Je leest canto na canto, maar je bent absoluut niet gelukkig met wat je leest. Dante straft én de geestelijken én de leken die het vertrouwen dat in hen werd gesteld hebben misbruikt. Hij is met hen ongemeen hard. Is het misschien omdat hijzelf van een dergelijk misgrijp werd verdacht of beschuldigd toen hij uit Firenze werd verbannen en hij hier aantonen wil dat hij absoluut niet met degenen die hij hier ontmoet te vergelijken is?
Wat ook, ik ben tevreden dat ik er mag over zwijgen - en ook zwijgen over mijn gevoelens ten overstaan van Dante zelf en wat ik er uitgehaald heb is maar een deel van wat er staat maar het is, als ik het herlees, meer dan voldoende ik beleefde er niet de minste vreugde aan, integendeel. Dit ook is dan Dante, zijn beschrijving van de afgelegde weg is reeds een moeilijkheid op zichzelf, het optreden van de tien duivels elk met een onmogelijke naam (even onmogelijk om te vertalen) met als hoofdfiguur Malacoda, zoiets als Slechtstaart en met de lichamen/zielen ondergedompeld in een poel van kokend pek, is er iets afschuwelijker, en dan nog van de zondaars te vernemen dat ze het pek verkiezen boven het gestoken worden met de gaffels. Ja, dit alles is weinig belovend voor zij die bij de Allerhoogste in ongenade zijn gevallen. Of is dit voor Dante maar een spel, een gejongleer met woorden en beelden, heeft hij het geschreven op een verkeerde dag, op een dag dat niets hem raakte en het dus ons ook nu niet moet raken? De ruzie onder de duivels in canto XXII bracht bij Dante de herinnering aan de fabel van Aesopus, over de kikker en de muis. De muis die wou overzwemmen en de kikker die de muis vastbond aan zijn poot met de gedachte de muis te laten verdrinken. Maar het bekwam de kikker slecht toen de muis gegrepen werd door een roofvogel, een wouw.
Deze passage doet me denken aan wijlen een vriend van mij, Frans Sierens vandaag, zoals tot gisteren Ward Ruyslinck, dood gezwegen - een specialist in en schrijver van detectieveverhalen waaronder zijn: Een sterke geur van terpentijn, en in het woordje dat hij voor mij had geschreven in zijn boek, het verhaal van een kikker die een schorpioen naar de andere oever bracht. De handgeschreven aantekening van Frans Sierens is gedateerd 2 mei 1978. Hij overleed aan dé ziekte korte tijd erna: The frog felt an atrocious piercing pain. The scorpion had stung it. As it sank below the surface, taking the scorpion with it, it cried out with its dying breath: Is that logical? No said the scorpion its not. But what would you? I cant help it. Its my nature. (Orson Welles).[1]
Na dit verhaal over kikker en muis, zijnde de inleiding tot canto XXIII vervolgen de twee dichters hun tocht van gracht tot gracht, de ene overgang is gemakkelijker dan de andere, maar na het voorval met de duivels is Dante niet meer op zijn gemak, hij vreest dat ze hen verder achtervolgen zullen, hij meent zelf, zegt hij tot Vergilius, dat hij ze al horen kan.
En dan komt terug de ware Dante tevoorschijn, de man waarvan ik houd.
En hij : als ik van gelood glas (een spiegel) ware geweest zou het beeld van je uiterlijke niet vlugger tot mij zijn gekomen dan het beeld van je binnenste. [2]
Je gedachten strookten met die van mij en waren zo identiek aan elkaar dat beide één besluit vormden.[3]
En Vergilius heeft zijn plan nog niet verteld of daar komen de duivels met gespreide vleugels toegesneld met de intentie hen te grijpen.
En onmiddellijk greep de gids me vast zoals een moeder, die door het lawaai ontwaakt en dicht bij haar de vlammen ziet, haar zoon opneemt en wegvlucht en niet stopt,[4]
Aldus nam mijn gids mij in zijn armen en liet hij zich, vlugger dan het vlugste water, op zijn rug naar beneden glijden, me aan zijn borst drukkend, alsof ik zijn zoon was en niet zijn reisgezel. Pas dan hoorden ze de duivels boven hen, maar zorgen hoefden ze zich niet meer te maken, want de goddelijke voorzienigheid die de demonen had aangesteld over de vijfde ringgracht, had hen ook de mogelijkheid ontnomen deze te verlaten.
[1] Nieuw is dit niet meer, ook nu gebeurt het dat iemand met rugzak of zonder, in een bus stapt en het niet kunnende helpen, het zijn aard zijnde, de bus laat ontploffen om erna, met de splinters die nog resten van hem, zijn wel bepaald aantal maagden te kunnen ontmaagden. [2] E quei : Sio fossi di plombato vetro / limagine di fuor tua non trarrei più tosto a me, che quella dentro impetro.( XXIII: 25-27) [3] Pur mo venὶeno i tuo pensier tra miei / con simile atto e con simile faccia, / si che dentrambi un sol consiglio fei. (canto XXIII: 28-30) [4] Lo duca mio di sùbito mi prese, / come la madre, chai romore è desta / e vede presso a sé le fiamme accese,/ che prende il figlio e fugge e non sarresta.( XXIII: 37-40)
|