De dag opende zich op de eerste symfonie van Johannes Brahms toen ik op deze eerste werkdag van het nieuwe jaar, mijn blog begon. Ik dacht aan Villard de Honnecourt en ‘zijn’ eerste zin die hij ooit gebruikte om - zijn dag wellicht – zijn ‘Carnet’[1] te beginnen:
‘Villard de Honnecourt vous salue et prie tous ceux qui travaillent aux divers genres d’ouvrages, contenus dans ce livre, de prier pour son âme et de se souvenir de lui.’
Aldus Villiard de Honnecourt, de meester-bouwer die leefde in het begin van de XIIIde eeuw. En ik vond dit een na te volgen zin zodat ook ik met deze woorden vandaag, mijn blog beginnen wou, omdat ik het gevoel had - of in elk geval het zo voelen wilde - dat dit eens te meer het begin was van een jaar waarvan ik, zoals van de vele voorgaande jaren, niet wist of ik er het einde van halen zou.
Een niet weten dat me eigenlijk niet deerde.
Vandaag neem ik Villiard hier als voorbeeld, hopende dat zij die begaan zijn met deze geschriften, later, even zouden denken aan mij, opdat de eeuwigheid die me wacht een ogenblik maar zou doorbroken worden. Niet dat ik me zou vergelijken met hem die in zijn werk, een spirituele, traditiegetrouwe boodschap brengen wou aan alle meester-bouwers, metsers, steenhouwers, schrijnwerkers, smeden, aan allen die door hun durf, hun creativiteit, hun onderlegdheid, hun traditie gerichtheid, bijgedragen hebben tot de constructie van dit fabuleus patrimonium van piramiden, tempels, moskeeën, van kerken en abdijen en vooral van kathedralen. Zovele getuigenissen van het immense vermogen van de menselijke geest, hier optredend als de belichaming van de Grote Geest, die, zoals we het gisteren vernoemden, het innerlijke uitmaakt van al wat is.
Villiard wou dit ook zien als een getuigenis van een diepe, onvervangbare religiositeit die heel ver teruggrijpt toen de mens, de maker, al zijn energie, en dan vooral al zijn inspiratie putten ging uit de mysterieuze, onzichtbare krachten die hij aanwezig wist in de wereld waarin hij leefde.
Ikzelf heb geen grote werken volbracht, maar zoals ik me nu zie ben ik altijd, eens ik schrijven ging, eens verwikkeld in een of andere discussie, altijd gedragen geweest door een ‘geladenheid’ die van op afstand de gevoelens eigen aan Villiard de Honnecourt benaderde.
En in feite zijn voor dit alles, mijn jeugd en jonge jaren, die reeds zo ver afliggen en bij momengten nog zo heel dichtbij, bepalend geweest. En vooral dan de dagen dat mijn vader, van wie de kracht van zijn geest en de wijsheid van zijn woorden me zijn bijgebleven en me nog immer bij momenten inspireren, me wekken kwam voor dag en dauw, met een grote kom warme melk, dat ik buiten trad met hem in de zuiverheid van de morgen, getroffen door de sterren over me en ik hem volgde over de boomgaard die naar cider rook - hoe duidelijk nog de geur ervan - die rook naar de herfst en waar de stilte was van de roerloze bomen en van het rijpend fruit.
Dit zijn herinneringen die me nu duidelijk maken hoe zeer mijn ingesteldheid van nu beïnvloed zijn geweest door de velden en de bossen, door de opkomst van het licht, als een blauwachtig poeder over de dingen en dan ineens de zwelling van een plotse vreugde, de opkomst van de zon.
Dit alles, op- en aangevuld door de boeken, is de humus geweest waarin ik ben opgegroeid en waaruit ik ben opgestaan met mijn woorden van nu. Dit ook is de reden waarom ik deze morgen de roep heb gehoord én van Johannes Brahms, én van Villiard de Honnecourt.
Et honni soit qui mal y pense.
[1] ‘Carnet de Villard de Honnecourt’, Edition Stock,p. 9
|