Je hebt de tijd die je neemt om te doen wat je denkt te moeten doen, denkt je dit niet, is het niet je volle overtuiging, dan heb je de tijd niet. Zo is het en zo wordt je gemanipuleerd door de tijd die alsdan je meester is en blijft.
Ik heb voor niets nog de tijd, behalve voor het schrijven van deze 500 woorden en de tijd heeft het ondervonden dat het zo is. Ik schakel hem uit als het mijn blog betreft, voor heel wat andere zaken is hij er nog, bijvoorbeeld voor het in orde brengen van mijn geschriften op de harde schijf van mijn PC, deze blijven zoals ze zijn, in een verwarde staat. De dagboeken die ik bewaarde sedert 1978 tot 2012 zijn er ook nog, om onder handen genomen te worden, hier ook heerst de tijd, echter ik beschouw ze en bewaar ze als een curiosum en, waardeloos qua inhoud, ik kan ze moeilijk nog lezen en het is me duidelijk dat niemand anders de moed zal opbrengen ze trachten te ontcijferen. Ze zullen dus maar een lange oefening geweest zijn, een lange voorbereiding om, op een dag, (stevig) de tijd vast te nemen om te heersen, ook over het woord in zijn omgeving. Anderzijds, en ik weet dit maar al te goed, ben ik vergroeid met mijn wijze van schrijven die ontstond twee generaties terug, en tezelfdertijd met de inhoud ervan, het ‘waarover ik schrijf’. Deze twee minpunten - zoals ik het zie en het al zegde - isoleren me.
Over mijn verleden tijd kan ik zeggen dat er boeken/schrijvers zijn geweest die me diep hebben beroerd enerzijds de Bijbel, een Fulcanelli, een Fabre d’Olivet, een Velikovsky, een Salibi, anderzijds een Gilliams, een Proust, een Pasternak, een T.S. Eliot en vele anderen die ik niet ga oproepen als getuigen omdat de lijst te lang zou kunnen worden.
Trouwens, jullie die me lezen weten dat vele namen al gepasseerd zijn. Er is zelfs een lezer die deze lijst al heeft opgesteld, maar de lengte van wat er gelezen moet heeft hem stil gelegd, zoals ik het ook zie, als onbegonnen werk.
Ik overloop soms mijn boeken in hun rek, vele dateren van de jaren zeventig, tachtig, een à twee generaties ver. Wie leest deze boeken nog vandaag? Wie van de laatste generaties leest er nog Dostojewski, Poesjkin, Solzenitzin, Pasternak; wie nog Bernanos, Daudet, Victor Hugo, Stendhal, Chateaubriand, wie nog, Hemingway, Faulkner, Dos Passos, Poe, Steinbeck, noem maar op. Wie onder hen kent nog de naam van Dante in onze gewesten?
Zo wat is vandaag nog de waarde van al wat er de vorige generaties geschreven werd, dat mijn basis is geweest, de grond geweest waaruit ik ben opgestaan. Ik ben die grond en weinig meer, Hertmans, Nooteboom misschien, Barnes, Auster misschien en enkele andere, maar niet de veelheid en zeker niet de waarden van vroeger. Zo het is duidelijk ik loop hier, wat de hedendaagse literatuur betreft en zeker die van bij ons, verweesd rond.
Dit alles, de dag dat ik een mail ontvang van een vriend-lezer van wie ik in lang niets meer had gehoord of gelezen. Zijn woorden komen van Bretagne, van uit het hart van de Keltische gronden, Cleden Cap Sizun, ter hoogte van Brest. Waar kan men (spitritueel) beter zijn, zelfs het eiland van Nooteboom - een totaal andere traditie - kan er niet aan ruiken.
Het is van daar uit dat hij Google heeft bezocht, die hem, en nu mij, de oorsprong van de woorden in de glasramen van Rye heeft leren kennen. Ze komen duidelijk, geresumeerd, tot en met ‘O ye holy and humble men of heart’ uit de Bijbel, het Boek der Boeken - vanwaar anders zouden ze kunnen komen? - maar in mijn King James’ versie vond ik de tekst niet terug. Wel in het ‘Boek van Daniël’, in La Bible Osty als, ‘le chant d’Azarias dans la fournaise’ een deuterocanonieke, oorspronkelijk Hebreeuwse of Aramese tekst die nog bestaat in het Grieks. Ik herneem de tekst hier niet, hij is te volumineus. Mits een kleine inspanning via 'O ye holy and humble men of heart' val je binnen in de gevleugelde woorden van de -Vde eeuw.
Het loont de moeite, er worden vandaag geen woorden van die geladenheid meer geschreven, laat staan gelezen.
|