(In de achtste gracht van de achtste cirkel)
Verheug je Fiorenza, groot ben je, je vleugels overspannen zee en aarde, tot in de hel is je naam verspreid.[1]
Aldus begint canto XXVI: Verheug je, Fiorenza - ten tijde van Dante voor Firenze - want in de hel trof ik vijf van je misdadigers aan die zo te verachten zijn dat ik me schaamde over hen, en jijzelf, je gaat er niet op vooruit. Maar als het zo is, dat wat men naar de morgen toe droomt, de waarheid wordt, dan zal je eerlang ondervinden wat Prato en andere steden je nu toewensen. Hoe leefde je, Dante, hoe vormden zich de gedachten in jou en hoe en wanneer zette je deze om in verzen? Je sloot je slangen-canto af je dacht al aan je volgende canto die je wijden zou aan Ulysses na een verwensing van Firenze. Maar verder wandelend, moeizaam vorderend over de stukken rots, de voet ging niet vooruit zonder de hand, had je spijt over je woorden:
Toen kende ik pijn en nog is er de pijn als ik terugdenk aan wat ik daar zag, en meer dan ooit houd ik mij in de hand opdat mijn geest niet gaan zou waar hij niet door de deugd wordt geleid en ik hierdoor niet het goede zou misbruiken dat ik verkregen heb door een zo goed gesternte of een nog betere zaak.[2]
En dan, terwijl hij, zijn woorden zoekend, uitkijkt over de vallei, de beschrijving van Dante:
Wanneer zij die de wereld verlicht ons haar gelaat verborgen houdt, dan ziet de dorpeling, gezeten op de heuvel, uitkijkend over de vallei waar hij misschien oogst en ploegt, evenveel vuurvliegjes als ik er vlammen zag schitteren toen ik aangekomen was in het dal van de achtste gracht.
Hij denkt aan Elisa die Elia[3], zag opstijgen in een strijdwagen van vuur met paarden van vuur, en de wagen volgend met de ogen, alles zo snel zag verdwijnen dat hij nog enkel de vlam kon zien die lijk een kleine wolk de hemel inschoof. Zo bewogen zich voor hem al die vlammen bij het betreden van de gracht. Gespannen stond Dante te kijken van op de rotsen van de brug waar hij overheen moest, zo gespannen dat hij in de diepte zou gevallen zijn had hij de rots als steun niet vastgegrepen.
En de gids die me zo aandachtig zag, zegde: binnen de vlammen zijn de zielen, omsloten door het vuur dat hen verbrandt. [4]
Meester, antwoordde Dante, nu ik het je hoor zeggen heb ik meer zekerheid, maar ik dacht wel dat het zo was. Maar zeg me wie bevindt er zich in die vlam die gespleten is, het lijkt wel alsof ze komt van de brandstapel waarop Eteocles met zijn broeder werden verbrand.
Dante verwijst hier naar Pharsalla van Lucanus waarin deze wist te vertellen dat toen de twee lijken van Eteocles en zijn broeder Polinesis verbrand werden, het vuur zich in twee vlammen verdeelde en dat hun vete nog tot na hun dood als een tweespalt in de hel bleef branden. Maar hij hoort van Vergilius dat hij zich vergist en dat de gespleten vlam deze is van Ulysses en Diomedes die samen hun straf ondergaan omdat ze ook samen hebben gezondigd met de list van het houten paard, waaruit, zegt Vergilius, het geslacht van de Romeinen is ontstaan.
*
Ik ga nu ver terug in de tijd want de passage die nu volgt las ik voor het eerst, gezeten op de kusten van Cabo de las Huertas in San Juan, Alicante. En dit, na Borges Ensayos dantescos te hebben ontdekt en gelezen, en ik beken het eerlijk, ik was ontroerd door Dantes verhaal over de laatste tocht van Ulysses waarin ik me ogenblikken lang verloor. Ver voor mij uit, op de scheiding van lucht en water, de scheiding van droom en realiteit, een wapperend wit zeil, de boot van Ulysses en zijn gezellen op hun laatste tocht. En gezeten op het stuk rots, gezeten op de plaats waar ik Borges las, was het nu over de Ulysses van Dante dat ik las in zijn Canto XXVI. En, ik vroeg hem, waarom hij Ulysses niet geplaatst had in zijn Voorgeborchte bij de filosofen en dichters; was zijn list met het houten paard dan zo 'zondig' opdat hij gelijk behandeld zou worden als de woekeraars, moordenaars en geweldenaars? Hij was een dichter, niet in woorden, maar een dichter in daden. Hij is het en niet zij die tot onze verbeelding spreekt, hij is het die ons dromen laat, nu ik de witte zeilen bewegen zie van de boot voor mijn ogen; nu ik de boot dichter en dichter breng tot ikzelf erin kan plaats nemen en varen kan met hem, tot voorbij de rotsen er geplaatst door Hercules en veel verder nog naar het zuiden toe.
En de grote onsterfelijke, onvervangbare Dante, bij momenten de troost van mijn dagen, de toevlucht van mijn geest, hoort de stem van de Ulysses in hem, en hij schrijft, zijn vederpen krassend over het papier, geïnspireerd door Homerus-Vergilius, geïnspireerd door het spiegelbeeld van de Ulysses in hem, het verhaal dat zich misschien al maanden, al jaren in zijn onderbewustzijn aan het schrijven was, en dat hij nu nog slechts om te zetten had in verzen, in ritme, koloriet en rijm, Ulysses op zijn manier her-vereeuwigend.
[1] Godi, Fiorenza, poi che se sὶ grande / che per mare et per terra batti lali / e per lo nferno tuo nome si spande! (canto XXVI: 1-3)[2] Alor mi dolsi, ed ora mi ridoglio / quando drizzo la mente a ció chio vidi / e più lo ingegno affreno chio non soglio, / perché non corra che virtù nol guidi :/ sὶ che, se stella buona o miglior cosa / mha dato il ben, chio stesso nol minvidi.(canto XXVI: 19-24) [3] Elisa,(die zich wreekte met de berinnen op de tweeënveertig jongelingen die hem bespot hadden) ziet in het prachtig en diepzinnig hoofdstuk 2 van II Koningen, Elia ten hemel opstijgen. Elisa had aan Elia, vóór zijn opstijgen, een dubbel deel van zijn geest gevraagd die hij bekomen had, wat van hem een geïnspireerde profeet maakte. Pézard ziet hierin dat Dante se pose aussi en prophète; il veut que son esprit coure guidé par vertu (vers 21-22), à lopposé des fous de Florence (1-3) qui, non contents de piller, égarent le peuple (pag.1045). [4] E il ducca, che me vide tanto atteso, / disse : Dentro dai fuocchi son gli spirti: ciascun si fascia di quel chegli è inceso. (canto XXVI: 46-48)
|