Hij ontwaakte uit een diepe droom. Hij zat naast haar in een open wagen en ze reden op een smalle weg in een donker woud, even donker als het woud van Dante. Zijn arm was over haar schouder onder haar lange haren en hij voelde de warmte van haar lichaam.
Er was iets vreemds met hem, het gevoel alsof zijn lichaam vergroeid was met het hare, een gevoel dat hem teer maakte, onwezenlijk ijl van binnen.
Zij ook moet het bevreemdende van de drang naar elkaar ook gevoeld hebben want ze stopte plots de wagen, Er was een huis aan de overkant van de weg met deur en vensters wijd open en er zat een man met een viool op het dak die lachte en zwaaide naar hen met zijn strijkstok. Ze keerde zich naar hem toe en kuste hem op volle mond, haar lippen, o zo warm en zacht en vochtig.
Ook wandelaars kwamen voorbij hij hoorde dat ze keken naar hen maar het kon hen niet raken.
Het volgende ogenblik was hij over haar, en was hij verloren in haar zee van zachtheid en een groot geluk, een geluk dat hij nog niet gekend had viel neer over hem.
Ze sprak woorden maar hij begreep eerst niet wat ze zeggen wou maar ze hield hem, hij over haar gekeerd, hij mocht niet meer weg van haar, fluisterde ze
Erna, als hij wakker werd was er een innige warmte in en over hem, de echo van wat geweest was die hem de ganse dag bij bleef.
Hij zag haar de volgende dag in een koffieshop: ‘Ik droomde gisteren van jou juist voor ik wakker werd’, zegde ze.
‘Ja, ik weet het’, antwoordde hij.
‘Je waart in een open wagen op een weg in een woud vol oude hoge bomen en ik zat naast jou. Mijn arm lag op je schouder en plots stopte je de wagen voor een wit huis met een man op het dak die viool speelde. Je kuste me en, zal ik het zeggen, je waart plots over mij en in mij.’
‘Ja’, zegde hij, ‘ik weet het, ik droomde de droom die jij hebt gedroomd, we waren één lichaam en één ziel, Ik was jou en jij waart mij.’
‘Ik heb het altijd zo geweten’ zegde ze. ‘We kunnen niet meer gescheiden worden’, zegde ze.
‘Ja’, zegde hij, ‘niets kan nog van elkaar houden.’
‘Niets’, zegde ze: ‘It’s a fairy tale’ zegde ze
‘Neen’, zegde hij, ‘het is, het is hoge ernst. Het gebeurt maar eenmaal in een leven. Het was een omen, een teken, een bestemming. Ik moet eens vragen aan Carl Jung hoe het kon, het eens opzoeken in een van zijn boeken.’
‘Doe het’ zegde ze: ‘Maar laat het een vervulling zijn. Ik ben gelukkig nu en het oordeel van Carl Jung kan me geen groter geluk geven’
‘Oh, je weet maar nooit wat Jung erover te zeggen heeft, misschien heeft het een uitzonderlijke betekenis.’’
‘Wat ook’ zegde ze: ‘ik ben gelukkig nu en ik houd mijn geluk.’
‘Houd het’, zegde hij: ‘Houd het, sluit het op voor de rest van je dagen.’
‘Wat ga je ermee doen?’ vroeg ze
Zijn stem werd zachter, hij voelde hoe haar geluk overvloeide in hem: ‘Ik ga het vertellen aan de wereld’, zegde hij.
‘Voor de wereld is dit zonder belang’ zegde ze. ‘Vertel het aan je God’.
‘Die God’, zegde hij: ‘Hij wist het, het stond al opgetekend in Zijn dagen’.
‘Oh’ zegde ze.
|