spreken ga over de dagen in mijn leven.
Veel is dit allemaal niet, het bijzondere wordt het liefst verzwegen omdat wat bijzonder is, te eigen is, te gelinkt aan wat van het ouder worden is, ook, te weinig en te ongewoon om te delen.
Maar het kleurenpalet van de herfst op de grond heeft me wijs gehouden, de schoonheid van een laat moment in mijn leven als ik het zie als een ‘introïtus’, als de versiering van de eerste letter in een oud handschrift, een hand die wordt uitgestoken naar de lezer toe.
De losgekomen nerven in de bladeren zijn als de schaduwlijnen in mijn handen, de kleuren als de warmte van mijn bloed, de vormgeving als de adem van mijn woorden.
Verder kom ik niet, maar het geheel is als een schilderij van mijn levend- zijn deze morgen. De zoveelste, doorsijpeld met de stilte en het wezen van de herfst.
03-10-2021, 05:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2021 |
Muziek. |
‘Muziek leerde me alles’, hoor ik op Klara, maar zo ver zal ik niet gaan. Muziek vult me aan, maar ik heb nog altijd niet begrepen de klanken, de melodieën, de ritmes om te zetten in begrippen en of verhalen, en ook hoe van de optredende instrumenten, de betekenis te vatten. Dit alles is me vreemd. Wat er wel is, ik onderga de muziek, ze is binnen gekomen in mij heeft zich er genesteld, ik heb haar leren herkennen naar de maker ervan. Dit alles kan nu niet meer verwijderd worden het maakt deel uit van wie ik ben en naar waar ik ga. Ware de muziek er niet ik zou niet meer dezelfde zijn, want ze onderlijnd wat ik schrijf, ze is er als de ondergrond, zelfs als ze, als dusdanig, niet wordt vermeld, er is altijd een stukje Mahler of Debussy of Beethoven in mijn zinnen, of een stukje van wie ook - zelfs van Robert Herberigs, ‘de door Klara vergetene’, van wie ik een cd bezit - hoewel ik het zelf niet zou kunnen identificeren, de impact ervan is aanwezig, mijn leven, mijn geest is ervan doordrongen. Ze is, hoewel ik het niet weet hoe, een hulp bij het schrijven; In deze zin ‘leert’ ze me wel niet, maar is ze aanwezig, ze is de kleur van de woorden die ik gebruik, de schaduw en het licht, het uiterlijke en het innerlijke.
De muziek is er meestal terwijl ik schrijf, maar er zijn vele ogenblikken dat ik ze niet opmerk, dat ze er is zonder er te zijn, lijk zovele die er zijn als ik schrijf: de boeken om me heen, de marines van een vriend, de tekeningen. Ook de kleine dingen, de stukken wortel of stukken rots, eigenaardig van vorm of kleur, al ben ik alleen, ik ben het dus niet volledig. Ik zeg het soms wel, ik spreek dan over mijn cel in een Cistercienzersabdij, maar ik ben er altijd nog omgeven door mijn herinneringen aan en in de vormen die deze nemen.
Vandaag stap ik oktober binnen, word ik ontvangen door de regendroppels op het raam en de grijze wolken hangend over het huis, een ogenblik vertederd door wat er deze morgen reeds geschreven staat, teergevoelig als ik ben in alles wat van het woord is of het nu de aard van het proza aangaat of de muzikaliteit van het woord, alles is afgestemd op de ‘mood’, de stemming waarin ik verkeer als ik aanzet.
Vandaag dacht ik te beginnen met te zeggen dat oneindigheid en eeuwigheid kantelwoorden zijn die niet te vatten zijn, die een betekenis hebben au-delà alle betekenissen samen, maar ver geraakte ik er niet mee. Klara echter was een hulp eens te meer op deze dag van 1 oktober, de dag van de muziek zoals me verteld wordt. Ikzelf dacht aan een sedert een lange tijd al door Klara ‘vergetene’, Robert Herberigs, componist, schilder, schrijver, niet dat hij een grootmeester was, maar om hem zo maar te vergeten als de Vlaming die hij was?
Ik mailde ‘ampersand@klara.be’ hierover, brengt het iets op?
02-10-2021, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2021 |
Oktober. |
Ik houd niet van de naam oktober, het is zo iets als noch mossel noch vis, iets tussenin. Het is wel niet de wreedste maand die april is volgens T.S. Eliot, maar dan ook niet de lieflijkste dat september nog was, september die ik zonder kleerscheuren heb doorstaan. Ik heb het voorgevoel nu, na al wat ik al gezegd heb dit jaar en de vorige jaren, dat oktober moeilijker zal voorbijgaan en dan zeker als voorspel tot november en december, die even moeilijk zullen zijn. Ik meen de aanzet ervan nu al te voelen in mijn aarzelingen.
Ik verzet me er tegen met al mijn krachten die ik nog heb. De strijd staken, die deze is van het woord in de zin, doe ik niet, ik volhard zoals het past voor iemand op jaren, iemand die dikwijls denkt aan Christian de Duve (1917-2013) die stil, maar gewild is heengegaan met de glimlach, al meende hij te weten dat er na de dood niets meer is. Een gedachte die ik echter niet, zo duidelijk, terugvind in zijn ‘A l’écoute du vivant’[1]. Ik vind daarentegen dat hij in zijn boek dat zijn leven is, dingen schrijft die laten hopen op een onsterfelijkheid van de geest in ons, die in feite weinig te maken heeft met de materiële vorm van de persoon die we waren.
Hij was op zijn 96ste toen hij ging. Hij was moe, zegde hij, moe om verder te leven na een val die hij gedaan had. Ik stel vast dat ik val na val doe, eens wordt me er ene fataal, en dan wat, hoe ga ik verder.
Dit is totaal het tegengestelde van wat ik gisteren schreef, van wat de foto die ik meegaf aan mijn woorden in zich droeg aan leven, aan licht en kleur, aan inhoud. Het is met een dergelijk beeld, wolgrassen, veenpluizen, des linaigrettes, bewegend in de wind in mij gebrand, dat ik zou willen heengaan. Dit zou meer zijn dan een (uiterlijke) glimlach op de lippen, het zou een weten zijn dat de geest die ik nog in mij draag overleven zal.
Je ziet al in welke richting het woord ‘oktober’ me duwde. Dergelijke gedachten in een mensenleven zijn onvermijdelijk, zijn soms niet te stuiten. Ze steken de kop op, ze dringen aan om genomen te worden en, hoewel je het verkeerde ervan inziet, je laat het toe, ook omdat de dood een deel is van het leven dat we hier leiden zo goed en zo kwaad als het gaat.
Dit gezegd zijnde is het beter dat ik het onderwerp laat voor wat het is. Het heeft geen zin erop vooruit te lopen, gissingen te doen en zich eraan vast te hechten, het is te ernstig opdat er al te lichtzinnig zou over geschreven laat staan gesproken worden. De realiteit zal een ijsblok zijn, een koude douche die ik tegemoet moet gaan, het spiegelbeeld van de oude man die ik ben, achterlatend, gedompeld in een wolk van geest waarin niets me nog raken kan.
Neen, oktober is niet de maand naar mijn hart toe.
[1] Christian de Duve: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
01-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2021 |
Eindeloos zijn de herinneringen. |
Mijn dochter, Patricia, stuurde me de foto hierbij. Foto’s - vertellen me heel wat, vooral dan als ik de plaats ken of meen te kennen waar de foto genomen werd; een plaats waar ik, in gedachten, heen kan en die me, zoals er zovele plaatsen zijn, nauw aan het hart ligt, hier, heel nauw zelfs.
Ik ben er nu, op dit ogenblik, met al mijn zinnen opgesteld om er te zijn; om er te zijn méér ‘ik’ te zijn dan ik ooit was, want als ik er was had ik geen nood om te weten dat ik er was, ik stond er, ik zag wat ik zag en dat was het. Nu ben ik er niet en toch sta ik er en voel ik de wind, ruik ik de aarde, ruik ik het water, weet ik de luchten over mij en zie ik, voor mij uit de vallei, ‘la plaine de la Lé’, op het einde van het dorpje Zinal in de Valais, breed uitzwaaiend tot waar, minder dan een eeuw geleden, de Zinalgletsjer nog reikte, de bron van de Navizence gebleven met zijn gezang tot diep in de dag en de nacht. Mijn blijheid als ik er langs wandelde met mijn vriend Gustave de zondagvoormiddag, tussen de twee bergruggen in, opgenomen in een ruimte die deze is van een gotische kathedraal en waar je ‘erzijn’, je gebed is, je toevlucht en je hoop op de eeuwigheid die van de bergen is.
Hoe je hield van deze vlakte, in de zomer als in de winter? Maar de zomer was er je heerlijkheid. Je waart er vroeg in de morgen, je vertrok aan de brug op het einde van het dorp, de aardeweg op, een moerassig gebied waar de gevlekte orchis welig groeide - een orchis die ook groeide in wat restte van de oude steengroeve in het dorp van je jeugd - en aan de andere kant van het wegje, tintelend van witheid, in een poel laag water, shallow water, des linaigrettes[1] in grote hoeveelheden, een bos vol.
En je had de orchis lief, zoals je lief had deze kleine wolkjes, witter dan sneeuw, licht bewegend, uitgelaten er te staan en te verrassen, vlokken tederheid voor de ‘leisurely mind’ die ze opmerkte.
En als je de vlakte tussen de bergen in wandelde, was er rechts een heuvel met een bosje struikgewas, dat de tijd niet kreeg hoog te groeien want elke winter waren er kleine ‘avalanches’ die de groei kraakten.
Ik weet als ik er verder over schrijf dat het weinig zeggend is wat ik erover vertel, maar dit kleine heuvelbosje met een nooit geziene flora is in mijn herinneren gebrand. Ik zocht er tot ik het vond naar een minuscule orchis, een klein fijn wonder , een vinger groot, een geluk voor mij als ik er op uitkwam tussen de mossen en de grassen, de bladeren en de zwammen. Ik nam er, spijtig genoeg, nooit een foto van, je had er toen geen nodig, je liep rond in dat bosje en als je er vond bleef je er lang gehurkt stil bij zitten. Was het alsof dat minuscule plantje je een boodschap wou meegeven over de grootheid van het leven, tenminste zo heb je het begrepen.
Jij, kleine man toen, stuk poëet als je er waart, de tijd vergetend, de wereld vergetend, gekerstend door dat ene plantje waar je naar uitkeek als naar een relikwie van het sacrale in de natuur die, nu je erover schrijft - niet goed wetende hoe te verhalen wat er is van dat bosje in die vlakte tussen twee bergruggen in - wie je waart toen opdat je er nu over schrijven zou.
Hoe werd je erdoor bezeten toen en hoe komt die plaats terug tot jou, inniger, waardevoller, om nooit te vergeten, hoe heeft die zich in jou genesteld toen?
En hoe komt het dat een foto, zoals ik Patricia ken, met liefde genomen en voorzeker denkend aan mij, haar oude vader, een dergelijke impact heeft op mij?
De wegen van de mens, de wegen van het woord, de wegen van de herinnering, zijn soms gouden wegen, je bewandelt ze keer op keer, je leven lang.
Ze zijn eindeloos.
[1] Linaigrette: wolgras, ook veenpluim.
30-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2021 |
Herfst |
Ik ben een dode mus als ik schrijven wil over de dagelijksheid der dingen, die woorden komen niet of dan toch heel zelden, té zelden om er iets van te maken, zodat ik telkens uitzwerm in een doolhof van gedachten. Ik zou die gedachten, gesplitst moeten kunnen opvangen in een gedicht, maar het is proza dat mijn gesternte is en dit vereist een lange brede, uitgestreken vormgeving.
Dagen al wil ik iets schrijven over de herfst, maar ik voel hem nog niet diep genoeg in mij. En aan de vijver waar ik laatst was, was het nazomer, zat ik in een roes van zon, gedachteloos en lange tijd tijdloos als zo iets kan: een stuk dag dat de tijd stil staat, dat je de ogen sluit en wegzinkt in een niet-zijn, een niet-weten wat is en niet is.
Maar de herfst zelf raakt me nog niet. ik heb geen bos meer om in te wandelen en de velden waar we doorrijden tonen nog niet hun herfstkleuren opdat ik erdoor gebeten zou worden, erdoor in onevenwicht gebracht.
Heb ook nog niet de zwaluwen gezien die zich wellicht nochtans verzameld hebben op de elektriciteitsdraden vóór hun vertrek. Ook de luchten zijn leeg, ik zie niets van de trek van vogels naar warmere oorden. Het is maar dat ik totaal wordt opgehouden door wat van mijn leeftijd is én, wat is van mijn geschriften, maar niet door de kleuren van de herfst. Het gaat zo ver met mij wat mijn interesses betreffen dat ik deze morgen vaststel aangekomen te zijn op het einde van september en pas nu besef dat ik de verjaardag van een beste vriend vergeten ben, vergeten alsof ik nog alleen overblijf in deze wereld.
Leef ik nog wel onder de mensen, of leef ik totaal opgeslorpt door mezelf, mezelf mijn geschriften zijnde, het overige achterwege latend .
Ik zoek ook niet de dichters op, niet Dylan Thomas, zoals een vriend het deed, die door zijn ‘Dying of the light’ geïnspireerd werd. Ik weet nu wel dat ik morgen of overmorgen een gedicht zal toegestuurd krijgen met een foto erbij. Anderen sturen me een foto zonder gedicht, een foto de herfst meer dan waardig, zoals deze hierboven van Karel Depelsemaeker, een beeld trillend van licht - instead of -doordrongen van de mateloze herfst dat me herinnert aan het bos van mijn jeugd en nu in al zijn glorie aan kleuren en details me meer dan opmontert.
Het vertelt me, nu ik er het meest nood aan heb, over de geur van aarde, de geur van bladeren, van mossen en zwammen, de geur van wat komen gaat, en ik weet hoe het is om er middenin te staan, om er, de voeten erin wegzinkend, over te wandelen en te horen hoe het ritselgeluid van je stappen is. Ook omdat alles zo innig stil is omheen jou, zodat je jezelf leven voelt, trillend op je benen als de zon op haar hoogst is in dagen van herfst.
Dit alles ware van een grote verfijning geweest het te schrijven, indien ik me niet schuldig voelde, met al mijn ‘tralala’, een vriend van jaren vergeten te hebben. Hij is een van de eersten om mij te lezen. Hopelijk begrijpt hij me en weet hij hoe zeer ik - de totaliteit van mij - verweven zit in het opstellen van wat ik dagelijks schrijf.
Een verwevenheid die reikt van in het voorbij tot in het heden, tot in het komende.
Hoe roekeloos ik soms ben als, dode mus.
29-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2021 |
Terugkeer van het sacrale? |
Gisteren was ik geïntrigeerd door het woordje ‘wren’ en de som van alle gegevens erover - veel waren er niet - bracht een verhaal teweeg dat ik vaag eens moet gehoord hebben of, ja, waarom niet, gedacht. Maar wat bij mij vragen opriep was dat het zo in het Engels als in het Nederlands het woord ‘winter’, a winterwren en een winterkoninkje, kreeg toegevoegd. Het hield me bezig en ik schreef erover wat ik schreef. Het had beter gemoeten, het verhaal is te plots gekomen en te vroeg weggegaan, het had geen voedsel voor onderweg, gelukkig was er Barnes nog op het einde..
Maar ik had ook verder kunnen gaan met een uitspraak van André Malraux, als gevolg op wat ik de voorgaande dagen heb geschreven:
‘Je pense que la tâche du prochain siècle, en face de la plus terrible menace qu’ait connu l’humanité, va être d’y réintégrer les dieux.’
Gedachten die drie generaties terug werden geuit, die ik, o zo graag zie als deze van een ‘ziener’, van iemand die vooruit blikt en wil dat we terug oog hebben voor het sacrale in het leven van elke dag.
Ik had het onlangs over Kristien Hemmerechts die de weg naar de Kerk teruggevonden heeft. Ik hoop dat het de weg is die Malraux heeft gezien, de weg van de verdieping die ook deze is naar het binnenste van de Kosmos. Want er is een binnenste om er naar uit te kijken.
De dingen zijn niet wat we zien, ze hebben een verbondenheid met elkaar, ze liggen in elkaar en zijn toekomst gericht, dit van in den beginne al, ligt alles op een lang gerekte lijn die zich, zoals ik het zie en wil zien, geculmineerd heeft in het worden van de mens, in zijn opgang naar de homo sapiens. Ik geloof niet dat deze opgang gestuit kan worden, is dit wel het geval dan stort al wat ik gedacht heb en vooropgesteld als een kaartenhuisje in elkaar en kan ik een kruis maken over al het essentiële over het leven, dat ik ooit geschreven heb.
Mijn heil ligt in wat op ons afkomt, dit was ook het geval voor Malraux, hij zegde het in andere woorden, maar ondertussen zijn we enkele stadia verder, kijken we binnen in de materie en doen we ontdekkingen die ons de ogen openen en ons leren dat niets is zoals het er uitziet, en dat er ondergrondse stromingen zijn waarin we worden meegenomen eens we erin terecht komen, eens we beginnen in te zien de rol die we hier te spelen hebben in ernst en in wijding.
Eens te meer heb ik me laten leiden door de woorden die op mij afkwamen, heeft de leegte die er was toen ik begon vanmorgen, zich ingevuld, is er een gelaagdheid gekomen, en ben ik van het uiterlijke van het zijn weggegleden in het innerlijke ervan, het kloppend hart ervan.
Soms, ik weet het, ben ik niet te stoppen, schrijf ik niet voor jullie die me lezen, schrijf ik voor mezelf en dan is het wat ik graag hoor van mezelf.
Hoe het over komt kan me weinig baat bij brengen. Ik zie hoe ik nog gelezen wordt. De dertig die er waren zijn geslonken tot een goede tiental, het zijn volgelingen van mij, al ben ik niet hun goeroe.
28-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2021 |
The wren. |
Het verhaal gaat over a wren, a winterwren, een winterkoninkje, het kleinste vogeltje van bij ons - wellicht ook in Great Brittain - op een dag van regen en wind rustend op de vensterbank van het appartement van een dame op leeftijd die in haar alleen-zijn, het ziet zitten, bescherming zoekend. Ze opent het venster en kan het zo maar nemen, een klein petieterig, nat vogeltje. Ze legt het voorzichtig op een wollen doek en haalt wat melk op een schoteltje, en wat broodkruimels en het vogeltje komt tot leven terug, vliegt op en nestelt zich hoog op haar boekenkast, tussen de boeken. De dame vindt het heerlijk, een gezel denkt ze. Ze laat het rondvliegen in de kamer, vertroetelt het en spreekt ermee en na een paar dagen volgt het vogeltje haar waar ze ook gaat in het appartement, ze heeft er een naam voor bedacht en noemt het ‘Mister Wren’ omdat ze geen andere naam vinden kan, en ze is gelukkig als ze ziet hoe het rond vliegt, hoe het eet uit haar handen en hoe blinkend de oogjes kijken naar haar als ze neerzit met een boek voor haar op de tafel.
Toch heeft ze wat wroeging, toch laat ze uren lang het venster op een kier maar Mister Wren wil niet weg, het zit neer bij haar als ze eet en pikt het eten uit haar bord, een stukje aardappel, een stukje wortel, het schijnt gelukkig en volgt haar tot ‘s nachts in de slaapkamer.
Weet je wel hoe het aanvoelt, als dame op leeftijd, een vogeltje, a little wren, als gezelschap te hebben. Ze stoort zich helemaal niet aan wat het achterlaat hier en daar, ze vertelt hem van wat ze leest, in het boek over wat ze o zo mooi vindt; ze vertelt hem over de dagen die voorbij zijn gegaan als een sneltrein; vertelt hem over haar eenzaamzijn dat nu doorbroken is. En het vogeltje luistert, en zingt een liedje nu en dan. Zo, hoe gaat het in het leven als je ineens een gezel hebt bij jou, hoe klein ook, maar het is een klein leven, een tere aanwezigheid.
En dan gebeurt het. De dame hoort dat ze moet opgenomen worden in het ziekenhuis. Ze denkt, misschien kom ik niet meer terug en wat dan met Mister Wren. Ze kan het niet over haar hart krijgen het op te sluiten in een kooi en kooi en koninkje toe te vertrouwen aan de gebuur op de gang; en dagen voor haar opname laat ze vensters en deuren open in de hoop dat het wegvliegen zal, de vrijheid tegemoet. En op een dag is het verdwenen, ziet ze het nergens meer en vertrekt voor een opname die een maand duren zal.
Eens terug thuis gaat ze elke dag naar het raam hopende Mister Wren terug te zien op de vensterbank, maar deze toont zich niet meer.
Op een middag voelt ze zich onrustig, voelt ze dat er iets gebeuren gaat, ze gaat zitten in een hoek van de kamer waar ze zelden gaat zitten en ziet aan haar voeten, op de grond het uitgedroogd lichaampje, de vleugels gespreid, van Mister Wren. Ze schrok ervan, is blijven zitten er naar kijkend, en heeft niet meer bewogen.
Weken later hebben de buren haar gevonden, samen met het dode winterkoninkje aan haar voeten. Niemand heeft ooit begrepen hoe dat vogeltje er gekomen was, alleen een jong meisje dat nu en dan eens langs kwam bij de dame wist het, maar die heeft het aan niemand verteld.
Het verhaal - een verhaal dat gebeurd is - doet me denken aan een ander verhaal, een van Julian Barnes[1].
Een dochter die om de zonden van haar vader uit te wissen op zoek gaat, met gids en dienstmeid, naar de ark van Noah op de Araratberg. Hoog op de berg struikelt ze en breekt ze haar enkel, het is voor haar een teken om niet verder te gaan, ze stuurt gids en dienstmeid terug en gaat neerliggen in een grot om niet meer op te staan. Of dit een echt gebeuren is weet ik niet. Barnes echter heeft hier nog een ander einde aan verbonden, te lang om verteld te worden, maar het gebeente van de docht wordt een halve eeuw later gevonden door twee andere beklimmers van de berg Ararat ook op zoek naar de ark, denkende dat ze het geraamte van Noah hebben gevonden, een nieuws dat de wereld rond gaat.
Weet echter dat het enkel Julian Barnes is die dergelijke verhalen schrijven kan.
[1] Julian Barnes: History of the world in 10 ½ chap’ters, 1989
27-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2021 |
In den beginne was het Zijnde. |
Weet, voor ik verder ga, dat ik nimmer zo ver ben geweest dan in mijn geschrift van gisteren. De zin dat alles ontstaan is uit het Zijnde is me zo te binnen gevallen en ik heb hem met dank en ook met een zekere verwondering ontvangen.
Het was nochtans een gewone dag, en die zin is gekomen uit de gedachte dat uit het Niets, niets kon ontstaan, dus dat er Iets moest geweest zijn waaruit de Big Bang is ontstaan.
Dit was de dag van 24 september van het jaar 2021, ik geloof niet dat ik het Zijnde ooit heb vernoemd als het begin van het Universum. Nu voeg ik er aan toe dat ik nu weet wie of wat God is, Hij is het Zijnde. Hij is dus niet God de vader uit de Bijbel, Hij is al wat is, Hij is het Groot Levende.
Ik waag me heel ver, maar op mijn leeftijd met de dagen die me nog resten hoef ik geen blad meer voor de mond te houden, al moet ik eerlijk bekennen dat ikzelf verbaasd ben over wat ik waag te schrijven, maar wat meer is, me gelukkig voel het bij leven voor te leggen aan jullie.
Zou ik, wat ik gisteren schreef, durven schrijven hebben indien het bestemd ware geweest voor een column in De Standaard of in De Morgen? Ik denk het, ik zou elke schroom achterwege gelaten hebben, ik zou de zin voorgelegd hebben aan de Redactie en hen de verantwoordelijkheid voor mijn woorden gelaten hebben.
Maar er is nog een andere gedachte die bij mij opkomt: hoe zien jullie mij, wat denken jullie van mij en van wat ik schrijf? Er komt uit mij bijna geen enkele normale zin. Ik verras me telkens met ingetogen te vertrekken op mijn kousenvoeten en na enkele stappen op te stijgen naar oorden die in mijn omgeving tot in de media toe, niet aan bod komen.
Wie is het die keer op keer het domein van de metafysica opzoekt, als ik het niet zou zijn, kan ik nu niet schrijven over normale dingen, verveel ik jullie niet met wat ik schrijf, jaag ik jullie niet op stang, zeggend daar is hij weer met zijn woorden over geest en over God?
Ik haalde gisteren Prigogine nog eens boven, het is een vriend lezer die het pocketboekje me schonk. Het is gemakkelijk mee te nemen en o zo precieus om erin te bladeren, zelfs, wetende wat ik erin heb onderlijnd, om het in de hand te houden, ik heb niet veel dergelijke werken, hoogstens een vijftigtal - heb ze nooit geteld - die me nauw aan het hart liggen, maar het Prigogine-boekje is me bijzonder duurbaar omdat ik voel en weet dat hij een idee had hoe alles kon gebeurd zijn en dat het ‘pré-univers’ waarover hij het heeft heel dicht aanleunt bij mijn idee van een Universum in potentie, trouwens hij zegt ook dat in den beginne ‘il y avait des particules en puissance qui sont devenues des particules réelles’ Wat kon ik meer verwachten van hem?
Alles overschouwend permitteer ik me een variatie op Johannes: In den beginne was het Zijnde en hieruit is alles ontstaan.
26-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2021 |
Hoger, hoogst |
Eens dacht ik: op een goed ogenblik van een goede morgen van een goede dag, schrijf ik over het Niets van het Iets, of, beter nog, over het Iets van het Niets, waaruit dan een Universum is ontstaan. Dus niet zoals velen denken en zonder meer stellen dat het, uit het Niets is en, niet uit het Iets, dat het is ontstaan.
Een zuiver wonder dus, hoewel ik nog nooit gehoord heb van een onder hen, dat het ontstaan van het Universum een wonder is geweest. Tot een dergelijke uitspraak waagt men zich niet want dan wordt men geconfronteerd met de eigenheid van het woord ‘wonder’ en wonderen worden door de wetenschap niet aanvaard en zeker niet besproken.
Maar, mijn Heer en mijn God, als er niets is, kan er niets ontstaan, enkel uit het zaad van iets kan er iets voortkomen wist Augustinus. Maar geen zaad, geen Universum.
Ik weet niet meer of Dimitri Verhulst in zijn ‘ Gdvd.dagen’, gedacht heeft aan het ontstaan van het Universum - heb er trouwens maar een tiental pagina’s van gelezen - en als hij het heeft laten ontstaan, hoe het er, volgens hem gekomen is. Ik kan ook die vraag stellen aan Fred Hoyle (1915-2001) die beweert dat het leven op aarde herkomstig is uit de Kosmos, maar hij zegt helemaal niet hoe het leven is ontstaan in die Kosmos, noch, hoe de Kosmos zelf is ontstaan. Hij heeft er geen zorgen mee, echter voor hem is het Universum intelligent[1], en ik geloof dit ten volle.
Beiden zijn dus niet een help voor mij en anderen ken ik niet die een help zouden kunnen zijn. Steven Hawking had een gedacht hierover, maar uitgesproken vaststaand was het niet, als ik zie hoe dikwijls hij op het einde de naam God vermeldt in zijn lezing over ‘The origin of the Universe’ van juni 1987[2], begrijp ik dat hij, wat het ontstaan van het Universum betreft vindt dat de oplossing ligt in het domein van de metafysica en dus gevaarlijk om dat domein te bewandelen.
Ilya Prigogine (1917- 2003), Nobelprijs scheikunde, daarentegen zegt onomwonden ‘Que l’ univers provient d’un pré-univers, le vide quantique. C’est probablement ce vide qui par ses fluctuations, a créé l’univers dans lequel nous nous trouvons’[3].
Metafysischer kan het niet.
Heel wat zijn er die er hun levenswerk van gemaakt hebben uit te zoeken hoe het Universum is kunnen ontstaan, en als het, zoals kanunnik Lemaître (1894-1966) ontstaan is uit een Big Bang, hoe is die Big Bang tot stand gekomen.
Het is een discussie zonder begin en zonder einde, zeker zonder begin en zo lang we het begin niet kennen, kennen we evenmin het einde.
Tenware alles illusie zijn zou, tenware er helemaal niets ‘IS’, alles verbeelding zijnde. Wat het toppunt van het toppunt zijn zou en in dit geval, het Niets, het Niets zou baren. Alles onwezenlijk zijnde, droom zijnde. Echter als de metafysica ermee gemoeid is, hoe kan er een andere een verklaring zijn, dan een die de realiteit overstijgt, ondoordringbaar is en ondoordringbaar blijven zal.
Maar, en nu komt wat ik altijd heb willen zeggen maar er de juiste woorden niet voor vond: als er vóór den beginne niets zichtbaar was dan was er wel iets onzichtbaar, was er het ZIJN, was er het ZIJNDE, was er, wat er altijd is geweest en altijd zijn zal. Niemand ontkomt hier aan. Niemand kan zeggen dat het Zijnde er niet was maar dat het ontstaan is samen met het Universum, maar wel het tegengestelde: dat het Universum ontstaan is ‘uit’ het Zijnde.
Hoe dit kon weet ik niet, hoef ik ook niet te weten dat is het werk van de Wetenschap en ik ben geen wetenschapper, ik ben maar iemand die verloren is als hij niets te schrijven heeft, een zoeker naar een bron, om het even dewelke, om iets te schrijven te hebben.
En vanmorgen begon het zoals het begonnen is. Het had ook iets totaal anders kunnen geweest zijn, maar dan zou ik niet ontdekt hebben dat alles ontstaan is uit het ZIJNDE, dat er was vóór het Universum er was.
Een ver dragende zekerheid, dan toch voor mij.
[1] Fred Hoyle: ‘The intelligence of the Universe’, Holt, Rinehart and Winsten, New York 1983 [2] Steven Hawking: Black Holes and Baby Universes, and other essays’ Bantam books 1993. [3] Ilya Prigogine: ‘De l’être au devenir’, Alice édition, 2000, page 45
25-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2021 |
Andante |
Gaande van morgen naar avond naar morgen, met de nacht er tussen, de dromen en de realiteiten die de uren vullen, de seconden, of alles samen, het schuiven van de tijd die niet is als tijd, niet is als iets dat er werkelijk is, maar er pas is geweest als hij voorbij is.
Het is ook, maar dan uitgespreid als een enorm laken over de jaren, een gaan van kindsheid naar volwassenheid, naar rijpheid en verder nog, voor velen, naar tijden van traag maar gestadig verval
Of, hoe het er, uiterlijk, aan toe gaat in het leven. Echter wat ben ik met een Chinese waarheid als er geen kruid tegen gewassen is, als we dit verhaal - als het er een zou zijn - enkel kunnen ondergaan.
Maar is het zo wel, eens je aangekomen bent in je laatste periode, deze van het kramakige van het lichaam, heb je echt geen verweer er tegen. Het is vooral het opstaan dat het moeilijkst verloopt, eens dit stadium voorbij is het de geest die overneemt, die de pijnen dempt en ons aan het schrijven/het denken zet. We komen in een totaal andere wereld terecht, deze van de ongekende, onverwachte mogelijkheden die heel ver kunnen reiken, tot in China, tot in Damme, tot op een rots gezeten ergens in Spanje aan zee, of nog, en niet in het minst, rechtstaande met de rugzak even aan je voeten, aan een meer in de bergen.
Dit zijn de mogelijkheden van de geest die geen grenzen kennen. Ik kan zelfs gaan neerzitten, gisteren was het op een terras in Damme, vandaag is het op een terras aan de Barrage de Moiry, chez Clément et Fabienne, met een schaapsvel in de rug en na de lunch, uitzonderlijk, a thimble of Génépi on the lips to kill and destroy all kind of evil thoughts.
Wat een wereld, deze van de geest, die een sterke hulp is, niet bij het genezingsproces, maar afdoend bij het verdoezelingsproces van wat het Chinese gedachtengoed is.
We zijn dus gewapend, we hebben toereikende middelen ter beschikking om het hoofd te bieden aan alle kwalen die ons beletten rond te lopen zonder de gevoelde hinder van een gebogen rug of van een stramheid in de knieën.
Ik maak er gebruik van, ik ken zoals, gisteren op Canvas, de auteur Herman Koch, die gelukkig was als hij iets geschreven had, die niet kon, zonder het schrijven, al had hij telkens een drempel te overschrijden voor hij begon. Ik herkende mezelf in wat hij zegde, volledig mezelf. Hij, Koch werkte wellicht aan een doorlopend verhaal, een roman, terwijl ik begaan ben met een doorlopende blog die niet noodzakelijk iets te maken heeft met de voorgaande, al kan het, het is het niet. Wat het wel is, het is een gesprek, ohne Ende, zegde ik al, hoofdzakelijk met mezelf, een gesprek dat dag aan dag wordt uitgezaaid naar mijn lezers toe. Wat bij Herman Koch niet het geval is.
Gevoelsmatig echter, wat het schrijven zelf betreft, is er geen verschil, ik ben Herman Koch en hij is Karel Mortier, alias Ugo d’Oorde. Nog niet zo lang geleden, hoorde ik een zelfde iets van uit een andere hoek.
Schrijven is geplaagd zijn met een soort van Corona, maar besmettelijk is het eigenlijk niet, gevaarlijk wel.
24-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2021 |
Wat heb ik goed gedaan en wat verkeerd? |
Wat heb ik goed gedaan, wat heb ik verkeerd gedaan opdat ik elke dag nog lezers heb die me volgen op mijn tocht door de uren en de dagen, door lente en herfst door licht en duisternis?. Het verwondert me, en als het niet zou zijn om wat ik schrijf, om wat zou het anders kunnen zijn?
Nochtans voel ik me als iemand in afzondering als ik ga schrijven, als ik me terugtrek uit mijn omgeving en ga zwerven in oorden waar ik nog niet was, wat heel moeilijk wordt want ik was al op vele plaatsen in vele oorden. Plaatsen dicht bij de grond en andere hoog in de luchten, ademend de vrijheid die het woord me biedt elke morgen, onveranderlijk tot nu en hier toe.
Welke krachten, wondere, helpen me hierbij, vraag ik me af, hoe komt het dat ik blijf bezocht worden door de woorden, uitgedaagd opdat ik ze nemen zou met een blijheid en in alle rust en stilte.
Alsof ik erin zwemmen kan, naakt onder het eendenkroos door en tussen de stengels van waterlelies, naar inspiratie, happend naar lucht, als naar vernieuwing, opdat ik jullie toch maar niet verliezen zou, opdat er toch geen dag zou komen dat ik er gans alleen zou voor staan om me dag aan dag te verliezen in zinnen die van jullie zijn, meer dan van mij. Want wie zou ik nog zijn, of wat zou er nog overblijven van mij, als jullie er niet meer zouden zijn?
Niets meer dan een renner-tijdrijder alleen op de lange stroken oervlakke weg tussen Knokke en Brugge, zonder toeschouwers, zonder handgeklap, in de eindeloosheid van het zijn met jezelf.
Ik, een lange tijd ik dacht er te zijn, de luchten in zoals een leeuwerik, te zien hoe het land er lag, met straten en huizen en velden, afgebakend groen, in strakke vlakken en lijnen, getekend, enig in zijn soberheid als landschap. Ik toch aan Uilenspiegel dacht, aan Charles de Coster, aan Gérard Philppe. Ik gedacht aan wie ik was toen ik in Damme was, hoe jong nog, hoe vol verwachten. Ik terug dromen kon dat ik er was, dat ik er zat op een terras met een glas donker bier, wat brood en wat kaas uit de streek, ik er lang zitten zou tot de avond valt, denken zou dat ik aan het schrijven was, een lang gedicht, om te zeggen hoe het was er te zijn op die plaats alle andere vergetend, de gelukzaligheid nabij.
Of hoe de droom het land oplichten kan in woorden die heilzaam zijn voor velen, al was het maar een ogenblik van innerlijkheid, een golf die je overspoelt en je onwezenlijk maakt, een ogenblik niet meer bestaande als in een lichaam, maar als een wolk van geest.
We ademen het land in ons.
Later, veel later, zullen we trachten ons terug te vinden in wat we schreven; de dag dat het ons zal overkomen zullen we stil zijn, vereeuwigd in een zoutpilaar voor enkele ogenblikken.
23-09-2021, 05:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2021 |
Vreemde wegen die ik bewandel. |
Ik schuif elke morgen de gordijnen open, ik zie, in het zuiden, de rij bomen op de heuvel boven de stad, licht mistig soms. En, hoe we ingesteld zijn, hoe momenten uit het verleden telkens weer een uitweg zoeken naar buiten, ik denk dan, en het gebeurt de laatste tijd meer dan vroeger, aan een zin die ik las op een morgen in China - lang geleden, maar o nog zo dicht bij - dat ik buiten kwam uit het hotel en de woorden las op de fontein voor het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’,
Ik keek op en zag de heuvels in de verte, Ik geloof niet dat er iemand in het gezelschap de zin, of versregel gelezen heeft, dat er iemand was die bewust, naar het zuiden heeft gekeken om de schoonheid te ondergaan hoe de heuvels er waren, in schakeringen van grijs en blauw, rustgevend als een hand over je haren.
Het ongewone ervan, het zuiver poëtische, is me bijgebleven ik, zijnde a leisurely mind, een totaal ontspannen geest, in mezelf gericht, in mezelf levend en niet zoals de anderen druk bezig met weinigzeggende woorden.
Het was, zoals ik het nu zie, hoe minimaal ook, een hoogtepunt van de reis, een simpele zin bij het buitenkomen van het hotel, en de open, rustige geest die ik een ogenblik was, die de heuvels opmerkte in het zuiden. Of hoe kleine dingen een grote innerlijke betekenis kunnen hebben die boven het sensationele van een ‘grote’ reis uitsteken. Want wat herinner ik me nog van het ‘Dragon Hotel’ zelf in Hanghzu? Nada, niets meer, alleen die zin is me bijgebleven, werd in mij gegrift. Waarom?
Of een ander beeld van die ‘grote’ reis: in Xian, in ‘la forêt des stèles[1], de rubbings[2] die ik zag maken - ik kocht er een, had er vijf moeten kopen - van de in marmeren tafels gegrifte tekeningen, afgedrukt op bevochtigde bladen rijstpapier, een handeling die me fascineerde. En als het blad werd opgelicht van de steen, de lijnen van een oude tekening en van een oud gedicht die verschenen, een klein wonder dat gebeurde voor mijn ogen.
Herinneringen aan kleine feiten die de grote verdoezelen, minimaliseren eens de tijd erover en de beelden weg gekeerd van jou, alleen de impressies die de lijnen zijn gelaten in de rubbings die je resten.
Maar wie ben je om hierover te schrijven, als je luistert naar de dagbladcommentaren, als je hoort waar het land mee n meer dan duizend stenen tafelen van de Han dynasstie (200 voor Chr.)begaan is en je het gevoel hebt, met je eigen woorden als een nog ‘niet-ontpopte’ op het toneel te verschijnen, en wel elke dag, want niets - zegge heel weinig - hierover, komt op je hoop geschriften terecht.
Een vreemd man ben je. Je bent het altijd geweest, je hebt altijd vreemde wegen bewandeld en het is niet vandaag dat je een andere weg zult opgaan, ook niet morgen.
Al weet je maar nooit.
[1] La forêt des stèles’ in een vroegere tempel van Confucius. Hier worden meer dan duizend stenen tafels van de Han-dynastie tot de Qing-dynastie (1911) bewaard. De 114 Kaicheng Stelae hierin bevatten vele werken van Confucius
[2] Rubbing: an impression taken of an incised or raised surface, such as a brass plate on a tomb, by laying paper over it and rubbing with wax, graphite, etc.
22-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2021 |
Herfstequinox. |
We houden de zon in het oog, terwijl het de aarde is die het spel speelt en nog maar eens er voor zorgt dat de nacht gelijk is aan de dag.
Voor een fractie van een ogenblik is het geweten en uitgerekend, een overgang van licht naar donker, van leven naar het stil vallen ervan: herfstequinox[1].
Weinigen merken het op en er is weinig van te merken ook, ware het niet dat het gebeuren betekenisvol is en ons maandenlang zal bezig houden bij het opstaan en het slapen gaan: de duisternis die het licht opslorpt, dag aan dag een stukje meer. Hopelijk, denk ik dan, verdwijnt het licht niet uit mijn woorden; ben ik sterk genoeg opgesteld om het niet te laten blijken, en vooral er niet aan ten onder te gaan of weg te kwijnen nu ik mijn bakens heb uitgezet, ongeacht licht of donker, verder te gaan, de dagen binnen.
Trouwens het stoort me niet, het bevalt me zelfs, het is het kloppend hart van de aarde dat aan het doven is om des te beter en des te krachtiger her op te staan, enkele volle manen verder. We weten het, we kennen de onvermijdelijkheid ervan en het verbaast ons dat het zich eens te meer voltrokken heeft tot op de fractie van een seconde na, zo denk ik toch.
Ik beeld me deze preciesheid in, deze van een immense bol, een immense zwaarte die tollend, met hoge snelheid haar baan volgt omheen de zon, alsof er onmogelijk een andere baan kan zijn, de zon geankerd in haar zonnestelsel en dit stelsel van zonnen, ja, wat zegt de man - en de geleerde - Hubble erover, iets over het uiteen zwaaien ervan, iets dat ik eerst begrijpen moet alvorens het te bevestigen met mijn woorden.
Beter het te zwijgen dus. Maar bewegen doet alles, wellicht met de preciesheid eigen aan de aarde, of, en dit is spectaculairder, de preciesheid van de aarde eigen aan de preciesheid van het bewegen van Universum, wat door de mens niet in te beelden is evenmin als te vatten, als te berekenen en te begrijpen.
En wij, wij lopen hier wat rond op aarde, gelukzalig, in een zekere zin totaal zorgeloos wat de accuraatheid van het mechanisme betreft als wat het bestaan ervan aangaat. We denken er niet aan, we stellen er ons geen vragen bij, het raakt ons niet in het minst. Wie zijn we wel, wat houdt ons gerustgesteld, op wie of op wat rekenen we opdat het evenwicht tussen de delen ervan niet verstoord zou worden bij zo ver dat we denken dat, dat evenwicht niet kàn verstoord worden.
Ik ben eens te meer opgestaan zonder gedachten, gelukkig was het equinoxpunt in het zicht. Het zal me volstaan hebben om mijn aantal woorden te schrijven.
Had het zin, had het enige betekenis, om de punten op de ’i’s’ te zetten, of is het maar, zoals het wel eens gebeurt, woordkramerij, een geschrift dat achter gelaten wordt eens gelezen, maar dat geen enkele gedachte heeft losgeweekt, een gedachte die ons overvalt op weekdagen als het licht te lang draalt, alles zijnde wat het is stabiel in zijn bewegen. Even stabiel als onze gedachten erover.
Zo waar situeren zich onze zorgen erover: Nirgendwo.
[1] Voor de ‘astronomen’ onder ons: ‘Wo 22 september: 19.45 uur Utrecht. Herfstequinox. Het is anders gezegd het moment dat de zon de ecliptische lengte van 180° bereikt. De zon kruist van noord naar zuid de evenaar. Dag en nacht zijn nu op aarde even lang. Dat markeert het begin van de astronomische herfst.’ Bron: De Sterrengids 2021:
21-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2021 |
Het vertrekpunt. |
Uiterst vreemd als ik herlees wat ik gisteren schreef. Vreemd zoals het leven vreemd is, zoals het afhangt van kleine dingen, een woord, een koperen naambord, een ontmoeting op de drempel van Schleiper, het vernoemen van de naam van een dorp in de Valais toereikend om de weg die je nemen zult, de dagen erna, de maanden erna, de jaren erna.
Je staat verbaasd, verwonderd, verdwaasd als je nadenkt hoe alles zich heeft afgespeeld in je leven, splinterdetails om uit te komen waar je uitkwam, zo dat je op het punt gekomen bent dat je ongelukkig zou zijn indien je elke morgen geen 500 woorden zou te schrijven hebben.
Dit dacht je toen je dag begon, toen je dacht hoe het aanvoelde een blog te mogen schrijven en hoe dit kleur gaf aan je morgens van vandaag, een opdracht die je je meegaf om ermee ouder te worden, denkend aan Cervantes die op eenzelfde wijze zich verstrooide met het schrijven van ficciones. Want er zijn weinig andere middelen dan op de een of andere wijze creatief te zijn om je geest uit te dagen, wakker te blijven, en zeker niet in te slapen vóór je sterven gaat, wat jammer genoeg gebeurt, hun dagen die voorbij gaan lijk ‘lazy cattle moving across a landscape’, wat Mr. Chips overkwam eens gepensioneerd, elke passie in slaap. Maar ik denk dat James Hilton lichtjes of zelf zwaar overdreef in zijn ‘Goodbye Mr.Chips’, dat die Chips, als leraar af, nog een hele boel had om over na te denken, om zich neer te zetten en te beginnen schrijven over alles wat zijn leven was geweest en ik vind het unfair van Hilton om die zin over ‘lazy cattle moving across …’ achter te laten als het gaat over een oud-leraar als ik zie en ondervind, hoe vrienden die een actief leven lang voor een klas hebben gestaan omgaan met hun dagen, zodat ik hoog vermoed dat dit ook het geval van Mister Chipping moet geweest zijn.
Maar dit is maar een terloopse opmerking van mezelf, omdat ik me niet kan indenken dat een man die zijn ganse leven geestelijk bezig is geweest ineens zou stil vallen al een oud man aan de haard, wachtend op zijn laatste uur.
In elk geval Hilton(1900-1954) als schrijver heeft gemaakt dat ik me ontferm over Chips en dat ik hem anders zie dan zoals hij wordt afgebeeld in woorden. Hoewel het weinig zin heeft terug te komen op iets dat geschreven werd in 1934, is mijn reactie erop pas vandaag neergezet, omdat ik het pas nu begrepen heb, het onrecht dat Chips werd aangedaan.
Ook, wat is creatief zijn in het leven, het kan op velerlei gebieden uitgedrukt worden, ook het bezig zijn met kleine dingen, al was het maar met nu en dan een boek te nemen uit zijn rek en te herlezen wat men zo dikwijls al gelezen heeft, en na te denken over wat men zo dikwijls al heeft nagedacht, want dit is creatief zijn in het nadenken over.
Zelfs het nadenken over minieme details die je leven hebben bepaald heeft zin. Je komt er dan uit alsof er altijd iemand geweest is die door kleine onopvallende tekens gemaakt heeft dat je dit hebt gedaan en niet dat, wat een hemel van verschil heeft uitgemaakt, misschien een uitspansel van licht in plaats van een van schaduw of duisternis.
Je zoekt het maar eens uit waar je eigenlijk vertrekpunt gelegen is en hoe het destijds was ingekleed.
20-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2021 |
Ongedwongen. |
De dagen korten. Ik zag het gisteren zo duidelijk, zo ten volle duidelijk toen aan de vijver de schemer me overviel midden mijn gedachten en toen drie reigers landden aan het water als voorboden van de nacht.
Ik was er nog, al dacht ik elders te zijn, tussen mijn boeken, voor mijn klavier gezeten, twijfelend over wat ik schrijven zou om mijn wereld van een goed handvol lezers te verbazen zonder hen te verdwazen of te misleiden.
Al dacht ik van de avond te zijn, van het naderen van het herfstequinox, van het naderen wat dichter en dichter komt. Ik eraan heb gedacht niet met vrees, not frightened of, maar bezadigd en kalm, denkend dat mijn uur nog een stuk tijd af was, dat ik nog veilig en wel verder schrijven kon, ohne Ende in het zicht.
Maar het uur verraste me, de vorige dagen was het nog licht, waren er nog late stralen zon en nu viel ineens de avond lijk een steen in het water en stokte het woord dat we nog spreken wilden.
We zijn heengegaan omhuld door de duisternis van bomen en struiken en van het land in rust, een zalige rust als een stil verblijden van de maan en de sterren, de tijd eronder geschoven lijk een hand om steun te zijn voor wat komen ging en kwam.
Niets is af nu, alles moet herbegonnen, alles moet opnieuw gedacht, verwoord en uitgetekend tot een ander nieuw verhaal van het ‘hierzijn’ op deze aarde. Hertekend om identiek eruit tevoorschijn te komen, ruim geschetst opdat er later iets van overblijven zou, van de avond die plots viel als een steen, als een plof in het water, zoals een vis die opspringt in zijn droom, gelouterd.
Het zijn de omstandigheden die willen dat dit opgetekend wordt, al heeft het geen enkele waarde voor later, alleen het ogenblik van het neerschrijven telt, en het ogenblik van het lezen. We weten het, we kennen de kortstondigheid ervan, die niet deze is van het denken of het spreken maar van het schrijven en het achter gelaten worden, ogenblikken later.
Achtergelaten als een slang die haar vel afstroopt en dit vel liggen blijft in het gras of in het bekermos of, tussen de varens in het dennenbos van mijn jeugd, de sterke geur van de varens vermengd met de harsgeur van de dennen. Ik die geur meedraag met mij waar ik ga tot in mijn kamer, tot waar ik neerzit voor mijn klavier en de woorden zich vormen in kleine vertrouwde tekens, zo maar komende van een ergens dat een ergens is dat we nimmer kennen zullen en ook, niet nodig hebben te kennen.
Zoals we zovele dingen die op elkaar zijn ingesteld die afhangen van elkaar niet kennen, maar, maar te nemen hebben alsof ze er waren speciaal voor ons, op dit eigenste ogenblik, het nu van het nu.
Dat ons zo duurbaar is als het gebeurt en, als het gebeurt met dank wordt aangenomen om verspreid te worden als een uiting van het nu.
Waarom ik dit geschreven heb, en niet iets anders, weet niemand, zelfs ik weet het niet.
Maar heeft het belang het te weten nu het er staat, ongedwongen het er staat?
19-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |