 |
|
 |
|
|
 |
14-01-2020 |
De tijd die je neemt en de tijd die je niet neemt. |
Je hebt de tijd die je neemt om te doen wat je denkt te moeten doen, denkt je dit niet, is het niet je volle overtuiging, dan heb je de tijd niet. Zo is het en zo wordt je gemanipuleerd door de tijd die alsdan je meester is en blijft.
Ik heb voor niets nog de tijd, behalve voor het schrijven van deze 500 woorden en de tijd heeft het ondervonden dat het zo is. Ik schakel hem uit als het mijn blog betreft, voor heel wat andere zaken is hij er nog, bijvoorbeeld voor het in orde brengen van mijn geschriften op de harde schijf van mijn PC, deze blijven zoals ze zijn, in een verwarde staat. De dagboeken die ik bewaarde sedert 1978 tot 2012 zijn er ook nog, om onder handen genomen te worden, hier ook heerst de tijd, echter ik beschouw ze en bewaar ze als een curiosum en, waardeloos qua inhoud, ik kan ze moeilijk nog lezen en het is me duidelijk dat niemand anders de moed zal opbrengen ze trachten te ontcijferen. Ze zullen dus maar een lange oefening geweest zijn, een lange voorbereiding om, op een dag, (stevig) de tijd vast te nemen om te heersen, ook over het woord in zijn omgeving. Anderzijds, en ik weet dit maar al te goed, ben ik vergroeid met mijn wijze van schrijven die ontstond twee generaties terug, en tezelfdertijd met de inhoud ervan, het ‘waarover ik schrijf’. Deze twee minpunten - zoals ik het zie en het al zegde - isoleren me.
Over mijn verleden tijd kan ik zeggen dat er boeken/schrijvers zijn geweest die me diep hebben beroerd enerzijds de Bijbel, een Fulcanelli, een Fabre d’Olivet, een Velikovsky, een Salibi, anderzijds een Gilliams, een Proust, een Pasternak, een T.S. Eliot en vele anderen die ik niet ga oproepen als getuigen omdat de lijst te lang zou kunnen worden.
Trouwens, jullie die me lezen weten dat vele namen al gepasseerd zijn. Er is zelfs een lezer die deze lijst al heeft opgesteld, maar de lengte van wat er gelezen moet heeft hem stil gelegd, zoals ik het ook zie, als onbegonnen werk.
Ik overloop soms mijn boeken in hun rek, vele dateren van de jaren zeventig, tachtig, een à twee generaties ver. Wie leest deze boeken nog vandaag? Wie van de laatste generaties leest er nog Dostojewski, Poesjkin, Solzenitzin, Pasternak; wie nog Bernanos, Daudet, Victor Hugo, Stendhal, Chateaubriand, wie nog, Hemingway, Faulkner, Dos Passos, Poe, Steinbeck, noem maar op. Wie onder hen kent nog de naam van Dante in onze gewesten?
Zo wat is vandaag nog de waarde van al wat er de vorige generaties geschreven werd, dat mijn basis is geweest, de grond geweest waaruit ik ben opgestaan. Ik ben die grond en weinig meer, Hertmans, Nooteboom misschien, Barnes, Auster misschien en enkele andere, maar niet de veelheid en zeker niet de waarden van vroeger. Zo het is duidelijk ik loop hier, wat de hedendaagse literatuur betreft en zeker die van bij ons, verweesd rond.
Dit alles, de dag dat ik een mail ontvang van een vriend-lezer van wie ik in lang niets meer had gehoord of gelezen. Zijn woorden komen van Bretagne, van uit het hart van de Keltische gronden, Cleden Cap Sizun, ter hoogte van Brest. Waar kan men (spitritueel) beter zijn, zelfs het eiland van Nooteboom - een totaal andere traditie - kan er niet aan ruiken.
Het is van daar uit dat hij Google heeft bezocht, die hem, en nu mij, de oorsprong van de woorden in de glasramen van Rye heeft leren kennen. Ze komen duidelijk, geresumeerd, tot en met ‘O ye holy and humble men of heart’ uit de Bijbel, het Boek der Boeken - vanwaar anders zouden ze kunnen komen? - maar in mijn King James’ versie vond ik de tekst niet terug. Wel in het ‘Boek van Daniël’, in La Bible Osty als, ‘le chant d’Azarias dans la fournaise’ een deuterocanonieke, oorspronkelijk Hebreeuwse of Aramese tekst die nog bestaat in het Grieks. Ik herneem de tekst hier niet, hij is te volumineus. Mits een kleine inspanning via 'O ye holy and humble men of heart' val je binnen in de gevleugelde woorden van de -Vde eeuw.
Het loont de moeite, er worden vandaag geen woorden van die geladenheid meer geschreven, laat staan gelezen.
14-01-2020, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2020 |
Woorden ontstaan uit woorden. |
Als ik denk aan mijn bos - dit van mijn al te verre jeugd - dan weet ik nog de plaats van de sneeuwklokjes, de plaats wat later op het seizoen van de salomonszegel, van het lelietje-van-dalen, van het dalkruid, van de blauwe druifhyacint, ik kan er zo heen gaan. Dit is een kennis, of is het simpelweg een weten, dat wellicht niet meer weggelegd is voor mijn kleinkinderen en zeker niet voor mijn achterkleinkinderen, ze zullen de bomen en de bloemen in het bos niet kennen zoals ik ze beleef. Echter in ruil zullen ze heel wat andere dingen kennen, waar ik helemaal niets van afweet en heeft er aldus een soort ruil van kennis plaatsgevonden.
Waar ik, sterk was afgestemd op het leven in de natuur, zijn zij nu afgestemd op wat de techniek, de wetenschap hen te bieden heeft en is mijn afhankelijkheid van vroeger niet meer, of heel weinig nog, die van hen. Ze staan boven de natuur, sneeuwklokjes zijn een begrip, zijn woorden in een boek waar ze onachtzaam aan voorbij gaan, terwijl het voor mij een beeld is dat me raakt, dat nazindert in mij.
De wetmatigheden wijzigen zich, de tijd heeft er vat op gekregen en wat de natuur betreft wordt het een schemerzone nog weinig opgemerkt. Ik kom aldus met mijn generatie geïsoleerd te staan. We hebben geen inbreng meer te doen, we hebben alleen nog vast te stellen hoe vlug en hoe zeer we op de achtergrond zijn geraakt. Het zijn achterhoede gevechten die we leveren met de taal en de inzichten die we hebben, ik troost me ermee als ik denk aan mijn manuscript in de schuif.
Wel, ik heb de moed niet meer het ter hand te nemen en er minstens een vierde in te schrappen, en toch, geloof me of niet, soms ken ik flitsen van vernieuwing die mogelijkheden zijn, maar ze hebben een seksistische achtergrond nodig om ‘in’ te zijn en die weg wens ik niet te bewandelen omdat het te doen heeft met onze instincten die we nimmer hebben willen volgen of dan toch er geen diepgaande bezinning hebben aan overgehouden. Al kon het wel, al voelen we ons in staat het te doen, maar het ligt ons niet de mens aldus te behandelen, in woorden.
Waar sta ik dan met mijn geschriften? Nergens of, ergens in een schemer-landschap of op een onbewoond eiland?
Wat ik schreef vanmorgen was al een voorbereiding op deze van 14 januari want zo gaat het de laatste tijd, ik kom er niet meer los van, de blogs blijven doorlopen eens ik me neerzet voor mijn klavier - schrijven met de pen ben ik ontleerd - en dan vergeet ik uur en tijd, ben ik van het woord dat in den beginne was, en voel ik me oneindig goed omdat ik aan niets anders te denken heb - ik voel de pijnen van mijn lichaam niet meer - dan aan de woorden die komen aangerold, het ene woord gehaakt in het andere zodat het ene uit het andere voortkomt.
Het lijkt misschien op gebazel maar niet voor mij. Voor mij is het ernst, is het betekenisvol van de eerste letter tot de laatste.
Houdt er allen rekening mee, tenminste zo jullie denken me te blijven lezen. En nog iets, je weet niet hoe ik me voel als ik er niet in slaag in te loggen op mijn blog. Dit was het geval de morgen van 9 januari, ondertussen vloeide er heel wat water door de Dender en de Leie.
13-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2020 |
Sneeuwklokje |
Er is de mens die zijn boodschap brengen kan in gestolde letters, hoog in de glasramen van een eeuwenoude dorpskerk en, er is de Natuur, het eeuwige erin, dat ons, schuchter maar o zo pertinent, in het begin van elk jaar verrast, laag bij de aarde, met haar boodschap in de vorm van bosjes sneeuwklokjes.
We gaan er gewoonlijk aan voorbij. Zegge, we hebben er weinig boodschap aan, tot er iemand komt die er aandacht aan schenkt en het gebeuren openbaar maakt met een foto, de foto die je dag goed maakt omdat je even maar, alles op zij hebt gezet om een ogenblik verwonderd te zijn met het beeld ervan.
En is het niet verwonderd, het is dan toch verbaasd vast te stellen dat zo vroeg nog in de winter die amper begonnen is, uit de schijnbaar dode aarde, het teerste bloempje van bij ons is opgedoken, koel en schijnbaar, zo zie ik het toch, gelukkig als de vreugdekreet van een kind.
Het gebeurde dus dat een tijd voorheen, in de bovenlaag van de aarde een zwerm uitjes zijn ontwaakt uit een winterslaap, en met een ongehoorde kracht zich door de aardlaag hebben geboord om in een ornaat van groen en wit tot bloei te komen. We vragen ons af, met de hulp van wie, met de hulp van wat.
Hoe kan dit, het is geen kwestie van de aanwezigheid van licht zoals gezegd wordt dat dit gelden zou voor het ontluiken van sommige bomen, het licht speelt geen rol in de duisternis van de aarde, maar toch is er een stootkracht geweest die gemaakt heeft dat de uitjes van het sneeuwklokje in beweging zijn gekomen: een kracht inherent aan al wat levend is en dit in de mate dat het levend is.
Ik zeg je, dat de foto op de facebook van Karel Depelsemaeker, een niet veel meer dan een kennis die ik aanvoel als een vriend, en dit omwille van zijn geschriften en zijn foto’s die regelmatig verrassen en die ik mocht overnemen met een ‘doe maar, Karel’.
Dergelijke kennismakingen via de ether breken je eenzaamheid en vooral, in dit geval hier, verrijken je zicht niet alleen op de natuur, maar ook op de samenleving. Ik zag met zijn ogen - zijn woorden en foto’s - wat er gaande is in de natuur: het sneeuwklokje dat bloeit, de hazelaar die klaar is om zijn stuifmeel uit te strooien en de vrouwelijke bloempjes te bevruchten tot hazelnoten - elke bevruchting kosmisch zijnde - terwijl we er staan op te kijken.
Wat een vreemde wereld we dagelijks betreden en, hoeveel we maar afweten van het innerlijke van deze wereld. We zouden een en al verbazing moeten zijn, vooral dan over het bevruchten, maar we gaan eraan voorbij, er zijn teveel andere zaken die onze aandacht opeisen en waar we onnodig stil bij blijven staan, zelfs al hebben we geen inbrengmogelijkheden om er iets aan te veranderen.
Echter van belang is wat zich afspeelt tussen de lijnen en dat je raakt: het tot stand komen van gevoelens, als uit het niets, denkt je. Maar het ‘niets’ is er niet, het is gevuld met gedachten van anderen die je bereiken door het magische van het ‘hier zijn’, zo bijvoorbeeld van een vriend die je mailt dat hij plannen heeft een boek te schrijven maar, ‘ich bin etwas träge’, schrijft hij me.
Ik heb een wederwoord voor hem. Deze morgen - gisterenavond en deze nacht al - had ik alleen de foto hierbij afgedrukt. Het was niet veel, maar het was voldoende om mijn blog te schrijven in een lange ruk van één uur. Ik ben dus niet lui geweest gedurende één uur en de gedachten zijn gekomen al wist ik niet wat ik schrijven ging als ik er aan begonnen ben.
Hoe noemt men zo iets?
12-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2020 |
Rye |
Ik dacht aan het stadje Rye, ik dacht aan de ‘Mermaid inn’, aan de parish church met de oeroude yew tree, ik dacht aan wat geschreven staat in de ramen van de zuidervleugel. Ik beeld me in een knaap te zijn die er trouw de mis bijwoont en telkens ik er kom lees ik: ‘Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn’; word ik geconfronteerd met beelden die wijzen naar de hemel boven me, waar de troon is van God. Elk woord een verhaal zijnde, zeker Jupiter, zeker Saturnus, geheimzinnige, vreesachtige voorstellingen die spoken in mijn hoofd. Ik word er door getekend, zoals door het water van mijn doopsel.
Ik denk dat vroeger, veel vroeger, de woorden zeggingskracht hadden voor kinderen en voor volwassenen meer dan de heiligenbeelden in de kerk of de figuren ervan in de glasramen; dat ze hen dichter brachten tot het eeuwige, het oneindige, en dat ze hierdoor, eraan denkende, een ruimere visie verwierven over de wereld waarin ze leefden; dat ze de hemellichamen erbij betrokken; dat de ziener die de woorden had afgewogen en aangebracht, hiermee een bijzondere boodschap nagelaten had aan allen die de kerk betraden en de woorden lazen.
Ik, toen ik er stond, die bewuste namiddag, moet een ogenblik de boodschap begrepen hebben, als een beeld, als een confrontatie met iets dat me oversteeg. Ik ben weggegaan die namiddag en de volgende morgen teruggegaan om de woorden over te schrijven al kostte het me heel wat overredingskracht om mijn vrienden te overtuigen nog even te wachten alvorens verder te reizen.
Ik ben enkele malen terug gekeerd naar Rye, heb telkens de kerk bezocht, als ik me goed herinner lag er zelfs onder glas een Bijbel open op een fout gedrukt woord. Dichtbij de kerk, in een steegje was er a second hand bookshop, waar ik op een dag én de gebundelde essays van T.S.Eliot gevonden heb én, wat ik als een vondst toen zag, een boekje van ene George Adam Smith over de vroege poëzie van Israël[1] met een belangrijke zin erin die ik ontdekte bij het doorbladeren ervan, een voor mij belangrijke bemerking bij de stilstaande zon en maan, zoals opgetekend in het boek Joshua van de Bijbel:
‘There is no reason to doubt that this poem, like so many others is the tradition of an actual event, but it does not suggest that this event was a miracle.’
De schrijver, G.A.Smith, in de jaren 1920 - ver voor Velikovsky - was er dus van overtuigd dat het gebeuren ten tijde van Joshua een reëel gebeuren was, dat zon en maan - waar de theorie van Velikovsky is op gebaseerd - hebben stilgestaan gedurende een lang deel van de dag.
Zo is het gebeurd en is er uit gevolgd dat de essaybundels van T.S. Eliot, dat mijn bezoeken aan de parochiekerk en zelfs de hoger geciteerde zin, bijgedragen hebben tot mijn vorming.
Het stadje Rye met zijn middeleeuwse steegjes is dan ook een van de plaatsen in Engeland, naast Stonehenge, die ik in mijn hart draag en dit om diverse redenen, evenwel nog niet zoals Iona, the holy Isle op de westkust van Schotland, omdat Iona iets mystieks heeft wat zijn traditie betreft. Omdat Iona een gans andere geschiedenis draagt die zich toont als een baken in de christelijke beschaving van het westen.
Maar Rye is dichter bij ons en kent niet die betekenis die Iona kent, het is een stadje in het graafschap East-Sussex dat verdient bezocht te worden, zelfs via Google misvalt het niet.
[1] George Adam Smith: ‘The Schweich Lectures, 1910, The Early Poetry of Israel in the Physical and Social Origine’. Published for the British Academy by Oxford University Press, 1927.
11-01-2020, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2020 |
Bijna-sprookje aan de Leie |
Hij is uitgenodigd in een bekend restaurant aan de oevers van de Leie door de club waar hij vroeger lid van was. Hij heeft een boodschap voor hen geschreven.
Waar hij zit, voor hem uit de wijde vlakte die begint aan de boorden van de stroom en in een lange, trage beweging, zich uitstrekt tot de huizen en bomen die de weiden afbakenen aan de horizon, met er boven uit, zoals het hoort, de toren van de dorpskerk.
Links het bos canadabomen, een compacte massa die de torens van het kasteel van Ooidonck bloot laten en, naar rechts toe, enkele villa’s en droombomen, linden, eiken, beuken, hun kruinen geëtst tegen de grijze luchten.
Hij aquarelleert in woorden zoals destijds een vriend - zoon van Albert Saverijs - het placht te doen als hij hier met hem aan tafel zat. Hij ook zou zeker gezien hebben dat er plots een vleugje zon uit de wolken opdook. Hij ook zou gezien hebben hoe in de verte een band licht over de weide gleed en hoe er gekleurd werd in een grote variatie van grijs en groen tot waar de meeuwen zich vallen lieten in het overstroomd gedeelte waar zwermen ganzen neerstreken, en dichterbij, hoe op het glinsterwater van de Leie, meerkoeten wegdreven naar hun bestemming toe.
Turbulentie in hem om de vrienden die hij terugzag en de woorden die gesproken werden; turbulentie om het landschap dat hij zo goed kende en de speling van het licht als de wolken openschoven, met glinsterrimpels op het water - Rimbaud schreef erover in een van zijn prozagedichten - en het trage vloeien van water tot in zijn gedachten, hij denkend aan wat hij zeggen ging.
Dan, het ogenblik. Hij krijgt het woord om als genodigde de maaltijd te openen. Hij heeft iets voorbereid, hij heeft een tekst geprint en uitgedeeld, een tekst die hij eens heeft opgetekend, toen ze - hoe jong of oud waren ze? - na hun overtocht naar Dover, overnacht hadden in ‘the Mermaid’ in Rye en hij in de valavond, de parish church had bezocht en de tekst die voorkwam in the south transept window, had overgeschreven.
Hij staat recht voor hen. ‘Hoort’, zegt hij, ‘wat geschreven staat in de glasramen van de parish church van Rye‘:
Jupiter – Comet – Moon – Sun – Milky way – Saturn
O ye angels of the Lord O ye fire and heat O ye lightnings and clouds O ye wheels O all ye beasts and cattle
O ye waters O ye winter and summer The earth O ye seas and floods O ye priests of the Lord
O ye shower and dew O ye ice and snow O ye mountains and hills O ye whales and all what live in the waters O ye children of men
O ye winds of God O ye nights and days O all ye green things upon the earth O all ye fowls of the ai O ye holy and humble men of heart
Er was een stilte toen hij zweeg, wellicht allen verwonderd. ‘Ik weet niet’ zegde hij, ‘of ik de tekst goed gelezen heb, mijn Engels kan beter. Ik weet evenmin hoe deze te ontcijferen is, maar het is een oude tekst tot ons gekomen van uit de middeleeuwen’.
Hij stond daar voor de vrienden aan de gedekte tafel. Voor hem uit, de Leie- beemden, het licht erover, wijd open nu, de wolken schuivend. Zijn woorden die nog even hangen bleven, hij nog rechtstaande. De vrienden die staarden naar hem: holy and humble men of heart, zoals hij hen noemen wilde en zoals hij ze kende.
10-01-2020, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2020 |
Morgen is een andere dag |
Vooraf:
Het heeft me, wegens technische problemen, heel wat gekost om in te loggen. Gewoonlijk gebeurt dit laat op de avond of vroeg in de morgen, vandaag was het om 4.45 pm.
Er is wat is, ik kan denken dat het anders is maar feiten zijn feiten en je hebt er rekening mee te houden: mijn gang verslechtert en mijn evenwicht wankelt. Het moet gezegd, de ouderdom, de leeftijd of hoe je het ook noemen wilt, slaat onherroepelijk toe. Ik realiseer het me meer en meer, het is een verwittiging gericht aan mezelf en terloops aan jou die me leest, bereid je voor, de jaren schuiven.
Heeft het zijn weerslag op wat ik schrijf, hopelijk niet, maar het is dat ik schrijf van uit een wrang gevoel dat alles niet is zoals het vroeger was; dat ik geconfronteerd word met pijn in de schouder, in de rechterhand, over het ganse lichaam bijna. Ik vecht er tegen door te trachten het te ignoreren maar op een dag zoals deze schrijf ik erover eerlijk en ontspannen, wel wetende dat het geen vrolijke woorden zijn die ik achterlaat.
Mijn geest zit aldus gekneld tussen wat zich aan het afspelen is in de wereld en een lichaam dat functioneert op een onaangename wijze, van hier uit moet ik naar buiten treden en me tonen aan de wereld van jullie. Dit is dan mijn jeremiade om mijn dag te beginnen. Komt er nog iets goeds van?
En toch, in feite, als er iets is dat me helpen kan, iets dat dan een balsem zou kunnen zijn, dan zijn het deze woorden die ik elke dag schrijf. Het is een andere persoon een vrijgevochtene die zich opricht uit mij, en het landschap, dit van het literaire, tracht binnen te wandelen. Soms slaagt hij erin, soms voor de helft, maar het helpt veel, heel veel zelfs.
Ik vertel dit, deze morgen, eenvoudigweg, omdat de woorden zo gekomen zijn. Ik had niets om mee te beginnen, geen slagzin waaruit een stroom van woorden zou ontstaan, ik had enkel maar ‘er is wat is’ en ik ben verder gegaan op wat er was in dat ‘er is wat er is’. Een vreemde manier van werken, ik beken het, maar soms heb je niets meer dat je helpen kan en je grijpt wat je grijpen kunt.
Het wondere is dat je je nu goed voelt zelfs bij wat er al geschreven staat. Gisteren nochtans overkwam je iets - is het een voorteken? - wat je nog nooit is overkomen. Je waart in het ziekenhuis in Gent met je echtgenote die de dokter had geraadpleegd, de zoon van een vriend van vroeger. Je stond voor hem, je had altijd een kort gesprek met hem om hem te vragen hoe het met zijn vader ging, maar je voelde je plots te vermoeid om het hem te vragen, je wou zo vlug mogelijk weg en wellicht hebt je het getoond. Wat bezielde jou, waarom wou je weg, wou je geen vragen stellen geen antwoorden horen, levensmoeheid?
De laatste dagen ook, heb je een pak lectuur door te nemen, loopt je rond met een boek in je hand, ‘Flaubert’s parrot’ dat je vergezelt in het huis maar je leest er geen jota van, zoals je het pak lectuur onaangeroerd laat. Man wat bezielt je, waar ben je mee bezig, reageer, en reageer op een positieve wijze.
Laat ik deze blog gaan? Wellicht wel, ik heb geen keuze, hij staat geschreven, hij is de kleur van een momentum in mijn dagen. Of had je dit liever niet gelezen van mij?
Wat ook?
Een uur later: ik sta gelaarsd en gespoord om een ander landschap op te zoeken. Morgen is een andere dag, qui vivra, verra.
09-01-2020, 16:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2020 |
Donderwolk. |
Op welke plaats in je geheugen wil je vertrekken vandaag als je niet wachten wilt op het punt dat de aarde zich keert naar de zon toe, het dagelijks gebeuren dat we maar normaal vinden terwijl het keer op keer verbazing zou moeten zijn.
Ik dacht eraan: ik zag het beeld, de zon onbeweeglijk tussen de sterren en de aarde in volle snelheid, tollend, zich langzaam kerend naar het zonnelicht toe. Je schrijft het maar, je weet dat het gebeurt en je het resultaat ervan waarneemt en er is ook iets zoals EOS Wetenschap die je, is het niet dagelijks, je regelmatig wijst op wat er zich op een bepaalde stip van het Heelal voordoet, alsof je er nood zou aan hebben te weten wat zich ginds, miljoenen lichtjaren ver, afspeelt.
Dit alles, het voorval in de Kosmos en, in ons gezichtsveld de aarde op snelheid en tollend op zich zelf, gaat aan ons voorbij alsof het niet was, want we hebben genoeg met wat er hier in de wereld gebeurt en dit is meer dan voldoende, vooral als er hier een ‘machtige onbesuisde’ rondloopt die denkt dat hem alles toegelaten is.
Dit zijn twee uitersten: het gebeuren in de Kosmos, uitgaande van de levende Kosmos zelf en anderzijds, het gebeuren hier op aarde dat het gevolg is van wat zich afspeelt in de middens van enkele heethoofden die vergaan van mogelijkheden, de meest drieste eerst. Iets hebben ze gemeen, we hebben er geen vat op, we ondergaan, wat het ook moge zijn.
In aardse domein is, wat de driestheid betreft, de beschaving, is elke vorm ervan, ver af, wordt elke notie ervan met de voeten getreden. Zo gezegd om die beschaving te redden van de ondergang: een aanval op een ambassade die gezien wordt als een oorlogsdaad en als dusdanig wordt behandeld.
Beide gebeuren, de kosmische en de wereldse spelen zich af boven onze hoofden, we zijn maar toeschouwers, de eerste schijnen heel onschuldig, de andere zijn onrustwekkend.
Dit te weten, en bovendien, als een deel van de wereld - Australië en zijn bevolking - in vuur en vlam staat en, er een hevigere brandhaard ontstaan is tussen oost en west, hoe kan ik verder schrijven over de simpele dingen van het leven.
Ik ben met deze gedachtegang opgestaan deze morgen, kon me er moeilijk van ontdoen. Ondertussen, het duurde nog wel even, heeft ons punt op de aarde zich gekeerd naar het licht, zien we hoe de dag zich opent en gaan we binnen de dag in. Er zijn de geluiden van de straat, er is het licht bewegen van de takken van de ceder er zijn de meesjes ondersteboven aan de zaadbollen in de rozelaar. We willen vergeten wat is van zon en Heelal en de wereld, er niet verder aan denken, maar het is een donderwolk die hangen blijft.
Het is tijd dat ik sluiten ga, dat ik een boek neem: Julian Barnes over ‘Flaubert’s parrot’ en, neer ga liggen, het boek in de hand en het te lezen zonder het te openen.
Zo gebeurde het, terwijl de aarde haar baan vervolgde, ik mijn laatste woorden optekende.
Ik ben nu klaar om morgen, in een andere bui te herbeginnen, zo denk ik toch
08-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2020 |
De geest die van de natuur is |
Ik lees van de bomen dat ze pas terug tot leven komen als de dagen voldoende gelengd zijn; dat het niet de opwarming van de temperatuur is die hen in beweging zet maar wel voldoende uren licht per dag, en dat ze hierin verschillend zijn van soort tot soort: de beuken meer licht per dag nodig hebbende dan andere soorten bomen.[1]
Hij kan erin komen dat de bomen afgestemd zijn op het licht, voorbeelden genoeg hiervoor als je door het bos wandelt, maar anderzijds heeft hij ook voorbeelden van struiken, van jonge fruitbomen bijvoorbeeld die schijnbaar niet uitsluitend zijn afgestemd op het licht maar eerder op de temperatuur in het voorjaar en dat een zachte winter de jonge planten aanzet om vóór de lente uit te lopen, te vroeg soms en ze aldus verrast worden door een late vorst.
Dit is wat het leven van de planten betreft, maar geldt dit ook voor de mens, wachten we ook op het lengen van de dagen om geestdrift op te doen en de donkere wintergedachten af te leggen; en is de inhoud en de kleur van ons schrijven in de winter verschillend van ons schrijven in de lente, in de zomer, in de herfst?
Ik geloof het niet, we hebben andere maatstaven, het is onze ingesteldheid die bepalend is voor wat we schrijven en hoe we schrijven ongeacht de seizoenen. Onze geest kent de mogelijkheid in de winter een gedicht te schrijven over de lente en omgekeerd, hij stelt zich boven de natuur, hij zondert zich af en geeft zijn verbeelding vrije teugel zodat hij op het einde uitkomt waar hij zelfs niet had aan gedacht.
De woorden die ik aldus binnen krijg - waar ook de kern van mijn verbeelding liggen mag - woorden die ik schift, verwerp of aanvaard en zich stapelen, kan ik lijk kleuren aangebracht op een doek bewerken, aanvullen of weglaten. Ik kan er overal mee heen, kan ermee door de rozenvelden wandelen in de zomer of in de herfst, kan me neerleggen in het gras aan de vijver en de vissen laten opspringen - fish are jumping and the cotton is high - zeggen dat ik terugkwam van de vijver in de valavond en Venus heb gezien in het zuidwesten. Ik ben meester over wat ik achterlaten wil op dit wit blad papier.
Ontdaan van elk beletsel kan ik, winter als zomer, verhalen over gebeurtenissen die er waren of niet waren. Kan vertellen over een avond toen het sneeuwde en ik op een nieuwjaarsreceptie was waar ik dacht niet heen te gaan, en dan toch ging, en ik, zoals het wellicht voorzien was, in gesprek kwam met een dame, een beeldhouwster, die het had over Auguste Rodin en ik, na van haar gehoord te hebben wat ze dacht over het witmarmeren beeld in de tuin onder de sneeuw, haar zegde dat diezelfde Rodin een boek had geschreven over de gotische kathedralen, wat ze niet wist. Ik kan dit gesprek uit bouwen en zeggen hoe het verder verliep of hoe het had kunnen verlopen - ik als jonge man, of ik als man van jaren - zelfs indien er helemaal geen receptie was geweest waar ik naar toe was gegaan en er dus niemand was aan wie ik vertellen kon dat Auguste Rodin een boek had geschreven, over wat ook.
Zo we zijn een soort apart. We worden, in wat we improviseren als maker van iets, niet beïnvloed door wat er zich afspeelt in de natuur. Deze kan misschien wel ons werkritme aantasten, kan misschien als inspiratiebron dienst doen, maar achteraf kan niet met zekerheid gezegd worden dat een tekst, een maaksel wat ook, ontstond in de lente of in de herfst, wat ik benadrukken wilde indien dit nodig zou zijn.
Het is, wat het maken betreft, de geest in ons die domineert, niet de natuur die dan wel de geest is van het leven én van de bomen, de planten, de dieren, én van het leven van ons lichaam.
Uiteindelijk is alles van de geest in het Universum, de stuwende kracht die alles in beweging houdt, uiterlijk en innerlijk, als mens kennen we de geest die noch van het uiterlijke is noch van het innerlijke, hoe ik die noemen moet weet ik niet, ik denk dat er geen naam voor is.
[1] Peter Wohlleben: ‘Het verborgen leven van de bomen’, vertaling Bonella Beusekon, A.W.Bruna uitgevers, Amsterdan, 2018.
07-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2020 |
Een bevestiging van wat ik al zegde. |
Er is een aanwezigheid in mij, een kracht die, al zie ik er soms het nut niet van in, wil dat ik blijf verder gaan. In dit opzicht ben ik als een graankorrel, die een voorbeeld is van de dwingende kracht om te ontkiemen, een kracht, een bestemming, die in potentie aanwezig is in de korrel. Rudolf Steiner, de theosoof, beweerde zelfs dat je die kracht kon zien als je maar lang genoeg naar de korrel bleef kijken.
In jou of in de luchten om je heen is er een zegging die je vertelt, dat die kracht van de graankorrel aanwezig is, dat er geen andere uitweg is voor jou, dat, eens die ingesteldheid weg zou vallen, je enkel nog het sterven zou overblijven.
Gisteren, in het vooruitzicht van wat ik vandaag zou kunnen schrijven viel me een knipsel uit ‘Le Monde’[1] in de handen, geschreven door iemand van mijn leeftijd:
‘Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés?
Het zijn de woorden van een, in 2011, eenennegentigjarige schrijver, Roger Grenier, waarvan je nog nooit hoorde. Hij bekent dat wat hem betreft :
‘Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.’
Ik voel me in een identiek geval. Hij schrijft precies wat ik had kunnen schrijven. Ik ben en voel me maar goed als ik aan het schrijven ben, hoeveel moeite het me ook kosten kan, ik schrijf, zoals ik al zegde, de ziel uit mijn lijf. Terwijl ik me nu realiseer dat mijn krachten verminderen.
Ik weet ook dat ik met het doorgaan van mijn geschriften een claim leg op de tijd van hij of zij die me leest. Ik zou er dus telkens een zin moeten aan toevoegen:
‘Wat indien ik niet veel te bieden heb, hoe excuseer ik me? Maar wat indien je genoegen vindt in wat ik schreef, hoe herken je me?’
Het is maar dat hij die de manie van het schrijven in zich draagt nooit stopt met schrijven. Zelfs al voelt hij, dat hij droog gevallen is en dat het minder goed gaat, toch blijft hij woorden bundelen tot zinnen.
Ik droomde destijds, dat ik een kans had als schrijver aanvaard te worden en mijn geschriften gepubliceerd zou zien. Vandaag ondanks wat ik ooit schreef, is die hoop vervlogen. Ik ben niet meer van de tijd van nu - ben nooit van de tijd van nu geweest - ik ben te ver gevorderd in leeftijd om ook nog maar enig recht te hebben gelezen te worden, alhoewel ik blijf dromen dat ik, iets te zeggen heb.
Ik heb geen keuze, mijn levensadem is het schrijven. Dit is het enige dat ik nog vermag, zelfs met pijn in de rug, zelfs met een moeheid in de benen, de wil tot schrijven verlaat me niet, integendeel met het opschuiven van de dagen versterkt mijn verlangen. Zo ik pep me op. Ik voel me goed, het vult mijn dagen en mijn gedachten. Er is geen leegheid meer. Ik kan zijn wie ik ben en vertellen wat ik weet en niet weet, wat ik me inbeeld en me niet inbeeld, wat ik wil en wat ik niet wil. En ik wil het zo houden.
[1] ‘Le Monde’ van 11 januari 2011
06-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2020 |
Divertimento |
Ik heb bezoekers in de morgen en heb bezoekers naar de avond toe, zijn mijn geschriften verschillend al naar het ogenblik dat ze gelezen worden, in de dag of soms zelfs in de nacht? Over het algemeen zijn het altijd morgengeschriften, is het dan wenselijk dat ze in de morgen gelezen worden?
Een ongewone vraag die past hij het ongewone karakter van mijn geschriften die maar strakker en strakker worden. Het is de indruk die ik, achteraf, als ze geschreven staan, er aan overhoud. Ik wou er vandaag een divertimento van maken, een speelsheid die ik zelden nog bereiken kan omdat ik het spelen ben kwijt geraakt, alles is ernst geworden, een ernst waaraan ik sterven kan.
Hoe komen deze woorden over bij jou die me leest, welke figuur treed er uit te voorschijn, een logisch iemand of een getourmenteerd persoon die met zijn gevoelens en gedachten geen weg weet en deze tracht te verbergen in wat woorden tekst? Maar, je schrijft niet als je iets verbergen wil, en ook, ik heb nooit gezocht iets te verbergen, ik schrijf getekend door het momentum van het zijn. Of het nu veel is of heel weinig, er komt maar wat het momentum me aanbiedt; er iets in meer aan toevoegen hangt af van de vindingrijkheid. Gisteren was er Ovidius en zijn levenskracht, vandaag ben ik aangewezen op me zelf, wat op een ‘laag pitje’ kan uitdraaien, want er zijn van die momenten die je overvallen, nu het jaar, zo schijnt het me toe, al een stap gevorderd is - zelfs al is het maar een paar dagen - het nieuwe is er al af en ik weet nu dat het zeker geen divertimento à la Mozart wordt, maar een grijs, kleurloos gedoe van een veelschrijver die een moeheid draagt, een onvoorzien onbehagen dat deels voortkomt uit de woorden zelf die hij schrijft.
Woorden die hij op zich laat afkomen en die hij neemt zoals ze komen. Er is geen inspiratie mee gemoeid, het zijn geen gezangen, het is zeker geen Hooglied waarmede hij zijn jaar begon, integendeel, het is zijn zwakheid die hij toont.
Er loopt dus geen lijn, geen rode draad, in wat ik verkondig vandaag. Wat binnenkomt is maar een heel smalle strook in het land van mijn massa herinneringen, een streepje slechts ervan dat belicht wordt.
Hoef ik verder te gaan vandaag? Hoef ik elke ingeving, hoe minimaal ook te volgen en op te tekenen in een conventionele vormgeving die in elk geval de transmutatie is van de geest in mij of omheen mij, wat ik in mijn armoede dan toch een klein wonder noemen wil, des te meer omdat ik, waar ik nu ben aangekomen eens te meer tot de vaststelling kom zaken te hebben vermeld die ik allerminst vermoedde te schrijven vandaag?
Hoe ik het ook wil zien, heel ver geraak ik er niet mee, het was slechts een trappelen ter plaatse.
Morgen, denk ik, zal het beter gaan, de luchten zullen zich wijder openen op het licht.
05-01-2020, 08:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2020 |
Langs Ovidius om. |
De nacht is lang blijven hangen, heeft mijn arme hoofd gesloten, heb er lang over gedaan om een opening te vinden van waar ik binnenkomen kon in de vierde dag van het nieuwe jaar, alles heeft de schijn van nieuw nu.
Als ik het heb over mijn armoe van mijn hoofd dan bedoel ik dat alles zich praktisch, tot het einde van het jaar, gaat afspelen in mijn gedachten, rond de woorden die er dagelijks moeten staan, zodat ik zeggen kan, maar vertel het niet verder, dat ik woorden ademen moet. Het is dus het leven dat ik ga leiden - met korte ei - onderhuids al het andere gebeuren waarin ik zal verwikkeld geraken.
Heb moed, sterveling die je bent, denk dat het is voor je bezig zijn en je wel zijn, en volg blindelings de weg die voor jou ligt uitgestippeld, al weet je niet in welke richting die zal gaan, vandaag nog en de eventuele dagen erna.
Een feit is dat alles nu bruikbaar geworden is, de weg ligt open en ik dacht - en hoe komt het dat ik er aan dacht? - aan Ovidius, toen ik me moed insprak om voortdurend verder te blijven gaan. Ovidius die ooit schreef (in zijn ballingsoord Tomis aan de Zwarte Zee):
‘Ik heb een werk voltooid dat nooit door ’s hemels ongenade of vuur, vernield kan worden, noch door strijd of vraatzucht van de tijd. Nu mag het uur verschijnen dat men mij slechts het lichaam ontnemen zal en mij mijn onvoorstelbaar einde brengt, dan nog stijg ik met mijn betere deel tot boven de hoge sterren en mijn naam zal onverwoestbaar zijn.’[1]
Hij schreef dit 2000 jaar geleden, en alsof het gisteren was lezen we het vandaag. Hij had het juist gezien, Nano Ovidius, hij heeft de tijd overwonnen, gezien er over zijn Metamorfoses, in 2018 nog een belangrijk werk is verschenen[2] en hij dus nog altijd in de belangstelling staat.
Niet dat ik over mezelf hetzelfde zou wagen te schrijven, wel het te hopen, al brengt het hopen me weinig meer bij dan een sprankel en zelfs die nog niet. Ik zou, in een avontuurlijke bui, alles in een ijzeren kist kunnen begraven in de tuin en hopen dat het teruggevonden zou worden in 4020, samen met de van Ovidius aangehaalde woorden. Alleen weet ik niet of ons Nederlands van nu nog zal gesproken worden in het jaar 4020.
Dit ook maak deel uit van het inspreken van moed, dat ongeveer gelijk staat met het uitspreken van dromen, die er genoeg zijn en waarvoor ik Ovidius niet nodig heb, noch gebruiken kan.
Zeg ik dan maar dat de dromen er altijd zijn geweest, dat dromen, in de eerste plaats de dagdromen, een eigenschap zijn van de mens - of een dier droomt weet ik niet, maar het zou heel goed kunnen - de mens die ook zijn nachtdromen heeft, waar ik nog minder van af weet. Enkel weet ik dat het, het zoveelste wonder is van de menselijke geest, tenware het een kosmisch fenomeen zou zijn.
En, waarom niet?
[1] Ovidius: Metamorfoses’, in boek XV. Vertaling van M. d’Hane-Scheltema, uitg. Athenaeum Polak en Van Gerven, Amsterdam 1997. [2] Ovidius, ‘Metamorfoses’, Michiel Verwey, Amsterdam University Press, 2018.
04-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2020 |
Op het scherp van de snee. |
De dagen 1 en 2 januari waren een frêle begin, een heropenen van de jaren ervoor want veel nieuwe feiten heb ik niet meer te melden. De essentie van wat ik zeg heb ik al gezegd, wat nu nog komt is een (verbeterde) herhaling in andere bewoordingen, een verduidelijking of een zelfde verklaring geprojecteerd op een andere achtergrond. Een film en zijn remake.
Het vergemakkelijkt niet mijn taak, integendeel het vergt een meer duidelijke precisering die kan leiden tot een vernieuwde visie waaruit blijken zou dat de vorige waarheid maar een voorlopige was die nu vervangen werd door een andere die even voorlopig is dan de vorige of, elke waarheid roept, zoals Carl Popper het wist, nieuwe vragen op. En het zijn deze nieuwe vragen die me voort helpen en maken dat ik niet uitgeschreven geraak.
Ik sta in bewondering voor een schilder, die een zelfde onderwerp herneemt telkens gezien van uit een andere gezichtshoek of van uit een andere ingesteldheid. Hierbij is het onderwerp minder belangrijk maar zijn het de accenten die gelegd worden die toonaangevend en bepalend zijn.
Ik ook stel vast dat bepaalde herinneringen een vast stramien hebben verworven; dat ik, bijvoorbeeld de boomgaard van mijn jeugd altijd zie als bestrooid met afgevallen rottende appels en peren die ruiken naar cider. En het zal wel zo geweest zijn, want aldus geijkt in mijn gedachten.
Ik werk nu al een decade lang aan deze blogs, ruw geschat, 4.000 pagina’s tekst. Het kan niet dat er geen zinnen zijn die meer dan andere zijn blijven hangen en opduiken met een zekere regelmaat in mijn geschriften, zodat ik erdoor herkenbaar wordt zoals er muziekpassages zijn, compositie-elementen, die ik kan identificeren, vooral dan als ze komen van een Johannes Brahms, van een Beethoven, van een Mahler, die duidelijk voor mij de naam van de componist dragen.
Ik zou dit ook kunnen zeggen van enkele vrienden wiens werken, doeken, beelden of gedichten, hen eigen genoeg zijn opdat ik weten zou wie er achter staat. Elke kunstenaar heeft aldus zijn eigenheid, zoals een boom, zoals een plant zijn eigenheid bezit, zoals een Boeddhabeeldje zijn eigenheid - de herinnering eraan verbonden - bezitten kan.
Trouwens, ik ben al lang genoeg begaan met het schrijven, met het samenbrengen van woorden, zodat ik uiteindelijk een eigen stijl heb verworven die me onderscheid van anderen en niet alleen een stijl maar evenzeer mijn keuze van onderwerpen die de neiging hebben telkens terecht te komen in het domein van de metafysica, de uit gepuurde fysica die eerder van de geest is dan van de fysica zelf.
Dit is een soort ziekte die ik heb. In mijn jeugd was het mijn band met de natuur die er de oorzaak van was, later waren het de New Physics die me er toe dwongen, en geleid hebben tot een verinnerlijking van het leven in de natuur.
Of ik nog verder evolueren kan weet ik niet, ik loop nu al op het scherp van de snee.
03-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2020 |
Johannes Brahms en, Villiard de Honnecourt |
De dag opende zich op de eerste symfonie van Johannes Brahms toen ik op deze eerste werkdag van het nieuwe jaar, mijn blog begon. Ik dacht aan Villard de Honnecourt en ‘zijn’ eerste zin die hij ooit gebruikte om - zijn dag wellicht – zijn ‘Carnet’[1] te beginnen:
‘Villard de Honnecourt vous salue et prie tous ceux qui travaillent aux divers genres d’ouvrages, contenus dans ce livre, de prier pour son âme et de se souvenir de lui.’
Aldus Villiard de Honnecourt, de meester-bouwer die leefde in het begin van de XIIIde eeuw. En ik vond dit een na te volgen zin zodat ook ik met deze woorden vandaag, mijn blog beginnen wou, omdat ik het gevoel had - of in elk geval het zo voelen wilde - dat dit eens te meer het begin was van een jaar waarvan ik, zoals van de vele voorgaande jaren, niet wist of ik er het einde van halen zou.
Een niet weten dat me eigenlijk niet deerde.
Vandaag neem ik Villiard hier als voorbeeld, hopende dat zij die begaan zijn met deze geschriften, later, even zouden denken aan mij, opdat de eeuwigheid die me wacht een ogenblik maar zou doorbroken worden. Niet dat ik me zou vergelijken met hem die in zijn werk, een spirituele, traditiegetrouwe boodschap brengen wou aan alle meester-bouwers, metsers, steenhouwers, schrijnwerkers, smeden, aan allen die door hun durf, hun creativiteit, hun onderlegdheid, hun traditie gerichtheid, bijgedragen hebben tot de constructie van dit fabuleus patrimonium van piramiden, tempels, moskeeën, van kerken en abdijen en vooral van kathedralen. Zovele getuigenissen van het immense vermogen van de menselijke geest, hier optredend als de belichaming van de Grote Geest, die, zoals we het gisteren vernoemden, het innerlijke uitmaakt van al wat is.
Villiard wou dit ook zien als een getuigenis van een diepe, onvervangbare religiositeit die heel ver teruggrijpt toen de mens, de maker, al zijn energie, en dan vooral al zijn inspiratie putten ging uit de mysterieuze, onzichtbare krachten die hij aanwezig wist in de wereld waarin hij leefde.
Ikzelf heb geen grote werken volbracht, maar zoals ik me nu zie ben ik altijd, eens ik schrijven ging, eens verwikkeld in een of andere discussie, altijd gedragen geweest door een ‘geladenheid’ die van op afstand de gevoelens eigen aan Villiard de Honnecourt benaderde.
En in feite zijn voor dit alles, mijn jeugd en jonge jaren, die reeds zo ver afliggen en bij momengten nog zo heel dichtbij, bepalend geweest. En vooral dan de dagen dat mijn vader, van wie de kracht van zijn geest en de wijsheid van zijn woorden me zijn bijgebleven en me nog immer bij momenten inspireren, me wekken kwam voor dag en dauw, met een grote kom warme melk, dat ik buiten trad met hem in de zuiverheid van de morgen, getroffen door de sterren over me en ik hem volgde over de boomgaard die naar cider rook - hoe duidelijk nog de geur ervan - die rook naar de herfst en waar de stilte was van de roerloze bomen en van het rijpend fruit.
Dit zijn herinneringen die me nu duidelijk maken hoe zeer mijn ingesteldheid van nu beïnvloed zijn geweest door de velden en de bossen, door de opkomst van het licht, als een blauwachtig poeder over de dingen en dan ineens de zwelling van een plotse vreugde, de opkomst van de zon.
Dit alles, op- en aangevuld door de boeken, is de humus geweest waarin ik ben opgegroeid en waaruit ik ben opgestaan met mijn woorden van nu. Dit ook is de reden waarom ik deze morgen de roep heb gehoord én van Johannes Brahms, én van Villiard de Honnecourt.
Et honni soit qui mal y pense.
[1] ‘Carnet de Villard de Honnecourt’, Edition Stock,p. 9
02-01-2020, 07:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2020 |
De toonaard 2020 |
Ik dacht bij mezelf, Ik klim in die palmen en pluk zijn dadels: Laat je borsten zijn voor mij Als de druiven van de wijnstok, De geur van je adem Als de geur van kweeperen En je mond als zoete wijn.
Het is het Hooglied van man en vrouw dat is van alle eeuwigheid: de mens en het verhaal van zijn beminnen. Duizend maal beleefd en duizend maal beschreven, schuilend in de oerelementen van ons mens-zijn; openbarstend op de meest verheven momenten, in duizend maal duizend cellen die zovele splinters zijn van het leven in ons, waarin ook de echo hangt van hetgeen is van de vele geslachten voor ons en natrilt in ons bloed bij het ontwaken soms, als het eerste licht binnendringt in de kamer en de vroege geluiden van de straat, of van de wind in de bomen, of van de vogels in de hagen, of van de regen tegen het raam, ons wakker houden in een groot verlangen naar iets dat onbereikbaar blijft en toch ook zo dichtbij is: het gevoel te houden, het tijdloze bestaan in een tijdloze ruimte, waar alles in alles versmolten is: het verleden aanwezig in het heden en het komende aanwezig in het nu.
En de woorden worden symbolen omdat we meer willen verwoorden dan hun schors ons zeggen kan; omdat we ze omsluierd willen met een dimensie in meer, een dimensie die we graag poëzie noemen.
Wat betekenen zou dat, als we Kosmos schrijven het is over het Onnoembare dat we schrijven en, als we schrijven over de mens dan spreken we over de geest in de mens, zijn essentie en immer denken we eeuwigheid omdat we denken onsterfelijkheid te bezitten.
En verder: wat is er van de mens die zich bewust wordt van het duidelijk gemanipuleerde, het opgeschroefde dat hem in zijn jeugd werd bijgebracht. Zo is er de Bijbel, het Boek der Boeken - het Oude en Nieuwe Testament - die van een allergrootste betekenis is geweest voor de richting die onze westerse beschaving heeft ingeslagen en waarvan hij, met het ophopen van de jaren en het naderen van de dood, vers 3, 19 van Genesis niet meer aanvaarden kan, noch aanvaarden wil. Het is de uitspraak van Jahweh na de val van Adam en Eva die als volgt werd vertaald:
‘In het zweet zult gij werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond waaruit ge zijt opgenomen. Gij zijt stof en tot stof keert ge terug.’
3, 19 is misschien over ons heen gegaan, lijk water over de bergwand, maar de laatste zin ervan, ‘ge zijt stof en tot stof keert ge terug’[1], is een zin die een doek neerlaat over al ons doen en laten, over al ons verwachten; een zin die ons van bij de aanvang leert waar ons einde ligt en, het is op dit beeld dat een wereld werd opgebouwd waarbij, met een zeker sarcasme, de mens werd klemgereden.
De vraag is altijd bij ons blijven hangen: wat is er van een Jahweh die de mens creëert, zogezegd naar zijn beeld en gelijkenis - dat enkel een gelijkenis in essentie kan zijn - om hem daarna terug te brengen tot een handvol stof.
Of hoe kan het dat het sublieme in de mens, de geest, of het wonder van het wonder zoals Thomas het zegt in zijn Evangelie (logion 29, 5) zo maar met een paar woorden vergruisd wordt. Welke boodschap houden we over van deze totaal negatief geladen hoeksteen?
Dat de materiële vorm van ons lichaam verdwijnt is duidelijk, maar we zijn meer dan dat lichaam dat maar een omhulsel is. We hebben een band met de ziel, het innerlijke, van de Kosmos; we zijn er een deeltje van. En zoals de ziel van het Universum eeuwig is, zo bezitten wij een deeltje van die eeuwigheid en moet, zoals Fabre d’Olivet het zag en dichter bij ons Paul Nothomb, 3, 19 gelezen worden, ‘jij bent geest en tot geest keer je terug? Hoe dit moet gezien worden met de ogen die we hebben, weet ik niet, het is van de wereld van het onzichtbare.
Wqt ik me wel afvraag, hoe zou de westerse wereld er hebben uitgezien indien 3, 19 vertaald werd zoals hij oorspronkelijk wellicht werd bedoeld door de schrijver ervan? Zeggen dat ons lichaam vergaat tot stof is een zin het Oude Testament onwaardig.
[1] For dust thou art and unto dust shalt thou return (King James’ versie).
01-01-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2019 |
Hoop |
Het jaar ‘des Heren’ 2019 sluit zich hier, wat mij betreft. De driehonderd vijfenzestig dagen ervan werden gewaarmerkt, elk met een geschrift, het ene wat kleurrijker dan het andere, zoals ik hoor soms, wat moeilijker om lezen. het werd een bont lappendeken, een spiegelbeeld van bedenkingen: 215.000 woorden over 456 pagina’s gespreid. Hoe ik dit volbracht heb is me een raadsel, had het niet gedacht toen ik er aan begonnen ben op 1 januari, maar het wonder heeft zich voltrokken, ik ben aangekomen waar ik aankomen wou en, nog steeds gelaarsd en gespoord om verder te gaan, indien ik, van hoger uit, niet geroepen wordt.
Deze bedenkingen laten maar een klein spoor na in de immensiteit van teksten die verschenen in de loop van het jaar, amper door een groep getrouwen opgemerkt en thans achtergelaten, wegschuivend de tijd in, tot het vergaan ervan, zoals alles vergaat, samen met onze dromen.
Ze waren mijn dagen. Ze waren mijn zorgen, mijn voldoeningen, mijn adem, mijn leven, ze waren mijn gebrek aan nederigheid, maar, ik heb mijn woorden lief gehad - ook José Saramago had de zijne lief - en ik laat ze node in hun eenzaamheid verwelken nu niemand ze nog opzoeken zal, ik zeker niet, ze hebben hun werk gedaan, ze hebben mijn geest wakker gehouden en zich uitgespreid over de wegen die ik bewandeld heb. Flarden ervan hangen in de plaatsen die ik bezocht, kleven aan en in de huizend waar ik was, in de velden waar ik door wandelde, drijven over de vijver waar ik zat en waar ze zich spiegelden in het water, tussen het riet en de lisdodden en de waterkiekens die er wonen. Verder zullen ze niet gaan, hun territorium, eerder dat van de stilte en afzondering, beperkt zijnde.
Ik weet echter dat ik verder moet, dat niets af is, dat alles nog moet beginnen. Dat ik vergeten moet wat was en nu toevertrouwen moet aan de tijd, ‘le grand architect van Yourcenar’. Maar ik zie het toch, en houd het zo, als een korte rustpauze, zelfs al is het er geen, de aarde stopt niet, not a fraction of a fraction of a second, ze is zonder respijt, ze blijft draaien en keren in grote snelheid op haar baan om de zon en wij kunnen niet anders dan volgen, ook ons is dus geen respijt gegund.
Zo ik vrees dat ik er morgen terug zal zijn met de hoop - we zijn gemaakt om te hopen - het nieuwe jaar in te gaan en eens op weg aan te komen op het einde ervan. Maar het is een hoop, geen vraag, geen verzoek, geen bede want ik weet niet aan wie ik dit verzoek zou moeten richten? Aan mijn lichaam dan, dat niet zal luisteren, echter niet aan mijn geest want die is, als deel van de Grote Geest van het Universum, onsterfelijk.
In deze hoop zal ik verder schrijven.
31-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2019 |
De persoon die ik ben. |
In zijn ‘Act of Creation’[1] vergast Arthur Koestler zijn lezers op wat hij noemt a famous brain-teaser, een hersenpijniger. Bij het krieken van de dag begeeft een monnik zich op weg langs een pad dat amper twee voet breed is naar een boeddhisten-klooster, gelegen op de top van een berg. Onderweg stopt hij om iets te eten en te drinken en komt ‘s avonds aan in het klooster. Na een paar dagen gevast en gemediteerd te hebben vat hij bij het ochtendgloren de terugweg aan. Ook nu stopt hij even om wat te eten en te drinken. Natuurlijk verloopt de afdaling vlugger dan de beklimming. Bewijs, zegt Koestler dat er een plaats is op het pad waar de monnik zich precies bevond, op hetzelfde ogenblik van de dag, als een paar dagen ervoor toen hij de beklimming deed.
Koestlers oplossing is visueel te vinden: we ontdubbelen de monnik in een die de berg beklimt en een andere die tezelfdertijd de berg afkomt. Het is duidelijk dat ze elkaar zullen ontmoeten op een punt op het pad daar waar het verleden van de monnik precies zal samenvallen met zijn heden.
Deze aanwezigheid, precies op de juiste plaats en op hetzelfde ogenblik in de tijd, is geen toevalligheid, maar een gebeurtenis die we nemen als toevallig, terwijl we deze helemaal niet konden ontlopen.
In dit verband kan hij niet nalaten zich de vraag te stellen over welke vrijheid van handelen we eigenlijk wel beschikken of menen te beschikken en of uiteindelijk Rupert Sheldrake wel volledig in het ongewisse is als hij waagt voorop te stellen dat het misschien de toekomst is die het heden bepaalt en dat het aldus, het komende is dat onze daden of beslissingen van het heden in handen heeft.
Trouwens, denkt hij, als we evolueren naar het Omega-punt, zoals hij leerde van Teilhard de Chardin, wat hij gelooft - anders ziet hij niet in waar de evolutie ons zou kunnen brengen - dan is die gewaagde, niet bewezen stellingname van Sheldrake niet zomaar een doos lucht. Al hoorde hij wel iemand op de BBC verklaren dat Sheldrake’s boeken zouden moeten verbrand worden.
Zo wat is er van de waarheid. De inhoud van de enige encycliek tussen zijn boeken, de ‘Veritatis Splendor’- encycliek[2] lag na al die jaren nog immer op zijn maag. Hij kon er niet overheen dat de paus hierin verkondigde dat de teksten van Bijbel, Evangeliën en Paulus, genomen moesten worden als een schittering van waarheid, waaraan geen jota te wijzigen viel. Hij kon dit onmogelijk aanvaarden en hierin stond Gérard Bodifée[3] hem bij, die in een dun boekje,: ‘In Beginsel’ het perfect antwoord hierop wist:
Dragen niet alle overtuigingen die opkwamen in de geest van geïnspireerde mensen iets waars in zich, en zijn ze niet alle leugenachtig wanneer ze pretenderen een absolute waarheid te bevatten?
Ettelijke malen had hij zich de vraag gesteld hoe de Evangeliën eigenlijk wel waren ontstaan. Ze waren geschreven in het Grieks, dus niet in het Aramees noch in vertalingen hieruit, geschreven wellicht door grote schrijvers of dan toch schrijvers die wel kennis hadden van de overleveringen uit het leven van Jezus - Lucas zegt dit heel duidelijk in het voorwoord van zijn Evangelie - maar daarenboven vertrouwd waren met de literatuur van hun tijd, en zeker van Sophocles, Plato, Aristoteles, Echyles en anderen. En het kan onmogelijk anders dan dat ze hun beschouwingen over Jezus in dit licht geschreven hebben, verheerlijkend en dramatiserend. Het enige waarin ze afgeweken zijn is dat ze eindigden op een uiterst positief vlak, de verrijzenis. Maar of die autobiografie die ze schreven letterlijk de woorden en de daden van Jezus weergaven valt te betwijfelen. Zij waren maar de auteurs zoals er zovele ronddwalen die begaan zijn met een autobiografie.
Deze geschriften hier onder je ogen, waarde lezer, als je het weten wilt, handelen over de persoon die ik ben, minder over de persoon die ik had kunnen zijn.
[1] Arthur Koestler :’The Act of Creation’, Pam Books Ltd , 1969: pag. 184. [2] Veritatis Splendor, Encycliek van 06 augustus 1993. [3] Gérard Bodifée : ‘In Beginsel’ - Elementen van een christelijk geloof. Pelckmans, 1993
30-12-2019, 06:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2019 |
De dag van 29 december |
Hij slaapt de slaap van de jarige Hij leeft het leven van de levende Hij schrijft het woord van de schrijvende Het is al wat hij nog bij machte is.
Zijn gelaat weerspiegeld in het raam: Moeder, dacht hij, moeder en vader en broer en vrouw, dacht hij. Is het zo dat de lucht die ik inadem quarks en elektronen zijn die ook deeltjes geest kunnen zijn, inspiratie kan zijn, gebed, droom, verlangen; ook deeltjes geest van zij die waren?
Herinner hem als een rusteloos man die meent dat schrijven zijn levensdoel is omdat hij niets anders meer kan dan schrijven. Omdat hij dronken is van woorden die als zwaluwen zijn, die stijgen en dalen en keren, die hem roepen van morgen tot avond, tot nacht, en die hij als een dwaas capteren blijft alsof ze zijn adem zijn om in leven te blijven.
Hij zegt je vandaag dat zijn alleenspraak verder loopt, dat de bejaarde man die hij is, zal verder gaan, zoals hij bezig was in het verleden, tenminste ‘se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama[1]’.
Wist Richard Strauss dat hij zijn ‘Vier letzte Lieder’ aan het schrijven was, op het ogenblik van het componeren ervan, of wist hij het niet en werd de titel 'letzte' er pas later aan toegevoegd? Vermoed wordt dat hij het niet wist.
Ook hij zal zijn laatste vier blogs schrijven. Hij weet alleen dat ze geschreven zullen worden, maar weten dat het de laatste zijn hoopt hij liefst niet te weten. Of toch, ware het niet beter dat hij het wist, en dat hij van nu af, verder gaat, denkende dat het een van zijn vier laatste blogs is die hij schrijvende is?
Neen, Richard Strauss wist het niet en hij ook wenst het niet te weten, wenst niet dat wat hij schrijven zal, doordrongen zou zijn van de gedachte dat het zijn laatste woorden zijn. Neen, hij wil schrijven vrij en ongedwongen alsof hij, erna, nog een manuscript af te werken heeft die de literaire wereld verbazen zal. Hij wil het aldus spannend houden, hij wil er blijven naar uitzien, denken dat het toch eens gebeuren zal. Al weet hij maar al te goed dat het niet gebeuren zal, toch wil hij blijven dromen tot zijn laatste uur.
Niet enkel wie hij is, maar ook wat hij is van uit een punt in de Kosmos gezien, een klein onooglijk maar diep ingewikkeld mensje die tweeënnegentig wordt; die even opkijkt en tussen de takken van de ceder de gouden lichtende bol van de maan ziet verschijnen - de avond er voor was er Venus in het zuidwesten - en in de mate dat hij het weet een onzichtbare, maar reële band heeft met beide. Hij kan er de beweging van sterren en planeten bij denken, het oneindige en het eeuwige, en weten dat dit alles zijn oorsprong is en ook zijn Omega.
Hij weet dat hij weet wat hij weet, en dat het niet veel is dat hij weet, maar genoeg om te weten dat alles omheen hem en boven hem en onder hem, één grote verbazing is, een reusachtige, bewuste omhelzing van het zijnde waarin hij met lichaam en geest is opgenomen.
En, denkt hij, ik groet je, maan van mijn hart, ik groet je vanuit mijn soms duistere en soms lichtende geschriften. Ik ben er gelukkig mee als ik naga wat het jaar me heeft gegeven en ik de moed heb gehad geen punt te hebben gezet noch achter wat was, noch achter wat nog komen kan. De tijd is heerser hier, er is geen komen en geen gaan, er is enkel en alleen het zijn en het blijven.
Vandaag ben ik nog van dit alles en, waar mag ik nog op hopen dat me ongevraagd in de schoot zou vallen? Vandaag ben ik nog van dit alles, morgen of overmorgen ben ik van dat wat alles omvat. En, dacht hij nog:
Jij die hoort tot de slaap der jarigen, en slaapt de slaap van oudsher, schrijf en schrijf, pluk de woorden die als vlokken uit de hemel dwarrelen over je hoofd, en, dankt voor de dagen die je overblijven.
[1] ‘Indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio) hem niet tot zich roept’. (Dante Alighieri: Inferno XXXI, 129.)
29-12-2019, 07:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2019 |
De krachten die ons leiden. |
Het is een soort eindspurt waar ik mee bezig ben, het eindpunt van een rit die een jaar duurde en nu afgesloten wordt. Dit is het gevoel dat ik er bij heb: eens 31 december voorbij wordt alles anders, hoe het worden zal weet ik niet, het zit hem in het hoofd: ‘2020 wordt anders’.
Ik denk dat velen deze mening delen, anderen denken er niet over na, wat het beste is dat je doen kunt, want de aarde blijft haar baan volgen, keert zich naar de zon en draait zich weg van de zon, het wordt licht, het wordt nacht en het wordt licht en wij volgen het licht en volgen de nacht. Meer is er niet, wij op de aarde en de aarde in haar baan om de zon.
Dit is ons vertrekpunt, de basis van wat we zijn en wie we maar zijn, wat we vergeten dat we zijn, omdat het een conceptie is die ons niet bezig houdt. We lopen hier rond en de rest, wat de aarde doet, komt niet op in onze gedachten.
We schrijven de naam van de maanden, we gaan van januari naar december, en pas de overgang van december naar januari wordt opgemerkt als een buitengewoon iets, een eindpunt en een nieuw vertrek.
Dit maakt ons tijdgebonden, bepaalt hoe ver we al staan in het leven en hoe ver we nog kunnen gaan. En hoe dichter dit verste komt, des te meer we er aan denken.
Wat we niet beseffen is dat we, zoals de aarde in haar baan wordt meegenomen wij meegenomen worden door het gebeuren hier op aarde, het kleine zoals het grote, het veraf gebeuren als het dichtbije. We ontsnappen er niet aan - en dit is wat ik gisteren wou duidelijk maken - we ontsnappen er niet aan, de omstandigheden conditioneren in grote mate onze wil tot handelen.
Yahweh, nadat hij had laten blijken dat hij het offer van Abel, a keeper of sheep (2: 4) verkoos boven het offer van Caïn, a tiller of the ground (2: 4), sprak tot Caïn, who was very wroth, in Genesis 4: 7:
‘If thou doest well shallt thou not be accepted? And if thou doest not well, sin lieth at the door. And unto thee shall be his desire, and thou shalt rule over him’.
Caïn had dus zijn vete tegenover zijn broer Abel moeten beheerseen, maar hij was beneveld door de houding van Yahweh:
And Caïn talked with Adam his brother. And it came to pass, when they were in the field, that Caïn raise up against Abel his brother ansd slew him (4: 8).
Caïn's woede, was het gevolg van de keuze gedaan door God. Dit echter is een extreem geval van omstandigheden, doden of niet doden, we staan al een stap verder, trouwens er zijn ook geen offergaven meer te brengen. Het doden, als gevolg van omstandigheden, was niet goed te praten, het was zonde en Caïn had er over moeten heersen: and thou shalt rule over it.
De omstandigheden in blok genomen waarin we verkeren zijn geen kwestie van zonde of geen zonde, maar in de meeste gevallen dringen ze zich op, zijn ze leiding gevend. Waarin we verkeerd zijn als we ze blindelings, wat gebeurt, volgen. Soms echter is het volgen ervan sterker dan ons zelf, komt het van uit de omstandigheden zelf, en, is het geen ‘gevolg’ ervan.
Verliefd worden bijvoorbeeld
28-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2019 |
De wil te doen wat we doen. |
Wie beslist er in feite over onze gang van zaken, over de daden die we stellen of niet stellen. Zijn wij het wel uit vrije wil, of zijn het niet eerder de levensomstandigheden, waarin we verkeren op een bepaald ogenblik die bepalend zijn?
In feite is, om te beginnen, ons leven in grote mate geconditioneerd geweest door de ouders die ons op de wereld hebben gebracht, geconditioneerd door het ogenblik van de conceptie/geboorte, de bevruchting onbetwistbaar een ‘kosmisch’ gebeuren zijnde, waarbij, zo vermoed ik toch, de stand van sterren en planeten een rol hebben gespeeld. Ik zelf kan bijvoorbeeld stellen dat, indien mijn ouders drie dagen later de liefde hadden bedreven, ik in 1928 ware geboren geweest wat voor vele zaken een groot verschil zou hebben uitgemaakt. Ikzelf heb hierin geen enkele beslissing kunnen nemen, wel de omstandigheden.
Hetzelfde geldt voor mijn ouders en grootouders en ga maar verder in de tijd, om terecht te komen bij een of ander grotbewoner. Fritjof Capra schrijft, dat alles een interconnected network of events is, wat betekenen moet dat ook de mens in dit netwerk verweven ligt en door dit netwerk beïnvloed wordt van uit de vier windstreken en vanuit zenit en nadir, al hebben we hierover niet het minste besef. We kunnen zelfs even goed terug keren tot het mirakel ogenblik van de Big Bang en besluiten dat ons ontstaan geregeld werd niet door ons zelf maar door het samengevoegd impact van alle gebeurtenissen die ons van ver of van dichtbij hebben geraakt, wat evenzeer geldt voor de anderen waarmede we vroeg of laat in contact gekomen zijn.
Het leven is het verhaal van een tocht waarvan men de eindbestemming kent maar niet de weg ernaar. En, van bij de geboorte ligt er een bepaalde weg open voor ons, een weg die de wijze zal aangeven waarop je je einddoel zult bereiken. Het komt er op aan geboren te worden, en de eerste stap te zetten die het ritme zal aangeven, de kleur, de geest waarin het leven zich zal afspelen.
Achteraf zie ik in waar de zaken zijn verkeerd gegaan, wat ik gedaan heb en beter niet had gedaan, maar op het ogenblik zelf heb ik er niet over nagedacht, heb ik genomen wat er zich heeft aangeboden. Ik weet, zoals wellicht zovelen onder jullie waar we een andere weg, dan deze die zich aanbood hadden moeten kiezen. Maar de dingen zijn wat ze zijn, ik had geen ander leven kunnen kennen dan het leven dat ik voorgeschoteld kreeg. Was er vrije wil mee gemoeid?
De bejaarde dame, ik ben nu zeker, zo niet ouder dan toch even oud als zij toen was, van wie ik destijds in die grote maand augustus de chalet in Grimentz had gehuurd, had hem ooit gezegd dat het leven dat we kennen een leven is dat ons wordt opgedrongen. Ze las geen romans meer wat haar leven was al roman genoeg geweest met hoogten en laagten - ze had een groot deel ervan doorgebracht in Argentinië omdat ze, in haar jeugd, een man had ontmoet die ginds een hacienda had - opdat ze er nog het leven van een ander zou bij nemen.
Mijn werelds verhaal is zonder betekenis geweest, een aaneenschakeling van daden die ik stelde en achteraf gezien niet had moeten stellen. Mijn geestelijk verhaal, een aaneenschakeling van boeken, waarin ik voedsel vond om geestelijk te bestaan. En het is vooral dit geestelijk bestaan dat de bovenhand - eerder onterecht - heeft genomen en me gebracht heeft tot waar ik me nu bevind als schrijver van een blog.
27-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2019 |
Fragment uit manuscript dat liggen bleef. |
Uit een manuscript gelicht, of hoe ik de zorgen van lichaam en geest verberg.
Zijn dagboek open naast hem, zijn pen van vele jaren, zijn hand waar het beven in gekropen is, en hij kan niet anders dan optekenen wat opborrelt uit die bron die hem altijd vergezelt:
Jij, Ugo, schrijf, Schrijf dat je eeuwig bent. Beschiet van uit je oneindigheid elk blad. Bevrucht het met de elektronen van je geest, die op hun beurt zich mengen zullen met de atomen van het papier, dit wondere papier dat met vreugde bezeten wordt; zoals zij die je bezat diezelfde middag in de kamer die uitgeeft op de oude gevels, weerspiegeld in het water van de Leie, met de boten soms en de ‘Kleine Nachtmusik’ van Wolfgang door het open raam. En de grote stilte in jou als je neerligt naast haar en haar vingertoppen betast wetende dat ze weent en je wel denken kunt waarom.
De tekst herlezend komt het gebeuren terug: de kamer op de middag, het open raam met de bewegende gordijnen, franjes van schaduw op de muren en de meubels, de geluiden van de stad, de boot met toeristen en de vrouw naast hem die weende en toch gelukkig was zoals hij zich voelde toen, naast haar, met haar hand in de zijne.
Dit verre gebeuren herdacht en herbeleefd, de vele kleine details nog zo aanwezig in hem, de warme zachtheid van haar lichaam, de hand die hem streelde, de mond die hem kuste, de grote trillende wereld van genot gemengd met het immense van wat hij voelde voor haar en dit alles voorbij.
Ernst Jünger’s ‘Auf den Marmorklippen’ open op zijn tafel, of hoe we leven en hoe alles in ons samenkomt, geordend, elk ogenblik aansluitend op het vorige, wat je denkt, komend van wat je dacht en gaande naar wat komt:
Und immer wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelzeit, in jeder Falte nach …
Zo ook dit gebeuren tot hem teruggekomen, ongerept in al zijn verbeelden en thans getekend in enkele luttele woorden terwijl het zoveel was geweest, zo enorm veel, lijk het vliegje in het stuk amber dat hij had meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over wondere tekens, de woorden van de Profeet in gesprek met hun God met de negenennegentig namen.
Aldus is elk ogenblik van zijn pen op het blad geweest, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens weer een nieuw verbazen over wat de dagen waren.
En als hij denkt aan Jünger en aan Eliot en aan zovelen die hij schaamteloos overneemt, wat is er eigenlijk dat uit hem zelf komt, of kan het dat zijn gedachten zijn wat ze zijn en dat hij pas achteraf zich realiseert deze gedachten reeds bij anderen te hebben ontmoet?
Maar niet immer is er dit verbazen. Er zijn zovele dode momenten in ons handelen, lege woorden waaruit we dan opnieuw ontwaken. Dit is de tweespalt van ons leven: het verdwijnen in de woestijn en de terugkeer in de ruisende rijkdom van het leven.
Zo had hij de zee gezien, de zee gehoord in de valavond. Ze was rust en beweging. Rust waar de olijfgroene lijn van het water overvloeide in het grijze timbre van de luchten, beweging waar de meeuwen roekeloos hangen bleven boven de golven die uitrolden over het strand.
Zo nu ook in hem rust en beweging, of zijn geest in vrede met het zijnde en zijn gedachten een fresco van hoop op wat nog komen kon.
26-12-2019, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |