Ik tracht elke morgen/dag, bij gebrek aan beters, een stukje literatuur te brengen. Zo zie ik het toch. Het is telkenmale een uitdaging, het is het betreden van een landschap dat nog niet is, dat ik geleidelijk aan uittekenen moet, niet alleen een vorm moet geven maar ook een inhoud. Eigenlijk zijn deze twee met elkaar verbonden, kan het ene niet zonder het andere en het gebeurt meestal dat het de vorm is die de inhoud bepalen zal, al is en blijft het een steekspel.
Het is als een landschap getekend in potlood dat ik in kleur wil zetten, en het is de kleur die de dragende factor is.
Hoe ontstaat zo iets heb ik me al dikwijls afgevraagd. Ik vertrek met lege handen en hoop op een akker of een boomgaard aan te komen om er te oogsten, wat weet ik niet, maar om de oogst is het me te doen, ofwel een pak wijsheid, ofwel een pak schoonheid. Zo oogstte is bij Boris Pasternak - zijn ‘Dokter Zhivago’ - de wijsheid dat elke geboorte een onbevlekte geboorte is, dat het, het werk van de Natuur, van de Kosmos is, niet dat van de mens, want het punt van de bevruchting zelf, het effect van de fusie, ligt niet bij hem.
Ik wil altijd iets dergelijks oogsten, maar wijsheid ligt zo maar niet te koop, je moet het verdienen, daarom stel ik me tevreden met wat schoonheid, een mooie gedachte of een mooie zin is me voldoende, is mijn betrachten, mijn ingesteldheid, mijn hoop erin te slagen.
Zo lees ik in ‘Amers’[1], een bundel Gedichten van Saint-John Perse, een zin die dikwijls opduikt als ik ga schrijven of, op bepaalde ogenblikken in de dag als ik denk aan de zee:
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer…’
Het is een zin die is als een balsem op de weemoed die me overvalt, die drager is van die weemoed, die ook deze was van Saint-John Perse in zijn goede dagen
Voor mij is een boek maar geslaagd als ik er een dergelijke zin of een passage aan overhoud. Ik veronderstel dat dit ook geldt voor wat ik hier achterlaat dag na dag. De kwestie is of ik erin slaag en dit houdt me enigszins bezig als ik zwerven ga, als ik aan een soort geestelijk toerisme doe doorheen mijn boeken en mijn blogs van de vorige jaren waar ik dan een zin uit haal of een paragraaf die ik opnieuw bewerken ga met een andere ingesteldheid of een andere blik erop.
Wat er ook van zij, de geciteerde zin van Saint-John Perse heeft zijn werk gedaan; In het zog ervan heb ik een bundel gedichten geschreven: ‘Fuga die van de zee is’. Gedichten die in 2012 ontstaan zijn. Ik weet nu dat de tijd dringt dat ik heel wat teksten het best zou herzien om ze te finaliseren, om ze hun definitief fiat te geven.
Wanneer doe ik het, of is het wel nodig? De perfectie bereik ik toch nooit.
[1] Saint-John Perse: Oeuvre poétique II, « Amers, 5 ; Gallimard 1960
|