 |
|
 |
|
|
 |
10-11-2023 |
De dwang. |
Een vriend, een groot beeldhouwer – dan toch voor mij – zegde me ooit dat hij soms bevreesd is om zijn atelier binnen te gaan, omdat hij daar, eens de drempel overschreden, geconfronteerd wordt met de dringende noodzaak, de gewone mens die hij maar is, te verlaten en binnen te treden in die andere in hem, hij die iets maken, iets scheppen wil dat heel vaag in hem aanwezig is, maar dat hij nu ‘moet’ afmaken.*
Keer op keer, zegt hij, is dit een grote stap, een aanvoelen van de moeite en de aanhoudende dwang die hij te beheersen heeft de komende uren, dagen misschien, elke creatieve inspanning een bevalling zijnde.
Hoe goed ik hem begrijp als ik opsta uit de nacht en de dag zich aanbiedt die ik niet voorbij kan zonder mijn woorden te hebben geschreven, woorden die er niet zo maar voor het grijpen liggen, die zich soms een tijd verborgen houden.
Telkens is er een weerstand die ik overwinnen moet, maar ik weet nu, na al die tijd, dat uitstel geen oplossing is en ook dat me er de vreugde wacht en de voldoening eens het werk volbracht is.
Om me de volgende dag terug in een zelfde toestand te bevinden: herbeginnen, herdenken, aan te vullen of, met andere accenten te kleuren wat ooit geschreven werd door mij of door iemand anders.
Het is inderdaad een creatieve ingesteldheid die de mijne is waaruit ik me zo vlug mogelijk elke dag wil bevrijden.
En ik zeg jullie dat het op mijn leeftijd – de vermoeidheid die plots opduikt en nog steeds de last in mijn rechterhand die niet wijkt maar toeneemt als ik schrijf – niet zo evident meer is het dwangperspectief van een nieuw te schrijven, andere blog te overwinnen.
Zelfs al slagen we er tot op vandaag nog in, de dwang is er.
*in februari heef hij een tentoonstelling van zijn werk in de ‘kunstkerk’ van Elst.
10-11-2023, 06:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2023 |
Hoe te ontcijferen? |
In feite zijn mijn ‘Geschriften’ als ik nadenk over hun lot – ook het boek dat ik schreef - dode letter als ze niet gelezen worden, zoals het Universum een dode letter zou zijn ware de mens er niet om ernaar op te zien en zijn verwondering erover uit te spreken.
En het is op verwondering dat het aankomt want verwonderd zijn betekent dat je erover nagedacht hebt.
Dat je gezien hebt hoe het Universum er is, vooral dan in het oneindig grote dat ons nu wordt getoond én in het oneindig kleine waarover we lazen om het trachten te begrijpen, je hebt getracht vertrouwd ermee te worden en hebt deze oneindigheden ingebouwd in je besluitvorming over wat het leven is van de Natuur.
Maar de ‘stille-dood’ zou ook het lot zijn, indien ik dit niet vermelden zou, van de zaadbollen van de wilde rozenstruik die bloedrood geworden zijn en, van alle zaden die gerijpt zijn, want de herfst heeft zijn werk gedaan, ook ten dele wat de vijgenboom betreft.
Wat echter - ik wil het bekennen - nog niet geldt voor wat ik te volbrengen heb want mijn werk loopt herfst en winter. Het bestaat er hoofdzakelijk in door mijn woorden me weerspiegeld te weten, zoals de bomen in de vijver, zoals de bergen in het bergmeer, in de gedachtewereld van jullie, mijn lezers, opdat jullie me meenemen zouden op verre reizen en spreken over mij met andere vrienden die me kennen, op plaatsen waar ik nooit komen zal om ze te horen.
Wat ik wel weten zal is dat je me meedraagt in je doen en laten, jij die me leest, zelfs al ken ik je amper of helemaal niet, dat je in mij geworteld zit en dat wat ik schrijf, enkel voor ons beiden werd opgetekend en dat er aldus tussen ons een band is gegroeid en dat er meer nodig is dan een simpele daad opdat die verbroken zou kunnen worden.
Vooral, dat ik jullie nodig heb om me uit te drukken zoals ik het doe en dat het heerlijk is om op deze wijze me op te houden met jullie zoals het is, geen blad gesloten maar een lichtend punt, telkens het geschreven is én voor mij, én voor jullie allen die me lezen: een vreugde en een wijding.
Ik die een vonk wil zijn naar een voor jou gezegend ogenblik. Een zin, een vleugje nieuw leven dat je een tijdje vasthoudt, als van een appel de rode glans, als van een zwam de vreemde tekening die je te ontcijferen krijgt.
09-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2023 |
Wat ik niet wil laten verloren gaan. |
Als je Dante’s ‘Inferno’ leest wordt je in zijn canto IX, 61-63 onvermijdelijk getroffen door drie versregels waarvan je je afvraagt wat die wel betekenen kunnen:
O voi ch’avete gl’inteletti sani, / mirate la dottrina che s’asconde,/ sotto il velame de li versi strane.
Wat wilde Dante ons verbergen, wat mocht niet voluit uitgeschreven worden, welke dottrina, (leer, kennis) wou hij bedekken met een sluier die enkel door zij met gl’ inteletti sani, zij met een gezonde geest, kon worden weggenomen. Het is alsof deze drie versregels niet voor alle lezers bestemd zijn maar wel voor een bepaald publiek.
Als lezer stap je er over, als schrijver ben je geïntrigeerd en geprikkeld en wens je er meer over weten.
Dit overkwam je toen je Dante las en dit overkwam destijds Pierre Aimé Bergher die zich verbaasde over een korte zin: ‘to the happy few’ waarmede Stendhal, op het einde van zijn ‘la Chartreuse de Parme’, de lezer verrast achterlaat. Bergher, voelde zich verplicht na te gaan welke de ware betekenis was van deze vier woorden, achtergelaten als slot van een boek dat hem enorm had geboeid. Hij zocht en hij kwam tot een besluit dat hij formuleerde in ‘Les mystères de la Chartreuse de Parme’[1] waarin hij tot het besluit kwam dat ‘La Chartreuse’ ten dele in code geschreven was waaruit kon worden opgemaakt dat Stendhal een vrijmetselaar was. Deze ‘happy few’ die hij viseerde, zijn broeders in de vrijmetselarij zijnde, voor wie Stendhal in zijn ‘Chartreuse’ tal van verwijzingen heeft ingebracht die enkel door geïnitieerden zoals hij, begrepen konden worden.
Mark Twain, ook vrijmetselaar, in zijn ‘Adventures of Huckleberry Finn’, had, volgens Bergher eenzelfde procedé gebruikt.
Dante, in zijn Divina Commedia, canto IX van zijn Inferno, verraste me ook als ik de passage las gericht aan: ‘o voi ch’avete gl’intelletti sani’.
Wie anders wordt hier bedoeld dan zijn broeders in de geheime genootschap waar hij deel van uitmaakte, een genootschap die een voorloper was van de vrijmetselarij die pas in de XVIIIde eeuw zal ontstaan in Engeland.
Achteraf, op mijn elan verder zoekend, zou ik voldoende gegevens vinden in zijn ‘Inferno’ die mijn vermoeden bevestigden maar waar een normale lezer geen oog voor heeft omdat deze heel onschuldig in de verzen zijn verwerkt.
Ik zal er geen boek zoals Bergher, over schrijven, een essay van een twintigtal pagina’s zou mogelijk zijn. ik zou er trouwens ook andere elementen kunnen in verwerken, namelijk de reden waarom hij plots gestopt is met het schrijven van zijn ‘Vita Nova’ en waarom hij, novemberna studie, begonnen is aan het immense werk dat zijn ‘Divina Commedia’ werd.
Echter weinig talrijk zijn zij die hier van wakker liggen. Als ik er ooit aan beginnen zou, ware het maar het gevolg van een uitdaging mezelf opgelegd.
Het zou me ook verplichten terug te grijpen naar zijn verhaal over zijn tocht door zijn ’Purgatorio’ en ‘Paradiso’, wat me ettelijk maanden zou kosten, en deze heb ik niet meer te verliezen. Anderzijds heb ik genoeg te schrijven over andere zaken die me meer aan het hart liggen voor het ogenblik.
Niets zegt me trouwens dat eens, een à twee generaties verder, de naam van Dante nog zal ‘mogen’ vernoemd worden als ik weet wat hij toen, zonder de minste zorg of vrees heeft geschreven over Mohammed die hij in de Hel ontmoette, en dan vooral in welke toestand hij, Mohammed, er toen bij liep.
Ik nam dus een pauze vandaag en bladerde maar wat in mijn ‘Geschriften’.
[1] Pierre Alain Bergher: ‘Les mystères de la Chartreuse de Parme’, Editions Gallimard, 2010.
08-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2023 |
Begroeting. |
Moge het je goed gaan als je me lezen zult deze morgen of later op de dag; Ik zal dan binnenkomen in de geheimenis van je gedachten en je zult me meenemen met jou, voor een tijdje, zoals je het dagelijks nieuws van radio of tv meeneemt, gemengd met de kleine of grote dingen die van het leven zijn.
Je me meeneemt misschien naar buiten als je de tuin ingaat: een merel die opvliegt; als je me meeneemt met jou in het eerste licht of in het stille van de namiddag of, als je de straat op gaat, langs de huizen en je de mensen groet die je kent en die je niet kent. Ook dan zul je misschien nog denken aan die ene zin die je meer trof dan alle andere samen, omdat je je afvroeg waar ik deze gaan halen ben omdat hij precies paste in je wijze van denken en je vermoedde dat ik misschien aan jou heb gedacht toen die zin werd neergezet door mij in de warmte van het huis.
Want weinig is vreemder dan de gang van onze gedachten die soms een weg in slaan die ons verbaast omwille van hun onderwerp, alsof er ergens een botsing had plaats gegrepen tussen de gedachten van jou en deze van iemand wiens naam je te binnenvalt – het mag ook die van mij – plots lijk een potlood dat van de tafel valt.
Zo zijn er tal van kleine gebeurtenissen in een leven en ik verheug me dat ik er een deel van ben, zelfs als ik je overvallen zou met zaken die je helemaal niet liggen, weet dan dat ik ze geschreven heb uit noodzaak om me ervan te verlichten.
Woorden die aandrongen om genomen te worden.
PS.
Een goede vriend sloeg op in een bijlage wat ‘Meander Magazine’ in haar nieuwsbrief 42 heeft gepubliceerd. Ik herneem hier die bijlage:
KAREL MORTIER (4 nov, 2023)
Karel Mortier schreef in 2022 een boek, De Adem van de Dagen (Boekscout.nl), een soort dagboek, dat een roman wil zijn over het ontstaan en het schrijven van een boek waarin de gedachtewereld van Ugo d’Oorde, meer dan zijn dadenwereld, wordt belicht.
Het boek dat niet mag gezien worden als autobiografisch – het is zuivere fictie – wil een duidelijke poging zijn om uit te klaren, welke betekenis moet gegeven worden én aan het fenomeen van de Big Bang, én aan het oordeel geveld in Genesis 3, 19, waarin we maar wat stof zouden zijn.
In zijn gesprekken en monologen zijn dit de thema’s die regelmatig opduiken en waarbij hij zich inspireert op het levensbeeld van de meesterbouwers van de eerste kathedralen. Met zijn boek – dit zegt hij klaar en duidelijk – wil hij, vooral dan aan de kinderen van zijn kinderen, duidelijk stellen wie hun grootvader was en hoe hij zijn leven zag.
De doelgroep die hij voor ogen heeft is deze van de mens die in deze verwarde tijden zoekt naar enig voedsel voor de geest in hem; iemand die van een boek/roman verwacht dat het hem niet alleen wakker houdt maar meevoert in het landschap van die geest.
Van Mortier werd nog niets gepubliceerd. Wel is hij sinds 2010 te vinden op zijn dagelijkse blog.
Naast proza schreef Mortier in de loop der jaren tal van gedichten over de zee in San Juan/Alicante. Waar ze zitten, geprangd tussen andere geschriften, dreigen ze voor altijd weg te glijden in de tijd. Ze dateren van het jaar 2005, hij was toen 78. Voor Meander schuift hij onderstaande drie gedichten, uit een cyclus van twaalf, door opdat ze een laatste maal worden besprenkeld met water, met licht en met leven.
I
We waren niet oud, al waren we van jaren, maar eeuwig was die zee van ons almachtig en onaangeroerd.
Wij, bijwijlen erin opgenomen om intenser te gaan leven.
We waren niet oud maar ondefinieerbaar. van einder tot einder zoals van de golf het roekeloze leven is.
Zo ruim we waren zo onvergankelijk licht om op te stijgen en al te weten wat er geweten moet om niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is hier neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen, zelfs al was er niets. – Als je niet bent opgestegen tot in de hoogste luchten al was het maar een korte tijd. – Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt geborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee zich wijzigt almaar door en altijd identiek, gekoesterd en bezeten ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen.
Zo is de dag niet veel als je, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verstillen zou,
oneindig.
III
Veel tijd zal je niet meer kennen om te herlezen wat er geschreven staat, omdat het veel is dat we schreven en te kort de tijd die ons nog overblijft.
Of gaan terug naar plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd tot waar we aangekomen zijn.
Zo: Dimmi maestro, dimmi signore, zeg me, Dante, wat je heden ons van je God vertellen zou.
Een vraag die we niet laten kunnen, het antwoord hier te vast geankerd, te ingewikkeld voor wie we nog maar zijn.
Al trachten we Zijn stem te lezen in al wat Hij geborgen houdt, alom is stilte en laat het zo,
we komen.
07-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2023 |
Meander Magazine nr 42 |
Ik schrijf (me), goochelend met ideeën, de herfst binnen. De grijze luchten, de winden en de regen: de natuur in zich zelf gekeerd, bijna tot rust verzonken. Misschien nog een opflakkering, vandaag of morgen, een gulheid van warmte nog vlug opgenomen - Rilke - in de laatste vijgen in de tuin. Rijpend zoals ik bijwijlen: uitbundig denkend nader te zijn gekomen.
Ik schrijf dit na wat ik gisteren schreef en de oneindig vele dagen er voor. Ik schrijf dit omdat ik voel uiterlijk niet meer de persoon te zijn die ik was toen ik het jaar begon, de adem die even stokte, het hart dat te traag kloppen ging, de neiging had tot rust te willen komen. Maar waar kom ik uit vandaag, nu de aarde logger dan ooit haar baan volbrengt, even ongestoord en even onverbiddelijk, maar schijnbaar voor mij compacter dan ooit voorheen.
Er zijn vele wegen die ik gaan kan, wegen die me ergens voeren zullen waar ik al was of waar ik nog nimmer heen ben geweest, beide zijn me goed als ik maar aankomen kan in een open veld van waaruit ik verder trekken kan.
Ik denk voor het eerst aan wat ik me nog herinneren kan van wat nu van mij geschreven staat: wie ik ben en hoe ik in die tijd tegenover het leven stond.
Hoe ik toen, om niemand ook maar te choqueren, over wat ik noemde ‘de/het Onnoembare’ dacht en schreef; mijn dagen ermee vulde en dit mijn geestelijk voedsel was.
Ik had die tijd van toen, die bij benadering de basis is van de tijd van nu, samen gebracht in een lang verhaal, een soort instap, een soort essay handelend over de mens en over wat niet te noemen is of,een van in andere woorden, maar met een zelfde ingesteldheid, over de mens in de greep én van het religieuze én van het kosmische – wat eigenlijk hetzelfde is – die een totaal andere mens is dan deze enkel gekneed door het dagelijkse gebeuren; een mens ontdaan van zijn ego, opgenomen in het krachtenveld van het Al dat hem neerzet in een patstelling tussen hamer en aambeeld.
Ik begon eraan, Stonehenge oproepend als een van de eerste groot significante tekenen van de geest in de mens en verder wandelend tussen de kleine dingen in woorden die je binnen brachten in je wereld van vroeger die je stilaan, maar nu vlugger dan voorheen, aan het verlaten bent, met het ergste dat je overkomen kan, de poëzie van het woord die aan het afbrokkelen is.
In dergelijke omstandigheden verkerend, hoe keer ik, in deze dagen, in feite zonder blijheid, terug naar de tijd van mijn boek dat daar nu staat, verloren tussen de vele andere boeken, niet in één ruk maar gespreid, zich voltrekkend zoals de herfst zich voltrekt naar de maand december toe, waarop de winter volgen zal.
Onvermijdelijk en misschien ook voor mij.
PS.
Ik schreef dit de morgen van 5 november om +/- 07.00 uur op het ogenblik dat ik via ‘Meander Magazine’, nieuwsbrief 42, in hun e-mail lezen kon over het boek dat ik geschreven had en over drie zee-gedichten van mij.
Het is de eerste maal dat er over mij en mijn boek, ‘De Adem van de Dagen’, gesproken wordt in een litterair tijdschrift.
06-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2023 |
Of toch? |
Verder schrijvend over waar ik gisteren gestopt ben:
Anderen negeren de stelling gebouwd omheen het Higgsdeeltje, het zijn de ‘snaar’specialisten. Volgens hen zijn
‘alle puntdeeltjes uit het Universum eigenlijk minuscuul onzichtbare snaartjes die allemaal trillen volgens een bepaald patroon. Afhankelijk van het trillingspatroon krijgt een deeltje een massa en een lading die bepaalt of iets een quark wordt, een elektron dan wel een ander elementair deeltje.’[1]
Mooi, maar hun ‘lading’ is hun kennis, allemaal weten ze wat hen te doen staat om het Universum gaande te houden en wij erin, en hier stelt zich dezelfde vraag, welke is de kennis die ze bezitten en waar is de bron ervan of beter, wie of wat ligt aan de bron ervan, terwijl zich tot nu toe enkel afgevraagd werd ‘wat’ de deettjes – en ze zijn ontelbaar – waren, en ‘hoe’ ze er waren.
We zijn dus geen stap dichter gekomen of de deeltjes nu snaren zijn of deeltjes geladen door het Higgsdeeltje.
Heeft mijn lezing van het geciteerde boek mijn inzicht op de kwantumwereld weinig meer opgebracht, ik heb er voor mezelf toch uitgehaald wat ik er uithalen wou, namelijk dat er achter de kwantumwereld een ontzaglijk, alleswetend en alles in handen houdend IETS moet zijn.
Ik ga hier niet verder. Niemand waagt het zich verder te gaan, wel George Lemaître (1894-966) in de omgeving van zijn familie, maar niet in zijn geschriften en toch het schijnt me een deel van de waarheid te zijn als we het Higgsdeeltje zouden betitelen als het ‘Godsdeeltje’. Maar de naam ‘God’ of de naam ‘Jahweh’ mag niet worden uitgesproken.
Trouwens het is beter te weten dat het ‘IETS’ er noodzakelijk moet zijn dan het een naam te geven, want het is niet de naam die het mysterie oplichten zal.
Of toch?
[1] Verstraeten Frank en Broeckaert Cécile: ‘Waarom niemand kwantum begrijpt…’ Lannoo 2023, pag 241.
05-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2023 |
Het inzicht van het Higgsdeeltje |
Ik ben een oude man die eens te meer op weg is naar een andere maand en er tot hiertoe in slaagde het einde ervan te halen. En ja, waarom zou het nog niet eens gebeuren denk ik dan, al weet ik heel goed dat mijn weg bezaaid ligt met ‘wolfijzers en schietgeweren’. Maar ik neem die erbij en hou mijn blik gericht op wat nog komen kan, al was het maar een nieuw boek dat ik bestelde en op weg is.
Ik blijf dus vooruitzien, ik zoek de horizontlijn af van het ogenblik - bijna – dat ik de ogen open en tast af wat de dag me brengen kan aan woorden, het is wat op mijn ‘doellijst’ staat meer dan dit heb ik geschrapt en weggedacht.
Wat me echter niet belet te lezen en te interpreteren wat ik vond bij Frank Verstraeten en Cécile Broeckaert, dat het Higgsdeeltje dat ontdekt werd in 2013 ‘het dikmakertje is dat deeltjes hun gewicht verschaft’.
Is het gewicht of, is het inzicht, kennis dat het ‘verschaft’, inzicht in wat het deeltje te doen heeft want in de natuur is het op kennis dat het aankomt, elk deeltje ingeschakeld zijnde in een geheel.
Het Higgsdeeltje heeft aldus een leidende functie, het staat centraal als deeltje, het is een bron van kennis. De vraag hierbij is waar haalt het deze kennis, een vraag die we ons nog lang zullen blijven stellen. Ik voeg er geen naam aan toe, ik weet trouwens niet of een naam iets zou helpen.
Dit is het mooie ervan: het uitkijken naar die bron houdt ons bezig/houdt onze geest in leven.
En ook het schijnt me, voorlopig althans, voldoende toe te weten dat er een ‘eindbron’ is waar het Higgsdeeltje zijn kennis haalt.
04-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2023 |
Het is het waard. |
Je hebt meer en meer de indruk dat je schrijft enkel en alleen voor jezelf en voor enkele getrouwen. Het ontmoedigt je, het bewijst dat wat je schrijft, hoe je je ook inspant, geen spanning meer kent en, dat het beter ware in je schelp te kruipen en er te overwinteren of dan toch weg te blijven uit de ether voor een tijd, en dit te zien als een aanloop om ooit voor altijd weg te blijven.
De vraag is, kan ik het aan te zwijgen, te doen alsof ik er niet meer zou zijn?
Ik houd die vraag in beraad, aldus kan ik wachten met mijn antwoord want het komt erop neer het leven van elke dag die me nog rest grondig te wijzigen, eruit weg te nemen wat nog zinvol is en mijn eenzaamheid nog meer te vereenzamen.
Wil ik niet vergaan in ledigheid het is iets wat ik niet ga doen.
Ik heb in feite maar één oplossing, de ogen sluiten op wat is en verder gaan zelfs verder gaan met me in een bepaalde zin belachelijk te maken. Want zoals het Universum er is om bestudeerd en uiteengerafeld te worden zijn mijn ‘geschriften van elke dag’ er om gelezen te worden, gebeurt dit niet met mijn geschriften dan zijn ze zonder leven, zonder inhoud en blijven ze liggen in de graskant.
Echter mijn besluit is dat ze er beter liggen dan niet. Er zal wel altijd iemand zijn, iemand die de graskanten opzoekt en er in struikelt. En dan nog zelfs als ze er liggen als afgevallen bladeren dan is het nog beter er te liggen verdorren dan er niet te liggen.
Het beste voor mij is dus te zorgen dat ze er liggen, deze zorg te zien als een middel om zo lang mogelijk in leven te blijven.
Het is het waard.
03-11-2023, 06:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2023 |
Allerzielen |
Wat zeg ik dat van de morgen is van deze maand die nimmer mijn favoriete maand is geweest, en de zoveelste in mijn leven zal het niet anders zijn; wat zeg ik dan, als ik me pas heb bevrijd van wat van de nacht was en ik denk aan moeder en aan vader en ik denk aan mijn broers en, aan hen die ik lief heb gehad, allen opgeslorpt door de eeuwigheid.
Er is maar een dunne lijn tussen het erzijn en het er niet zijn, een lijn die van alle dagen is, die is van de stilte is in jou, die is van het zwellen van een dof gevoel, als je nadenkt hoe het kan dat je er nog altijd bent.
Neen, november, en dan zeker de eerste dagen ervan, zijn geen dagen voor mij, geen vooruitzien. Ademend nog maar niet willen weten of er nog een andere dag komen zal, en is het zo het mag, maar ook het mag anders, maar vandaag dat men je rusten laat terwijl je keert naar wat het allemaal is geweest en hoe je aangekomen bent in de toestand waarin je je nu bevindt.
Het leven is een voorbijgaan van morgens en van avonden, van opstaan en van slapen gaan en de tijd er tussen, die van het gebeuren is dat lijnen trekt en bochten neemt die er misschien beter niet waren geweest of beter een grotere kromming hadden gekend, maar die geweest zijn wat ze waren opdat je, op deze eerste dagen van de maand die je helemaal niet ligt, bidden zou, Heer deze maand is niet de maand van mij, laat ze niet al te lang duren, laat ze niet zijn zoals ze altijd is geweest, met een donkere rand omkleed.
Wat zeg ik dat van november niet zou zijn, noch van het schrijven noch van het wakker liggen, noch van Mozart of van Haydn, noch van de vierde van Mahler?
Je bent er deze morgen in het vreemde licht dat van november en de lege bomen is, geroerd omdat de dood, omdat hij aan ons voeten ligt, en we, van ver gekomen toch nog verder willen gaan. Je kunt erover schrijven, je kunt er fiorituren aan toevoegen, kleine kronkels, droge bloemen en stukjes wortel, maar essentieel is het maar wat gepraat en deel je geen geschenken uit, hoogstens een versregel die, opgedoken, een ogenblik ontroeren zal en daarna verdwijnen als rook, zoals van vele zaken er een begin is en een einde.
02-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2023 |
Sprookje |
Hij ontwaakte uit een diepe droom. Hij zat naast haar in een open wagen en ze reden op een smalle weg in een donker woud, even donker als het woud van Dante. Zijn arm was over haar schouder onder haar lange haren en hij voelde de warmte van haar lichaam.
Er was iets vreemds met hem, het gevoel alsof zijn lichaam vergroeid was met het hare, een gevoel dat hem teer maakte, onwezenlijk ijl van binnen.
Zij ook moet het bevreemdende van de drang naar elkaar ook gevoeld hebben want ze stopte plots de wagen, Er was een huis aan de overkant van de weg met deur en vensters wijd open en er zat een man met een viool op het dak die lachte en zwaaide naar hen met zijn strijkstok. Ze keerde zich naar hem toe en kuste hem op volle mond, haar lippen, o zo warm en zacht en vochtig.
Ook wandelaars kwamen voorbij hij hoorde dat ze keken naar hen maar het kon hen niet raken.
Het volgende ogenblik was hij over haar, en was hij verloren in haar zee van zachtheid en een groot geluk, een geluk dat hij nog niet gekend had viel neer over hem.
Ze sprak woorden maar hij begreep eerst niet wat ze zeggen wou maar ze hield hem, hij over haar gekeerd, hij mocht niet meer weg van haar, fluisterde ze
Erna, als hij wakker werd was er een innige warmte in en over hem, de echo van wat geweest was die hem de ganse dag bij bleef.
Hij zag haar de volgende dag in een koffieshop: ‘Ik droomde gisteren van jou juist voor ik wakker werd’, zegde ze.
‘Ja, ik weet het’, antwoordde hij.
‘Je waart in een open wagen op een weg in een woud vol oude hoge bomen en ik zat naast jou. Mijn arm lag op je schouder en plots stopte je de wagen voor een wit huis met een man op het dak die viool speelde. Je kuste me en, zal ik het zeggen, je waart plots over mij en in mij.’
‘Ja’, zegde hij, ‘ik weet het, ik droomde de droom die jij hebt gedroomd, we waren één lichaam en één ziel, Ik was jou en jij waart mij.’
‘Ik heb het altijd zo geweten’ zegde ze. ‘We kunnen niet meer gescheiden worden’, zegde ze.
‘Ja’, zegde hij, ‘niets kan nog van elkaar houden.’
‘Niets’, zegde ze: ‘It’s a fairy tale’ zegde ze
‘Neen’, zegde hij, ‘het is, het is hoge ernst. Het gebeurt maar eenmaal in een leven. Het was een omen, een teken, een bestemming. Ik moet eens vragen aan Carl Jung hoe het kon, het eens opzoeken in een van zijn boeken.’
‘Doe het’ zegde ze: ‘Maar laat het een vervulling zijn. Ik ben gelukkig nu en het oordeel van Carl Jung kan me geen groter geluk geven’
‘Oh, je weet maar nooit wat Jung erover te zeggen heeft, misschien heeft het een uitzonderlijke betekenis.’’
‘Wat ook’ zegde ze: ‘ik ben gelukkig nu en ik houd mijn geluk.’
‘Houd het’, zegde hij: ‘Houd het, sluit het op voor de rest van je dagen.’
‘Wat ga je ermee doen?’ vroeg ze
Zijn stem werd zachter, hij voelde hoe haar geluk overvloeide in hem: ‘Ik ga het vertellen aan de wereld’, zegde hij.
‘Voor de wereld is dit zonder belang’ zegde ze. ‘Vertel het aan je God’.
‘Die God’, zegde hij: ‘Hij wist het, het stond al opgetekend in Zijn dagen’.
‘Oh’ zegde ze.
01-11-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2023 |
Soms staat het leven stil. |
Er zijn dagen dat ik rondloop in het huis alsof ik nog een eeuwigheid te leven heb alsof er geen einde is dat me wacht, een afscheid nemen van al wat ik hier heb en bezit. Want zoals het einde van de maand er aan komt, is er ook mijn einde dat in het zicht komt.
Ik weet het dus en ik schrijf het. Eigenlijk is het omgekeerd, ik schrijf erover omdat ik er nu en dan aan denk. En dit ‘nu en dan’ betekent zeer sporadisch, maar Ik vergal er mijn dagen niet mee.
Ik blijf dingen schrijven zoals ik gisteren schreef, uitgelaten en met de overmoedigheid die het leven me biedt want waarom zou ik niet een overmoedigheid aan de dag leggen, waarom zou ik niet schrijven van uit de hoogte en niet van dicht bij de grond.
Al mijn geschriften getuigen van mijn positieve ingesteldheid, gisteren nog heb ik getracht dit op een duidelijke wijze te onderlijnen al weet ik niet goed meer hoe ik dit volbracht heb, alle voorgaande dagen stollen zich in wat ik nu zal schrijven en wat morgen, op 1 november. Echter je weet maar nooit wanneer het onvermijdelijke aanklopt. Een val is voldoende, een struikeling, een ogenblik onachtzaamheid als ik opsta of door het huis loop.
Het zijn de ‘einde-oktoberdagen’ die me deze gedachten opleveren, de gevoelens op de vooravond van Allerheiligen die een zwaarmoedigheid opwekken, een mist optrekken over wat was en hoe het was, alles samen gebracht, gedachten als een kluwen wol, in mijn handen gehouden en los gekomen.
Ik moet eraan voorbij zonder treurgezangen. En het zal wel, het licht van de morgen is van een vreedzame helderheid, het wekt vertrouwen dat de dag in bezinning verlopen zal, wat rustiger dan anders, meer begaan met vroeger dan met wat komen kan.
Zo gaat het in het leven, soms staat het stil.
31-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2023 |
Het Grote Leven. |
Wie was ik als kind van mijn ouders, eenvoudige, werkende mensen, opgegroeid in een landelijke omgeving tussen weiden en bossen zonder paden, abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en zovele andere bloemen en planten. Ik heb dit allemaal beleefd, en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en merels in de hagen en eieren in de nesten, en kastanjes en hazelnoten en de geur van de meidoorn in de lente, de geur van de kamperfoelie in de avond.
Een wereld van duizend wonderen. En ik zou moeten geloven, dat dit alles niet de minste betekenis heeft, dat dit alles er zo maar gekomen is, een exceptionele toevalligheid, zonder enige reden van bestaan?
Zeker is, denk ik nu, dat ik meer een kind van de natuur was dan een kind van mijn ouders. Het is de natuur waarin ik ben opgegroeid die me gevormd heeft samen met enkele boeken die mijn wegen gekruist hebben, om aan te komen waar ik nu, met fluiten en trommels aan het verkondigen ben dat er Iets is dat enorm is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is, maximaal is.
Wat ik de vorige dagen schreef, is de aanleiding tot wat ik vandaag schrijven wil; is de bron van wat ik morgen schrijven zal, steeds maar trachten te verduidelijken, trachten dieper door te dringen tot het magische van het leven.
Ik kijk dan niet naar wat er gebeurt in de wereld: het afschuwelijke van oorlogen - zoals nu, in feite de ene God die het opneemt tegen de andere God - het vernederende van lijden en sterven onder het puin. Zaken die komen en voorbijgaan, maar ik kijk naar wat van het Leven is, hoe dit leven in elkaar zit, hoe een orchidée tot bloei komt, hoe een egelantier zijn zaadbol vormt en kleurt, hoe de bladeren gelen in de herfst en naar beneden dwarrelen waar ze vergaan zullen.
Dit alles is van het Grote Leven, het overige is van de mens en zijn gebeuren dat hij uitlokt of ondergaat, maar dat niets gemeen heeft met wat ligt achter de dingen, van wat zich voor doet in de diepte van het zijn.
Zeg ik dat ik ben van de diepte van het zijn en niet van de dingen die gebeuren; dat ik geworden ben van wat de geest me leert en niet van wat ik zie rondom mij, en dat ik hiermee, voor de wereld van nu – ook de literaire wereld - in een verloren positie ben gekomen.
Ik neem die erbij, én omdat het deze is die me eigen is, én omdat, zelfs indien ik het willen zou, het te laat is om er nog iets aan te wijzigen.
30-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2023 |
Het oneindig kleine. |
Wat van de morgen is, is van de goden, wat van de nacht is, is van de dromen, tussenin is er de dag die van de omstandigheden is, en alles is van de tijd die van de kosmos is, die van het begin van alle beginnen is. Welke wijsheden we ook verkondigen, ze komen voort uit dit begin.
Dit zijn mijn eerste woorden vandaag, si Dieu me prête vie, hoop ik er nog vele te schrijven omdat het woord mijn hartslag is, mijn leven. Maar van de tijd weet je dat je hem niet tegen houden kunt. Je kunt wel dingen doen en boeken lezen, je kunt wel wandelen gaan en vertellen over wat is of, neer gaan liggen op de sofa, maar de tijd neemt je mee, jij, tollend met de aarde om de zon, waartegen je je niet kunt verzetten.
Spreken over de tijd is zoals spreken over de dood en wat er is na de dood; de tijd is verbeelding gezien we er geen vat op hebben, maar van de dood weten we dat het een metamorfose is, een overgang is naar een nieuw, een ander soort van leven.
Want we zijn materie wat het lichaam betreft, cellen en moleculen, maar we zijn ook atomen en elektronen, we zijn ook neutrino’s.
‘Neutrino’s die ‘massa noch lading hebben, ze hebben wel energie en een momentum. Omdat ze zo goed als met niets interageren worden we onophoudelijk doorzeefd door neutrino’s, ze vliegen moeiteloos door alles heen.[1]
Ze zijn zo klein zijn dat ze misschien niets anders dan geest kunnen zijn, de geest die er in den beginne moet geweest zijn en waaruit we zijn ontstaan.
IK verwacht dat eerder laat dan vroeg de specialisten van de Quantum Physics erop uit zullen komen dat de minimaalste bouwstenen van ons lichaam deeltjes geest zijn en dat deze deeltjes weten, kennis zijn en kennis opstapelen, en dat de dood hier geen vat op heeft.
Je herhaalt dit maar. Je krijgt er niet genoeg van het te herhalen, nu vooral op de drempel van 1 november, op de drempel van het herbezinnen over de dood die ons wacht..
[1] Verstraete Frank en Broeckaert Céine: ‘Waarom niemand kwantum begrijpt en er toch iets moet over weten’. Pag.228. www.Lannoo.com
29-10-2023, 05:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2023 |
Shame on me. |
Ik blader soms in mijn vele dagboeken in de hoop er inspiratie op te doen om mijn pagina te schrijven, maar ik vind er weinig dat me vandaag dienen kan. Het is alsof ik een persoon geworden ben, verschillend van de man van de dagboeken en het kan, omdat ik nu meer dan ooit geconfronteerd ben met de eeuwigheid die me wacht en mijn dagen nu verlopen geprojecteerd op een totaal andere achtergrond. Ze zijn in elk geval meer gevuld met dingen van de geest dan met dingen van de wereld, ze staan er bol van, moeilijk om vol te houden. Gelukkig misschien want soms ga ik, zo voel ik het aan, een stap te ver, over de grens van het ‘zichtbare’. Ik kan er weinig aan doen het ligt in mijn aard diep en ver te gaan, ik heb al te veel woorden neergezet opat ik me tevreden zou stellen met het gewoon dagelijkse.
Meer en meer stel ik me de vraag hoe het verder moet nu ik meer en meer het gevoel heb alles gezegd te hebben wat mijn gedachtewereld betreft. Moet ik terug naar de simpelheid der dingen of ben ik het opgaan in de kleine dingen van het leven verloren?
Een vriend die me bezocht gisteren en het had over het gewone in zijn leven verbaasde me omdat ik van hem meer had verwacht, dat hij me zou gesproken hebben over een boek dat hij gelezen had of een idee die bij hem opgekomen was over wat het leven is.
Heeft hij het aangevoeld dat ik meer verwachte van hem, ik denk het niet, hij was vol van wat hij me te vertellen had en vroeg zich niet af of ik er belang in stelde of niet. In dit opzicht ben ik een onmogelijke persoon geworden. Ik die altijd geschreven heb - komende van Bernanos en le curé de Crecy - dat ‘les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’, ben dit nu aan het negeren?
Shame on me.
28-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2023 |
Het werk van de Kosmos! |
Hoe begint een beeldhouwer aan een blok azobe-hout? Is het, zoals ik ooit hoorde, dat hij, het beeld in potentie af zijnde in zijn geest, maar de overtollige stukken weg te kappen heeft. Is het niet meer dan dat?
Zo simpel kan het evenwel ook niet zijn. Ik denk eerder dat het werk ontstaat tijdens het scheppingsproces zelf, dat het gebeurt zoals bij mij, ik die vertrek van uit een eerste zin en geleidelijk aan kom tot een eindresultaat dat zich gevormd heeft tijdens het schrijven zelf met nog niets ervan in het zicht op het ogenblik dat ik begonnen ben.
Het is zoals een plant die opschiet uit een zaadkorrel en, volgens Rupert Sheldrake (°1942), gebruik makend van de morfische resonantie, weet hoe ze verder groeien moet.
Echter, hoe het ook gebeurt, het is een creatief proces waaraan niet te ontkomen is en het is, in welk geval ook, het werk van de Natuur – van de geest in de mens of de geest in de Natuur – er ontstaat wat er nog niet was, iets nieuw dat verwondering/verbazing is of dan toch zou moeten zijn hetzij in de positieve, hetzij in de negatieve zin.
Maar wat de uitkomst ook moge zijn, het komt niet van zelf, het vergt een inspanning van de geest, het vergt een concentratie en het vergt tijd, tijd en nog eens tijd.
In dit opzicht meen ik te hebben vastgesteld in mijn omgeving, dat er meer en meer kunstenaars opstaan uit de gewone lagen van de bevolking van wie je het vijftig jaar geleden niet zou verwacht hebben. Maar nu staan ze er.
Ik interpreteer dit als het werk van de Kosmos in de mens!
27-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2023 |
In het oog gehouden? |
Na een te korte nacht sta ik terug in de realiteit van het ’erzijn’ en ben ik terug op zoek naar woorden om te zeggen wat ik nog niet te zeggen heb.
Het komt erop neer dat ik me elke morgen wakker schrijf en me creatief instel op de mogelijkheden van de dag, mogelijkheden die er zijn de ene dag wat meer of wat minder dan de vorige. Zeker minder als ik denk aan wat ik gisteren schreef want verder en dieper kan ik niet gaan, mijn laatste volzin is een samenvatting van wat ik essentieel te vertellen heb. Ik heb er lang over gedaan, een gans leven er naar uitgekeken en er uiteindelijk deze zin uit gepuurd.
’Und was nun kleiner Mann?’ Hoe moet ik verder?
Er is wellicht maar één mogelijkheid en die is zoeken te herbeginnen en via een andere weg tot hetzelfde besluit te komen.
Dit is dan, overschaduwd door de dagelijkse beslommeringen, de gedachtewereld waarin ik terecht kom als ik neerzit om te schrijven of lang uitgestrekt neerlig, de handen gekruist, op mijn bed in de woonkamer. Ik ben dan alleen met mezelf, vertoevend in een rijk waar ik alle wegen uit kan. Ik volg dan deze wegen, smalle of brede, die getrokken worden in dat landschap van mij, ongeacht of je me als lezer volgen zult of niet. Om dan, eens te meer zoals vandaag, uit te komen waar ik niet dacht uit te komen.
Hiermede komt het essentiële van wat ik onbewust in petto had tevoorschijn en kan ik sluiten op de vele ‘in petto’s’ die ik nog wens uit te klaren in de dagen, weken, maanden misschien die zich nog openen zullen op mij.
Is het niet zo, ik hoop het toch.
Ik beeld me dan in dat ik in het oog word gehouden door ‘Iets’ dat eigen is aan de elektronen van het Universum.
En nogmaals: ‘honni soit qui mal y pense’.
26-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2023 |
Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) |
‘Teilhard n’était pas physicien, mais anthropologue. Il a tiré d’une étude minutieuse de toute l’évolution, depuis la Matière inerte, jusqu’au Vivant, puis au Pensant, la conviction qu’une certaine forme d’Esprit doit se loger dans chaque parcelle de Matière aussi petite soit-elle. Cette matière est donc faussement qualifiée de inerte, elle possède déjà des caractéristiques pensantes.’[1]
Het is een eigenschap van ‘ l’ Esprit’, in de mens te evolueren naar een toenemende complexiteit, zegt Teilhard, maar hij zegt niet wat ik zeg dat het dankzij de evolutiewetten die ingebakken zitten in het bewegend Universum dat we evolueren naar een grotere complexiteit, ‘une complexification s’accompagnant d’ une plus grande conscience’, ik voeg er aan toe een groter bewustzijn van onze integratie in het werk van de Kosmos.
Ik wil me absoluut niet hoger achten dan Teilhard de Chardin, mijn God, absoluut niet, Teilhard was een pionier, hij was de eerste om zo diep te kijken in de Materie én, er een filosofie uit te puren maar ik denk dat ik me baserend op zijn werk en dit van Charon een stap verder mag gaan en zeggen dat de Kosmos een rol speelt in de gang van zaken wat de Geest van de mens betreft.
Het is omdat ik stel dat het Universum er is omwille van de mens die er moest zijn dat ik kan stellen dat het, het Universum is dat zorgt voor de evolutie van de geest in de mens, een evolutie gedragen door de wetten van de natuur.
[1] Jean E. Charon over Teilhard de Chardin in ‘Mort, voici ta défaite’, Albin Michel 1979, page 33.
25-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2023 |
L' Esprit cet inconnu. |
Elke dag sta ik voor jullie met wat woorden die soms het intiemste van mijn gedachten weergeven zonder dat ik me afvraag of je die wel wenst te kennen. Wat ik nog altijd niet weet en alleen kan opmaken uit het aantal dat me nog bezoekt.
Als ik er logisch over nadenk, me baserend op de gegevens die ik krijg stop ik ermee om mijn woorden in te loggen en schrijf ik ze nog enkel voor mezelf al was het maar om me op te peppen en mezelf te bewijzen dat ik nog leef, dat er nog in mij een kracht aanwezig is die zich uiten wil via het woord want als ik die kracht verwaarloos - en het zou zo veel gemakkelijker worden - dan verwaarloos ik de geest in mij. Ik heb nu helemaal geen keuze meer, ik ben veroordeeld verder te gaan of ik nu gelezen wordt of niet.
Ik moet dit al ettelijke malen geschreven hebben want het is een gedachte die regelmatig de kop opsteekt, een waarheid voor mij omdat ik het zo aanvoel.
En hierbij stel ik me de vraag, de geest van de Kosmos die me omhult hoe is die aanwezig, kan hij er zijn zonder enige materiële vorm, hoe minimaal die ook zou zijn?
En hier ga ik weer: als ik lees en hoor dat de studie van de wereld van een elektron niet gebeuren kan zonder dat het resultaat van het onderzoek mede bepaald wordt door de onderzoeker zelf, dan schijnt het me toe dat hier wetenschappelijk bewezen wordt dat het elektron ‘weet’ dat het bekeken wordt, dat het dus een eigenheid bezit die ons moet doen nadenken over het ‘wezen’ ervan; over wat er binnenin aanwezig is aan ‘kennis’, aan inzicht.
Ik schrijf dit niet zo maar ‘lichtzinnig’, velen tot Einstein toe moeten hierover nagedacht hebben, maar ze zijn er niet blijven bij stilstaan, dan toch niet bij mijn weten.
Jean Emile Charon (1920-1998) een schitterend man, een man naar mijn hart – l’ Einstein français maar dan op een ander gebied – wist het wel hij schreef: ‘Mort voici ta Défaite’ en ‘L’Esprit cet Inconnu’ .
Verplichte lectuur eens je een zekere leeftijd hebt bereikt.
24-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-10-2023 |
Een foto in woorden. |
Mijn leven is, naast dat van het schrijven ook van de zee geweest, ook van de bergen geweest en van de bossen en de velden uit mijn jeugd, maar de beelden en de impressies die deze hebben nagelaten zinken dieper en dieper weg. Het is zo ver gekomen dat ik ze eerder kwijt wil dan ze te laten heropleven. De reden is dat die beelden eerder pijn dan vreugde oproepen, omdat ze een teruggaan zijn – en we kennen dit allemaal eens een bepaalde leeftijd bereikt - naar momenten van geluk en zorgeloosheid; momenten die tal van mogelijkheden in zich droegen en openbaringen waren. Vandaag, nuchter denkend heb je er nog weinig aan, zoals je heel weinig hebt aan een maaltijd die op het scherm van je televisie wordt klaar gemaakt.
Zo kan ik landschappen oproepen die indruk hebben gemaakt op mij, omwille van tal van feiten die er zijn aan vooraf gegaan, feiten die jij als lezer niet kent. Het landschap dat ik dan beschrijf is ontdaan van al dit bijkomstige dat eigenlijk de basis is waarop mijn oordeel gebaseerd is. Hoe wil ik dan dat jouw oordeel erover strookt met dat van mij.
In de rust van de morgen lag ik te denken aan de kleine dingen van vroeger, afdalend naar het verste punt in mijn jeugd, en heb ik een verwarring van beelden en gebeurtenissen teruggevonden: kleuren en gevoelens waaruit ik ben opgestaan, zo talrijk dat nu, elk deel ervan evenwaardig is aan het andere: de vrienden die ik had, de dagen in de herfst, kastanjes en hazelnoten, de vuren die we stookten, de grachten met helder stromend water en de papieren bootjes erin, de smalle wegels in het bos, en in het heetste van de zomer de plaatsen met erica en hoge grassen en wij dronken van de vele geuren van hars en eik en humus. Dit alles en zoveel meer nog te noemen met enkele woorden terwijl het allemaal zo veel is geweest, een caleidoscoop van herinneringen in en over elkaar, dagen die seizoenen waren en seizoenen jaren, waaruit je bent tevoorschijn gekomen.
Je zegt het wel, niet meer terug te willen blikken, maar de beelden overvallen je en je neemt ze zoals ze komen. Omdat ze je leven zijn en je een geschrift na te laten hebt;
Enkele momenten uit je dag opgetekend: een foto in woorden die je nam.
23-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-10-2023 |
Het boek dat ik schreef. |
Hoe kijk ik neer op die ‘bijna losbandige’ geschriften van mij; hoe beoordeel ik deze als ik voor de zoveelste maal herbegin verder flanerend over de struikelwegen van het woord?
Ik betracht hierbij voortdurend in de lijn te blijven van wat literatuur wordt genoemd. Het wordt telkens, zo hoop ik toch, een stukje proza geschreven op een bepaald moment van de dag, verkerend in een bepaalde stemming soms goed gestructureerd soms losweg zoals gisteren neergezet in een ingebeeld landschap van mij en van niemand anders.
En hier sta ik dan, ik mag me gelukkig achten dat ik elke dag een stukje proza schrijven kan en mag. Een mens moet inzien en het er bij nemen dat hij beperkingen heeft, dat niet iedereen een groot componist, schilder of schrijver kan worden of zijn; dat er eisen, voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan. Eens je dit begrepen hebt, kun je je grote dromen afbouwen, en zonder al te veel illusies verder gaan op de weg die je, lang geleden, onachtzaam misschien, hebt ingeslagen.
En dan stel ik me de vraag of ik, met wat ik schrijf, mijn lezers boeien kan en, of het boek dat ik schreef – en nu een stille dood aan het sterven is - niet wenselijk en beter ware geweest indien ik een poging had gedaan om een ‘echt’ boek te schrijven gebaseerd op een verhaal dat zich, niet in de diepte maar in de breedte afgespeld zou hebben?
Het is die weg die ik had kunnen bewandelen. Ik heb wel een poging gedaan in die richting, maar als ik herlees wat ik schreef dan is het onvoldoende, ben ik op heel wat plaatsen niet hoog-creatief geweest, heb ik me niet, zoals een vriend me schrijft – en hij heeft het van Kristien Hemmerechts – durven ’smijten’, heb ik me niet hals over kop in het ijle gestort om te zien waar ik uitkomen zou.
In andere woorden, wat ik geschreven heb is misschien samenhangend wat de inhoud betreft, maar de verhaallijn is te zwak, te hol opdat het boeien zou.
Ik heb het wel geschreven maar ik heb niet in de diepte beleefd wat ik schreef.
Jammer.
22-10-2023, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |