Over het puin van de zesde ringgracht bereiken ze de brug naar de zevende gracht van cirkel acht. De beklimming van de brug waarbij ze van rotsblok tot rotsblok moeten is lang en moeilijk en vergt heel wat inspanning zodat Dante, boven gekomen, buiten adem is en erbij gaat neerzitten. Maar dit neerzitten strookt niet met wat Vergilius wil:
Je moet voortaan alle luiheid van jou afschudden, zegde de meester, want het is niet in het dons noch onder het deken dat je roem verwerft. Hij die aldus zijn leven doorbrengt laat evenveel sporen na als rook in de lucht en schuim op het water. [1]
Daarom sta op, en overwin je vermoeidheid met de geest die elk gevecht wint.[2]
Het is Dante die zichzelf oppept om verder te schrijven, verder te werken aan zijn Commedia die enkele dagen, enkele weken, maanden misschien is blijven liggen, hem ondertussen in gedachten bezighoudend, zoals Dante mij bezighoudt en zoals ik me voortdurend aanmoedigen moet om verder te gaan met mijn lectuur en mijn schrijven. Ik ook weet dat het niet in de warmte van het morgenbed is dat mijn werk zal groeien, ik ook weet dat, wil ik iets hebben nagelaten hier op deze wereld, wil ik dat mijn leven niet was qual fummo in aere ed in acqua la schiuma, ik ontwaken moet uit mijn o zo gemakkelijke letargie en werken moet dag na dag. Weet dat me geen enkel Dante-loze dag gelaten wordt, zelfs al vrees ik dat niemand van mijn vrienden me begrijpen zal. Het is de inhoud van deze enkele verzen die me er nogmaals hebben toe aangezet deze morgen, voor het kraaien van de haan, op het ogenblik van de muezzin ergens in de wereld waar de Koran, vὸὸr het eerste licht, zijn soerats over de wereld uitstrooit, op te staan en neer te zitten voor her scherm van mijn pc, denkend aan die zin van Dante en meer nog aan de zin die erop volgde, en die ik herhaaldelijk had gehoord uit de mond van Chaplin in een heruitzending van zijn Limelight: lanimo che vince ogni battaglia of de geest, de geest van de mens die elk gevecht overwint. Wat rest er me van twee uren slaap in meer, als ik daar tegenover, een bladzijde schrijven kan laat staan de 500 woorden die Hugo Claus meende elke dag te moeten schrijven - al is het maar onder vorm van een blog die later opgeslorpt zal worden door de tijd.
De woorden van Dante, in de mond van Vergilius, zijn zowel tegen hem zelf gericht als tegen mij, als tegen elke lezer van deze verzen. Het is een zin die ik hier dubbel onderstrepen wil, die ik hier, vanuit mijn minaret, deze morgen, lijk de muezzin over de bomen van het donkere bos van Dante, over de rozenvelden, over de daken van de huizen van het dorp wil uitschreeuwen, opdat ze weergalmen zouden en aanbotsen tegen de eerste lichtende randen van de opkomende zon. En meer dan ooit, al weet ik dat ik enkele moeilijke passages voorbij moet, meer dan ooit wil ik verder met zijn Commedia. En ik weet dat de dagen voorbijschieten, zoals een vliegtuig dat de geluidsmuur doorbreekt, en dat deze die me resten geteld zijn. Al weet ik hoegenaamd niet, waarheen deze pogingen me voeren zullen. Dit ook heb ik te aanvaarden, indachtig zijnde de leer van de Bhagavat Gita die T.S. Eliot in zijn Four Quartets heeft omgezet als 'For us there is only the trying, the rest is not our business'. Het is dan ook deze zin die me recht houdt om te schrijven en te blijven schrijven al is het maar in de hoop dat ik, zij die me lezen, enkele ogenblikken gevangen zal houden met mijn gedachten, ook zoals deze in mijn blog van gisteren, over de eeuwigheid en het meest van al nog, wie die God wel zou kunnen zijn en onder welke vorm hij onder ons aanwezig is. Want uiteindelijk, als ik schrijf, zelfs over Dante, blijft dit mijn Leitmotiv, blijft dit de richtlijn die ik me opleg of die iemand me heeft opgelegd te volgen.
En later deze voormiddag, als ik bladerde in het belangrijk werk van William Anderson, denkend aan het mysterie God, ik volgende zin onder ogen kreeg: To the mystics, God, in a definition known to Dante and going back to the twelfth century, is a sphere whose center is everywhere and whose circumference nowhere.[3] En van Ernst Mach las ik ooit dat het ganse Universum aanwezig is op elk ogenblik en op elke plaats. En ik voeg eraan toe, God het Universum zijnde is Hij aanwezig op elke plaats en op elk ogenblik. Dus ook hier, dit ogenblik, dat ik deze tekens neerzet.
[1] «Omai convien che tu cosὶ ti spoltre,/ disse il maestro,«che, seggendo in piuma,/ in fama non si vien, né sotto coltre:/ sanza la qual chi sua vita consuma,/ cotal vestigio in terra di sé lascia / qual fummo in aere ed in acqua la schiuma. (XXIV:46-51) [2] E però, leva su! Vinci lambascia / con lanimo che vince ogni battaglia
(canto XXIV: 52-53) [3] William Anderson, Dante the Maker, pag. 274
|