Moge het je goed gaan als je me lezen zult deze morgen of later op de dag; Ik zal dan binnenkomen in de geheimenis van je gedachten en je zult me meenemen met jou, voor een tijdje, zoals je het dagelijks nieuws van radio of tv meeneemt, gemengd met de kleine of grote dingen die van het leven zijn.
Je me meeneemt misschien naar buiten als je de tuin ingaat: een merel die opvliegt; als je me meeneemt met jou in het eerste licht of in het stille van de namiddag of, als je de straat op gaat, langs de huizen en je de mensen groet die je kent en die je niet kent. Ook dan zul je misschien nog denken aan die ene zin die je meer trof dan alle andere samen, omdat je je afvroeg waar ik deze gaan halen ben omdat hij precies paste in je wijze van denken en je vermoedde dat ik misschien aan jou heb gedacht toen die zin werd neergezet door mij in de warmte van het huis.
Want weinig is vreemder dan de gang van onze gedachten die soms een weg in slaan die ons verbaast omwille van hun onderwerp, alsof er ergens een botsing had plaats gegrepen tussen de gedachten van jou en deze van iemand wiens naam je te binnenvalt – het mag ook die van mij – plots lijk een potlood dat van de tafel valt.
Zo zijn er tal van kleine gebeurtenissen in een leven en ik verheug me dat ik er een deel van ben, zelfs als ik je overvallen zou met zaken die je helemaal niet liggen, weet dan dat ik ze geschreven heb uit noodzaak om me ervan te verlichten.
Woorden die aandrongen om genomen te worden.
PS.
Een goede vriend sloeg op in een bijlage wat ‘Meander Magazine’ in haar nieuwsbrief 42 heeft gepubliceerd. Ik herneem hier die bijlage:
KAREL MORTIER (4 nov, 2023)
Karel Mortier schreef in 2022 een boek, De Adem van de Dagen (Boekscout.nl), een soort dagboek, dat een roman wil zijn over het ontstaan en het schrijven van een boek waarin de gedachtewereld van Ugo d’Oorde, meer dan zijn dadenwereld, wordt belicht.
Het boek dat niet mag gezien worden als autobiografisch – het is zuivere fictie – wil een duidelijke poging zijn om uit te klaren, welke betekenis moet gegeven worden én aan het fenomeen van de Big Bang, én aan het oordeel geveld in Genesis 3, 19, waarin we maar wat stof zouden zijn.
In zijn gesprekken en monologen zijn dit de thema’s die regelmatig opduiken en waarbij hij zich inspireert op het levensbeeld van de meesterbouwers van de eerste kathedralen. Met zijn boek – dit zegt hij klaar en duidelijk – wil hij, vooral dan aan de kinderen van zijn kinderen, duidelijk stellen wie hun grootvader was en hoe hij zijn leven zag.
De doelgroep die hij voor ogen heeft is deze van de mens die in deze verwarde tijden zoekt naar enig voedsel voor de geest in hem; iemand die van een boek/roman verwacht dat het hem niet alleen wakker houdt maar meevoert in het landschap van die geest.
Van Mortier werd nog niets gepubliceerd. Wel is hij sinds 2010 te vinden op zijn dagelijkse blog.
Naast proza schreef Mortier in de loop der jaren tal van gedichten over de zee in San Juan/Alicante. Waar ze zitten, geprangd tussen andere geschriften, dreigen ze voor altijd weg te glijden in de tijd. Ze dateren van het jaar 2005, hij was toen 78. Voor Meander schuift hij onderstaande drie gedichten, uit een cyclus van twaalf, door opdat ze een laatste maal worden besprenkeld met water, met licht en met leven.
I
We waren niet oud, al waren we van jaren, maar eeuwig was die zee van ons almachtig en onaangeroerd.
Wij, bijwijlen erin opgenomen om intenser te gaan leven.
We waren niet oud maar ondefinieerbaar. van einder tot einder zoals van de golf het roekeloze leven is.
Zo ruim we waren zo onvergankelijk licht om op te stijgen en al te weten wat er geweten moet om niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is hier neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen, zelfs al was er niets. – Als je niet bent opgestegen tot in de hoogste luchten al was het maar een korte tijd. – Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt geborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee zich wijzigt almaar door en altijd identiek, gekoesterd en bezeten ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen.
Zo is de dag niet veel als je, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verstillen zou,
oneindig.
III
Veel tijd zal je niet meer kennen om te herlezen wat er geschreven staat, omdat het veel is dat we schreven en te kort de tijd die ons nog overblijft.
Of gaan terug naar plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd tot waar we aangekomen zijn.
Zo: Dimmi maestro, dimmi signore, zeg me, Dante, wat je heden ons van je God vertellen zou.
Een vraag die we niet laten kunnen, het antwoord hier te vast geankerd, te ingewikkeld voor wie we nog maar zijn.
Al trachten we Zijn stem te lezen in al wat Hij geborgen houdt, alom is stilte en laat het zo,
we komen.
|