 |
|
 |
|
|
 |
26-02-2021 |
Anoniem. |
Ik bazel maar verder. Ik doe wat ik ‘meen’ te doen te hebben; loop in gedachten rond met wat ik geschreven heb en de dag, de duur die van de dag wat we tijd noemen, is voorbij. Je blijft over met het cijfer van het aantal lezers die je bezocht hebben, weinig bemoedigend, geen aansporing om door te gaan. Je wordt aldus tegen de feiten aan geduwd, het is wel degelijk gebazel dat je brengt, jaren al; een leven lang al schrijf je als man tronend in de wolken, ontoegankelijk, onbereikbaar, totaal buiten de tijd, zeker nu alles bedwelmd wordt door corona en je er geen acht op slaat, je maar verder gaat alsof er geen dreiging in de lucht zou hangen en als die dreiging de :maatstaf is heb je niets meer te vertellen, is het beter dat je onderduikt en niet met je hoofd in het zand verdere gaat.
De bitterheid die soms van de morgen is en die je mee gaat dragen naar de avond toe, tot in de nacht, niet wetende, of je nog op zult staan op de een of andere wijze, of geborgen blijven zult alsof je ophield te bestaan, alsof je er nimmer ware geweest, een naam die geschrapt werd in alle registers tot in de oudste toe.
Wat niet het lot is van allen, er zijn tal van uitzonderingen, namen dood gezwegen die terug opduiken na generaties, behorend tot generaties amper gekend door deze van nu, deze die het voor het zeggen hebben.
Waren de kinderen er niet, je had voor niets geleefd, je schamelheid ware torenhoog geweest, je pogingen totaal nutteloos. Het is nog vroeg, je hoeft in dergelijke omstandigheden niet verder te schrijven, beter ware voor jou terug onder de lakens te kruipen en te zwijgen. Je dood te zwijgen, alle kamers dicht, ook deze van je geest die je te zeer hebt in de kijker gesteld, alsof jij de enige waart met geest, het meest ondefinieerbare dat er is en dat jij alleen meent te kunnen omschrijven.
Larie, man, stop ermee de dingen te verkrachten met de geest die een vondst is van jou, een niet te ontwaren aanwezigheid, een die enkel bestaat in die woorden van jou, armtierige woorden van jou, zinnen met woorden in spinnenwebben tussen de oude balken van een oud vergeten nonnenklooster, ergens in een plaats die niet meer bestaat of nooit heeft bestaan.
En toch de plaats waar je het best heen kunt gaan om er te verblijven, anoniem, om er te vergaan tot wat stof en wat verbleekte beenderen. Het lot dat dan ons, zonder geest, allen wacht, eens de tijd, die niet is, erover
Vraag dus niet wie het is die dit geschrift hier heeft achtergelaten, je zult zijn naam niet achterhalen, want hij is van een niemand.
26-02-2021, 04:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2021 |
De roep in de morgen. |
Hij voelt zich verzadigd aan gedachten. Hij weet waar hij staat en wat hij nog verwachten kan. Hij is aan niemand uitleg verschuldigd maar hij voelt aan dat het leven heel wat meer is dan al wat hij waarnemen kan; dat het meer is dan de som van al wat hij zien en horen kan. Zelfs als hij dit laatste niet kan bewijzen noch met woorden, noch met cijfers, zelfs al wordt deze metafysische gedachtegang vandaag door velen met de voeten getreden, toch gelooft hij in het eeuwige van het ’zijn’ dat alles bespoelt en in stand houdt en ook dat dit in vele boeken beschreven staat in woorden die heel wat sterker klinken dan deze die hem, met het eerste licht dat genadevol was, werden meegegeven.
Hij heeft aan deze ingesteldheid voldoende om zijn dag door te brengen, om te beseffen dat er ‘iets’ is dat omhullen zal al wat hij doen en laten zal, al wat de dag hem brengen kan, al weet hij dit niet hoe, dit alles omhullende, te omschrijven. Het is er, zelfs al is het niet te bepalen hoe het er is.
Hij zou hiermee zijn geschrift van de dag kunnen beëindigen, omdat er niets belangrijker is om te vermelden; omdat dit ‘iets’ hem denken doet aan de drie laatste woorden van de stervende op het einde van Bernanos’ ‘Journal d’un curé de campagne’: ‘Tout est grâce’. Of, de gelovige die Georges Bernanos was : ‘tout est bonheur de Dieu, tout est la bonté divine. Wat ik zou willen interpreteren als ‘tout est de cette Chose Indéfinissable pour laquelle je n’ai d’ autre nom qu’ Esprit.
De Geest die ‘van’ en ‘het’ Universum is.
De geest die omheen alle dingen, alle daden, alle gedachten gewikkeld is, zoals, schreef ik ooit, de wikke omheen de roggehalm, maar niet alleen gewikkeld omheen, maar ook de halm doordrongen van die geest.
De geest die het teken zijn zal van het derde millennium waar we zijn aangekomen zoals André Malraux het wist. Tenware, het tegengestelde, de leegte op ons zou afkomen, de leegte van het getwitter en de kreten van facebook.
25-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2021 |
Spiegel im Spiegel. |
Haal ik dan toch een punt als ik zeg dat de keuze van ‘Spiegel im Spiegel’ van Arvo Pärt iets onlogisch heeft, of zwijg ik er beter over, en is er wat er is? De teerlingen zijn geworpen en ik heb te aanvaarden, wat ik dan ook doe want het wijst op een keerpunt in de maatschappij die ook de mijmeringen van Nooteboom verwerpt. Maar die fameuze ‘Top 100’ houdt me nu al lang genoeg bezig, het wordt vervelend voor jullie wat ik ten allen prijs wil vermijden.
En ook wat ik vertelde over Bruegel en de vier natuurelementen die hij ons tonen wilde houdt wellicht geen steek, Het is maar een gedachte die opgerezen is op een bepaald ogenblik in de geest die je toch vermelden wilt omdat er een soort van schoonheid in steekt.
In feite is alles, is gans ons leven gericht op het schone waarin we het verhevene ontdekken dat kleur en inhoud geeft aan het dagelijkse van ons bestaan. Trouwens waarom schrijf ik, waarom tast ik voortdurend mijn gevoelens af om die te verwoorden en aldus een geschreven bestaan te verwerven naast mijn bestaan. Een ontdubbeling van mezelf, de persoon die ik ben te plaatsen in een ander perspectief, te omkaderen om op te hangen als een schilderij waar jullie, als lezers aan voorbijkomen, enigszins verwonderd dat er elke dag een nieuw doek wordt opgehangen, even verwondert als ikzelf die het schildert, die het ziet ontstaan, tot een spiegel waarin ik me terug ontmoet in de spiegeling. Is het dit dat Arvo Pärt ons tonen wil, de weerspiegeling van wie hij was en is, gestold in de lijnen van zijn muziek, zoals ik me, achteraf, spiegel in mijn eigen woorden?
Ik zie het als bevreemdend dat het kan, een van de grote wonderen van de geest in de wereld en ik surfend op die oceaan van geest. Ik kan het niet anders verklaren dan als surfer zijnde.
Ik dacht er zo-even nog niet aan, maar de woorden zijn gekomen, een klein gebeuren met grote gevolgen, een teken van de grootheid dat het leven is, wat ook wijst op de schoonheid ervan die bij momenten torenhoog oprijst, momenten die je grijpen moet om ogenblikken lang niet meer los te laten.
Zo zijn we ingesteld, gulzig om te zijn wie we zijn en ons te spiegelen in wie we zijn om ons te ontmoeten zoals we zijn.
Zo, wat ik nog niet zegde: elk geschrift van mij is een spiegeling van mij, alle blogs die ik ooit schreef zijn zovele spiegelbeelden van mij, opgehangen aan de wanden van de beperkte wereld hier van mij. Ik loop erin rond duizendmaal weerspiegeld, ik loop erin, bijwijlen verdwaald door het vele, het té vele en nog kom ik niet tot rust, zoek ik verder in alle hoeken en kanten om nog iets te ontdekken wat ik nog niet ontdekt heb, dit ook kan vervelend werken.
Om eerlijk te zijn er is in mij een ontoegankelijkheid gegroeid, het feit dat ik weinig meer lezers heb dat toen ik begonnen ben is er een bewijs van, een bewijs dat in zekere zin weinig bemoedigend is voor iemand die schrijft. Hoeveel lezers zou ik kennen indien mijn geschriften in boekvorm verschijnen zouden?
Weinig wellicht.
24-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2021 |
Klara's Top Honderd |
Het resultaat van de ‘Top Honderd’-enquête was voor mij - maar wie ben ik? - (hemel)tergend. Het is een schilderij van Miró tentoonstellen en alle Bruegels, ook de ‘Val van Icarus’, in de opslag laten; het is de Blauwe Donau verkiezen boven de Pastorale; het is, noch min noch meer, mijn gedicht(je) van gisteren plaatsen boven alle gedichten die ooit geschreven werden.
Niet dat ik ‘Spiegel im Spiegel’ niet graag beluister, maar ik heb ook Eric Satie graag; Echter wat me bezig houdt deze maandagmorgen van 22 februari, ik zou graag willen weten, van allen die Pärt op hun lijst hebben gezet, welke twee andere werken er op vermeld staan. Want na al die tijd dat zijn ‘Spiegel’ vermeld wordt, is het maar normaal dat hij op het voorplan blijft als een totaal nieuw geluid. En ook, het is gemakkelijke muziek en de mens van vandaag snakt naar het gemakkelijke, vreest het ingewikkelde - ik ondervind dit regelmatig, ook Nooteboom met zijn ‘gemijmer’ krijgt het niet gezegd - en dan ook, kiezen tussen de duizenden componisten wie er boven uitsteekt is geen voor de hand liggende taak, het vergt een dagenlang beluisteren en afwegen, wat velen moet afschrikken en, dan maar Arvo Pärt ‘dan ben ik er toch bij.’
Het spirituele in de maatschappij van vandaag staat op een laag pitje en ik moet bekennen dat in dergelijke omstandigheden, het eenvoudig grijpbare in ‘Spiegel im Spiegel’ overkomt als iets geniaals - Pärt die als niet een, de klassieke muziek kennen moet, weet dat hij afgezonderd staat van de rest, zoals Eric Satie zich afgezonderd had.
We zoeken allen naar vernieuwing in onze werken. Sommigen slagen erin en komen aan bod, anderen blijven achter en krijgen (nog) niet de aandacht die ze verdienen. Echter als het aankomt op het vergelijken dan weten ze allen wel heel goed waar ze, qua muzikaliteit staan op de ladder, en het is niet aan ons om ze hoger te plaatsen dan ze verdienen.
Meer kan/wil ik er niet over kwijt. Ik ben niet veel als het op muziek aankomt. Ik ben er maar als autodidact, laat mee begonnen. Een eerste maal verrast en verleid door Mozarts Kleine Nachtmuziek, ben ik van dan af uitgezworven over Beethoven en Bach om te belanden bij zovele, meer dan noemenswaardige anderen, vooral dan Mahler en zijn muziek die ik zie als kosmisch, hij een eenzaat hierin.
Maar, vroeg op Klara deze morgen, waarom als men het simpel houden wil, maar tevens hoogstaand wat de regel was, waarom niet, als je iets repetitief wenst, het laatste - nr 12 - van de 12 Concerti Grossi van Francesco Geminiani ?
‘Maar’, is het antwoord, ‘Geminiani ken ik niet en , het is zo gemakkelijk Arvo Pärt te nemen, je moet er niet bij nadenken, je laat de muziek, wat klanken cello en piano, vloeien over jou en je bent er, het is geen Schelde waar je over moet, geen Donau, het is maar een beekje waar je over springen kunt.’
Of, een ander aan wie je de vraag stelt:
‘Luister jij ook naar klassieke muziek?’ ‘Ja, zeker, maar niet naar Strawinski, niet naar Shostakovich niet naar Bach en zeker niet naar Mahler, de barbaar. Wel Rachmaninov, wel Chopin, ja en natuurlijk Beethoven en Mozart, maar geef mij maar Arvo Pärt, zijn ‘Spiegel im Spiegel’, daar kan ik minuten naar luisteren.’
‘Ik geloof het niet, mijn vriend dat je er naar luistert, want er valt niet naar te luisteren, je wacht of er nog iets anders komen gaat, maar er komt niets anders als melodie, enkel wat andere noten muziek. Ik heb het gisteren ondervonden de klanken gingen verloren in het gesprek in de kamer, want het was niet nodig er tot het einde naar te luisteren. Wat een verschil bijvoorbeeld met de muziek van het Concerto Grosso, nummer 12, van Francesco Geminiani, maar dat ken je zeker niet?’
‘Neen, Francesco Geminiani zegt me niets.’
‘Wel dan moet je er eens naar luisteren en daarna naar Pärt en dan weet je wat klassiek is.’
Nu, we leven in een democratie, het is de meerderheid die beslist en hier heeft deze gekozen voor ‘Spiegel im Spiegel’, wat ook de reden moge geweest zijn ik leg me er bij neer. En alles wel overwogen en herbeluisterd, er zit ook iets mystieks in het stuk, iets dat wijst in de richting van het sacrale. Ik moet dus het woord (hemel)tergend, waar ik deze morgen aan dacht, uit mijn aanvang wegnemen en zeggen dat elk van ons het recht heeft zijn mening kenbaar te maken of die nu gerechtvaardigd is of niet heeft geen belang, de luisteraars van Klara hebben gesproken en ik aanvaard voluit hun beslissing zoals het hoort.
Lang leve Arvo Pärt en zijn ‘Spiegel im Spiegel’.
23-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2021 |
In het centrum, de tijd bijna voorbij. |
In franjes vroege (sleutel)bloemen onder sneeuw, uit kille aarde opgeschoten, ons verrast, wij, niet véél meer zijnde leeg gedacht maar innerlijk bewogen, toegedekt met woorden, nog ademend.
De winter pas begonnen en reeds voorbij, hoe vlug de tijd amper opgetekend houden w’ hem niet bij.
Alsof tijd de wereld was en niet de taal.
Hoe verbonden ik me voel, deze gezegende morgen. Het licht parelgrijs, voor het venster de bomen van elke dag, bewust van hun kracht en hun grootheid, onaantastbaar in hun statigheid.
En later op de dag, vóór ik schrijven ging, een lange stilte in mij, alsof ik opgenomen was in de ruimte, en de tijd er ogenblikken stil stond, ikzelf niets meer zijnde dan deel van de ruimte, deel van de tijd en deel van de bomen omheen het huis, totaal leeg aan woorden, wachtende op het moment dat ze komen zouden. If ever.
Ik heb lang gewacht, niet tot een besluit komen kon, me niet loswrikken kon uit die ruimte om me, die me gekneld hield, ik als in een hoek geduwd, verlaten, weggezet voor later alsof het niet meer nodig was er nog te zijn.
Het zijn dergelijke momenten die ik opneem in mijn geschrift vandaag, het lange wachten tot de woorden komen, en als ze er zijn, het voorspel alvorens ze er zijn. De andere dagelijkse gebeurtenissen krijgen geen gehoor, zijn te vluchtig om opgetekend te worden, ik loop er omheen. Achteraf zal van al deze dagelijkse dingen geen spoor gevonden worden, enkel zullen gevonden worden de vele bewegingen van mijn geest en mijn gevoelens. Het zijn deze, enigszins verbloemde roerselen die in mijn vingers glijden als ik begin te schrijven.
De al maar door terugkerende golfbewegingen van de geest, om aldus dichter te komen tot wat achter en in de dingen aanwezig is en leeft. Aanwezig en levend in de kleinste mossen als in de verste melkwegstelsels, in het oneindig kleine als in het immens grote. Hoe het te benaderen is, hoe ik er via het woord kan in binnendringen is precies wat ik altijd heb beoogd en hierin ben ik in niets veranderd.
Hoe moeilijk dit ook moge zijn voor de lezer die me volgen wil en die soms voor een muur komt te staan en afhaakt. Maar het is allemaal deel van de zoektocht die ik leid en mijn gebed is hier op aarde, op deze onooglijk plaats verloren in het Universum, en, als ik schrijf dat het centrum ervan is en ik het denkend centrum in dit centrum.
Nog is alles een moeilijk te ontwarren kluwen, nog moeilijker gemaakt door de beperktheid van het woord. Maar er is elke dag, ook vandaag, een uitkomst.
22-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-02-2021 |
Icaros' val, in de prille lente. |
Toen hij aan de vijver kwam rook hij het water, rook hij de aarde, wist hij dat het de eerste geuren waren van de lente. Het scheen hem toe dat alles om hem heen gegrepen was in een grote trillende beweging, dat er iets roerde in de grassen en de struiken, in de bomen en in het water; de spanning op iets dat gebeuren kon of dat aan het gebeuren was: een grote belofte die hij voelde tot in zijn geest, een stille vreugde ook die hem week maakte, verward.
Zeg me waarom, terwijl hij rond de vijver wandelde, hij dacht aan het Icaros schilderij van Bruegel, was het omdat hij in de week Jeroen Olyslaegers op Klara had gehoord over Bruegels ‘Dulle Griet’, een schilderij dat hem geïnspireerd had tot het schrijven van een nieuw boek? Het kon en nu, stond het doek, ‘de Val van Icaros’ duidelijk opgesteld in zijn gedachten. En het bleef er staan, uitdagend bijna als hij, na zijn inspanning, want dat was het geweest, ging neerzitten op het terras voor de ‘kabuze’ van Johan, met een deken over de schouders.
Hij zag het doek voor zich, hij voelde de grote rust die er van uitging: de opkomende zon aan de einder, de boten sommige met bolle zeilen andere de zeilen los, schijnbaar beweegloos op het effen watervlak en, hij zag de spartelende benen van Icaros, verdwijnend in de zee. Het doek ademt een grote rust, een gewijde stilte uit: de visser op de oever die zijn lijn uitwerpt, de boer die verder ploegt zonder op te zien, zoals Ovidius het wou, de herder die in de lucht staart aan wie de val is voorbij gegaan, zoals hij ook is voorbij gegaan aan de slaper, ergens, amper zichtbaar op de achtergrond, Bruegel zelf misschien? Het geheel een verhaal dat Bruegel schilderde, zoals zijn ‘Dulle Griet’ een verhaal was.
Hij had er vroeger al aan gedacht, over geschreven zelfs, de val van Icaros zelf, was van geen betekenis voor Bruegel, het landschap had er geen nood aan, de rust erin was er niet in het minst door gestoord. Hij dacht eraan dat Bruegel met de zon en de mensen op de oever, de vier natuurelementen aanduidde: het vuur, door de zon juist boven de einder, het water, waar de visser naar staarde, de aarde die werd bloot gelegd, en de luchten, door de herder. Niets kon die rust verstoren. Dit was het dat de ‘val’ ons verhaalde: doe maar, doe maar, mens, aan de natuur kun je niets wijzigen, en zeker niet het vliegen van een eigenwijze knaap dat maar een fait divers is, meer niet.
Hij zat daar, alleen met Bruegel, de vrienden waren er nog niet maar hij wist dat ze zouden komen, en Bruegel die hem sprak over zijn schilderij, hoe hij ertoe gekomen was, Ovidius lezend en erover pratend met vrienden in de herberg bij een volle pint ‘gersten’, terwijl, zegde hij, zon en maan en planeten omheen de aarde wentelden. (Galileo is pas in 1564 geboren).
Hoewel Bruegel ook etsen heeft gemaakt met een vliegende Dedalus en een vliegende Icaros - zal hij niet geloofd hebben in het verhaal van Ovidius en gebruikte hij het hier om, in the mean time, de aandacht te vestigen op de vier natuurelementen.
Het is een soort stelling die hij nog nergens heeft ontmoet. Maar meer waarschijnlijk is het dat Bruegel ons juist maar zeggen wilde: kijk daar geloof ik nu in, in de kracht en de rust die de natuur uitstraalt, het overige zijn maar vertellingen.
Hij ook, in zijn geschriften, tracht telkens, met de rijkdom eigen aan het woord, de grote onverstoorbare rust van de aarde neer te zetten, zoals Bruegel in zijn ‘Val van Icaros’, en hierin een beweging te leggen van de geest, nu hij geroerd wordt door de komst van de lente, in zijn oude dagen, een lichtpunt.
Hopende dat zijn woorden in deze richting zullen openbloeien en binnen dringen tot in het oneindige van het zijn.
21-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-02-2021 |
Over het onvermijdelijke. |
Een goede vriend bericht me dat er de laatste maanden niet minder dan vijf vrienden en familieleden, ‘onaangekondigd’ vertrokken zijn, naar, ja waarheen, naar het verre Oosten?
Ik antwoord hem dat ik ook denk aan die mogelijkheid maar dat ik nog zo oneindig veel te doen heb, zodat ik die gedachte die er wel is, geen blik gunnen wil, zelfs al steekt ze regelmatig de kop op in mijn geschriften. Dit wil zeggen, ik denk er aan zoals elk wijs mens er aan denkt, en in deze tijden is het maar normaal.
Jung, of is het Freud, zegt dat we een gedachte moeten hebben over wat het is dood te gaan, welke de betekenis hier aan gegeven moet of kan, en ik heb erover nagedacht, mijn vriend weet het. Ik heb erover na gedacht met in mijn achterhoofd, zeker niet wat de Bijbel erover zegt: dat we van stof zijn en tot stof keren zullen, want dit is het meest absurde dat gezegd of geschreven kan worden en dan zeker als het aldus in de Bijbel zou vermeld staan.
Want, ben ik wel van stof gemaakt? Mijn lichaam, ja, ongetwijfeld, maar in welke mate is, mijn lichaam, mijn ‘ik’? In welke mate Is het mijn stoffelijk lichaam, dat me schrijven doet, dat weet of meen te weten wat geschreven kan of moet, is het niet iets totaal anders?
Het was zo ten tijde van het vertalen van de Bijbel uit het Hebreeuws naar het Grieks en later naar het Latijn, maar was het zo bedoeld door de schrijver van de oorspronkelijk Hebreeuwse tekst?
We lazen specialisten in het Hebreeuws, zoals Paul Nothomb en Fabre d’Olivet en we schreven erover niet eenmaal maar herhaaldelijk omdat die verkeerd vertaalde zin uit de Bijbel, overgenomen zonder aarzeling door de Kerk en me bijgebracht van kinds af, een kerngedachte is die met veel ernst moet behandeld worden.
Trouwens nu we stilaan vertrouwd worden met de ‘Nieuwe Fysica’, met het spel van atomen en elektronen en minimale deeltjes waar we weinig vat op hebben, of dan toch weinig zicht op hebben, wordt het geen tijd dat we weten dat we bestaan uit een lichaam, dat bijkomstig is, maar vooral uit een geest die deze is - als ik te ver zou gaan die, deze ‘kan’ zijn - van het Universum.
Want dit is het grote knelpunt, ofwel is die er, ofwel is die er niet, is die er helemaal niet. Maar dan, wie durft er zeggen, en zeker schrijven, de geest is niet, is onbestaande, is nada, zoals Saramago.
Wel dan sterf je in dit nada, in deze nothingness, het ga je wel, ik laat je met deze gedachte met dit black hole dat je - als je tenminste weet wat of wie je, ‘je’ inhoudt - opslorpen zal.
Ik, ik wil van dit totaal onlogisch zwart gat af, zoals ik af wil van de idee dat het mijn stoffelijkheid is die aan het schrijven slaat elke morgen, alsof ik een machine zou zijn, een soort computer, want dan moet ik me onvermijdelijk de vraag stellen, wie is de maker van deze computer? Een vraag waar ik niet kan op antwoorden, maar als er geen maker is, dan heeft die computer zichzelf gemaakt, toen er nog niets was om iets te maken.
Mijn vriend-lezer met zijn fotoreportage van gisteren: is het zijn lichaam die hem aanzette om die te maken, is het zijn lichaam die de keuze deed, die foto neem ik en die neem ik niet, of is het iets anders? Een vraag die ik stel maar niet beantwoord, omdat het antwoord zo voor het grijpen ligt.
Niet onzinnig doen aub, denk er eens over na. Vooral over het groot ‘verblijden’ terecht te komen in een zwart gat als je gaat, terwijl het even goed - en met grotere zekerheid - kan dat je terecht komt in het licht dat Dante aanschouwde in het Paradijs, zo groot, zo helder, zo hevig dat hij de woorden niet vond om het te beschrijven.
Ik ook vind die woorden niet. Al ben ik géén Dante, ik weet toch dat het, het verblindend Licht zal zijn.
20-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-02-2021 |
Mijn 'ontmoeting' in de sneeuw. |
Ik heb gisteren, onmiddellijk na het geschreven te hebben, het was 07.31 a.m., het geschrevene ingelogd, omdat ik het niet kwijt wou, omdat het, in mijn late dagen, het beeld van een momentum was dat onderhuids moet aanwezig geweest zijn en ineens te voorschijn is gekomen. Ik heb het aldus begrepen en heb deze passage willen bewaren, omdat ik dacht dat het literatuur was. Zo ben ik nu eenmaal, ik overdrijf soms om beter begrepen te worden.
Daarom ook, er hoeft niet te veel aandacht aan geschonken worden, ik heb me laten gaan, zonder om te zien heb ik de woorden genomen. In feite, vloeien ze altijd door elkaar en pas achteraf worden ze geschift tot een samenhangend geheel.
Alles, maar dan ook alles, gebeurt in mijn cocon gezeten voor mijn scherm. Wat in de wereld gebeurt, zoals de coronaperikelen, laat ik terzijde. Maar een vriend lezer bracht me groot nieuws uit zijn dagen. Ik kreeg van hem - ik die al die sneeuwdagen in mijn cel, in mijn ‘kot’, ben gebleven - een fotomontage toegestuurd van zijn sneeuwwandeling[1] die me gelukkig maakte. Er naar kijkend, was ik in de groot open luchten, vrij als een vogel hem volgend op zijn tocht door het besneeuwde land, door het land dat zijn rijkdom is, zijn toevlucht wellicht, zijn land onder de sneeuw dat hij tonen wilde aan de wereld.
Ik ben aldus met hem, in gedachten, meegegaan over de krakende sneeuw en heb gezien wat hij zag. Met hem ben ik stil gestaan telkens hij zijn beelden vastlegde, hij zoekend naar de juiste hoek, de juiste lichtinval en de rijkste inhoud. Ik toekijkend.
Hij wist niet dat ik er was, maar het kan dat er een deeltje van mijn blog van die morgen nog in hem aanwezig was, echter zeker ben ik - ik las het in zijn beelden - dat hij zich goed voelde bij elke foto die hij maakte en zich, op voorhand, verheugde in de ruiker sneeuwbeelden die hij, eens thuis terug, ervan maken ging. Ik wist het in zijn ogen, ik wist het in zijn houding, in de wijze waarop hij door de velden wandelde.
Ik had hem willen toespreken, hem zeggen dat ik zag wat hij vertellen wilde met zijn beelden, zijn liefde voor het land. En hij hoorde me, schijnbaar. Weet je, dacht ik dat hij zegde, toen hij een laatste foto nam, weet je dat de bomen de woorden zijn van het landschap. Al wat erbij hoort, is van de mens: de dorpen, de huizen, de kerktoren(s), de veldkappelletjes, de paarden, de schapen, het vogeltje, al dat is het verhaal, en uitzonderlijk, de sleutelbloem onder de sneeuw is van de beginnende lente. Het geheel is het een symfonie van Beethoven.
En, als hij even stil houdt en zijn camera wegbergt : het zijn de bomen zoals ze er staan, in hun naaktheid, geëtst tegen de luchten, die de woorden zijn, die het landschap maken, zonder hen waren er maar wat weinig zeggende bewoonde glooiingen.
Ik zeg hem, je zag ook het detail, je zag de sneeuw op de overgebleven bladeren op de takken. Ja antwoordt hij en ook het kunstwerk dat de mens er in een tuin heeft achtergelaten. Maar, zegde hij, de bomen man, de bomen zijn het landschap, ze zijn me lief.
Dit is maar een deel van het gesprek dat we, hij fotograferend in de kilte, ik schrijvend thuis in de warmte, gehouden hebben. Er waren ook andere dingen die we elkaar vertelden. Het was, zoals Dante het zegde, aangenaam om er daar over te spreken en hier over te zwijgen.
[1] https://youtu.be/IAlLVKMc-Jc
19-02-2021, 06:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-02-2021 |
Lente? |
Elke morgen dezelfde vraag, waar zwerf ik uit vandaag, schrijf ik verder, zo maar zonder doel, of stop ik hier en kruip ik terug onder de dekens?
Want wat heb ik, na gisteren, nog te vertellen dat een verrassing zou zijn voor een van jullie, dat een nieuw perspectief zou openen over wat van de dagen is, over wat van de natuur is die, als ik er het weerbericht bij neem op het punt staat los te komen en de aarde te overspoelen.
Ik zal er dus nogmaals eens getuige van zijn, hopelijk dringt de lente door tot in mijn geschriften, zo niet, in welke mate is er nog een kring van leven in mij.
Het is niet in de boeken dat ik dit her-opstaan zal vinden, het moet komen uit mezelf. Ik moet het voelen opborrelen in mij, in het jagen van mijn bloed, zonder hiervoor de natuur op te zoeken, de velden in te wandelen, een spontaan gevoel dat komt van diep in mij. Maar dit zal wel niet, ik heb niet mijn wortels geplant, zoals een boom, diep in de aarde, het moet komen van de geest, die niet aarde- noch seizoen gebonden is. Ik kan enkel toezien en mijn conclusies trekken, ik kan enkel ondergaan of er stoïsch aan voorbijgaan. Zelfs niet toestaan dat het enige impact hebben zou op wie ik ben of hoe ik er ben. Vroeger, veel vroeger zou ik open gebloeid zijn, zou ik de woorden gevonden hebben om deze vernieuwde gevoelens te beschrijven, nu laat het me bijna koud, ik ben enkel nog ingesteld op wat ik te schrijven heb, niet hoe de natuur opspringt om me heen.
Er zit een schraalheid in mijn gevoelens als het de vreugdes van het leven betreft, in het zich openen van de dagen, in mijn opzien naar het licht en de betekenis ervan, dit alles raakt me nog amper, ik sluis dicht voor heel wat dingen.
Hoe hard ben ik voor mezelf als ik dit zeg, hoe gesloten ben ik geworden? ik geeft me er rekenschap van dat er een gordijn is opgetrokken tussen mij en het gebeuren buiten mij, niet het werelds gebeuren dat ook wel - maar het natuurgebeuren, wat veel erger is, wat dodelijker is omdat het de geest aangaat. En als het zo is, als het zich zo verder zet wie ben ik dan nog?
Een wanhoopskreet die uitgaat van mij, een vroegtijdig afsterven van mijn binding met het kosmische, dat ook een verlies van het sacrale betekent, een sterven vóór het sterven.
Nu dit geschreven staat ware het beter geweest dat ik terug naar bed ware gegaan, dat ik mijn gedachten niet had geprovoceerd, dat ik me niet had laten gaan in het morose veld van beschouwingen dat in potentie sluimerde in mij en ineens is los gekomen.
Lente is er nog niet in mij, staat zelfs nog niet voor de deur. Veel is er echter niet nodig, zo, wie weet?
18-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-02-2021 |
Het verhaal van een gedachte. |
Het persoonlijke in mijn blogs is veelvoudig, in deze zin zijn ze sterk geëvolueerd. Ik laat nu, mijn gevoelens hun zeg doen meer dan vroeger toen ik me vooral concentreerde op elementen die betrekking hadden op mijn geestelijke evolutie.
In navolging van George Steiners ‘Errata’ had ik mijn blogs ook kunnen betitelen als ‘ An examined Life ‘ of, nog sprekender, zoals in de Franse titel, ‘le Récit d’une Pensée’[1], meer waren mijn geschriften niet, en meer wilden ze ook niet zijn. Als dusdanig echter hadden ze het voordeel, noch begin noch einde te kennen.
Ze hebben in elk geval mijn leven de fond en comble gewijzigd, en blijven het doen, zodat ik me geen andere vorm van leven nog kan voorstellen of aandurf. Ik provoceer me elke dag, elk uur van de dag ben ik ermee begaan, het is mijn Leidmotief, mijn leefregel. Ik hoop hem te kunnen volgen tot het einde van mijn dagen. Maar heeft dit enig belang?
Of ik het doe of niet, wat verandert er aan de wereld omheen mij, ik ben geen Amanda Gorman die met haar poëzie de wereld op zijn kop zette. Kan poëzie de wereld redden? Schreef Charlotte Van de Broecke in de Standaard van 13 februari. Gormans vond ze ‘heeft een astronomisch groot draagvlak gebracht voor haar activisme’.
De wijze, de plaats en het moment waarop het gebeurde droegen ertoe bij. We beseffen nu dat poëzie iets ongrijpbaar is, ze kleeft aan het woord, ze loopt tussen de lijnen, ze is een uitdaging voor de geest in ons en zonder die geest is er geen poëzie. Ik begrijp dan ook Ilja Leonard Pfeijffer die de gemakkelijke poëzie verwerpt, ik voeg eraan toe, ze is geen invitatie voor de geest.
Het is me duidelijk al wat ik schrijf, al wat ik te zeggen heb wordt gedragen door een enkele idee: alles is ontstaan uit de geest, is ontstaan uit het Woord dat in den beginne was. Het verhaal van deze gedachte is terug te vinden in al wat ik ooit geschreven heb, en was het niet rechtstreeks, wat ik schreef was van deze gedachte doordrongen. Het verhaal van Steiner loopt over andere zaken, maar ik ben gelukkig ik kan alles herleiden tot een kerngedachte. Zonder deze ware mijn schrijven totaal nutteloos geweest, had ik niets aangekleefd, had ik niets waardevol te vertellen gehad, had ik er gestaan de handen leeg, het hoofd leeg. En nu, waar ik aangekomen ben is het wat me recht houdt. Dit gezegd zijnde weet ik dat ik overduidelijk ben geweest in wat ik te verkondigen had.
Het is, gedragen door deze beschouwingen, dat ik mijn woordentocht verder zet én om terug te blikken op wat was, én om bij te houden wat was , én om een opening te creëren naar wat nog komende is. Telkens mijn dag eindigend op een twijfelmoment: zal ik er blijven in slagen voor de volgende dag een blog te vullen?
En, zoals het nu met mij is gesteld: zal ik me kunnen loskoppelen van de persoon die ik ben? Ik hoop het, ik heb vertrouwen in mijn (goed) gesternte.
[1] George Steiner : ‘Errata, Récit d’une pensée’, Editions Gallimard 1998, collection folio, traduit de l’Anglais par Pierre-Emmanuel Dauzat.
17-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-02-2021 |
De mens, een toevalligheid? |
Ik verdoolde, gisteren, in mijn woorden, welke betekenis hier aan geven of, heb ik er willen aan geven; wist ik het wel, was het niet dat ik schreef en maar bleef schrijven niet wetende hoe mijn gevoelens te uiten?
In elk geval, it wasn’t faked news, het was geen toneel dat ik opvoerde, het vrolijke, het lichtende was er totaal uit zodat ik mijn toevlucht zoeken moest in een paar lijnen poëzie van een vriend. Ik heb het hem niet gevraagd, ik heb het gedaan om hem te zeggen dat ik zijn ‘droef-zijn’ maar al te goed begreep en hij zal dit aldus gelezen hebben.
Ik verdool maar al te dikwijls de laatste dagen, het is duidelijk, ik word oud, wat ik een paar dagen terug, haalde bij Churchill ‘that people considered too old have often the youngest ideas of all’ was voor Churchill misschien een waarheid, maar ik struikel er niet over, ik weet dat nieuwe ideeën zo maar niet te rapen liggen, op mijn leeftijd worden die een rariteit, vergen ze een lange aanloop, een volgehouden redenering, om dan uit te komen op iets nieuws, of op de versterking van iets nieuws dat je vroeger al verkondigd hebt..
Het feit is dat je telkens een vertrekidee hebben moet, en soms gebeurt het dat je op een dergelijke idee valt die een bron wordt, ook nog voor mij. Maar dan moet ik voor ogenblikken, mezelf wegdenken, mijn gevoelens het zwijgen opleggen en er te zijn, niet als iemand die met zichzelf is begaan - wat maar al te dikwijls gebeurt - maar als een denker over wat het leven is en dan vooral wat onze rol is hier op aarde, of we er een hebben of niet.
Ik heb altijd beweerd dat, als we hier zijn dat het nodig was dat we hier waren, ware ‘het-nodig-zijn’ er niet, we zouden er niet geweest zijn, want al wat is heeft zijn reden om er te zijn.
De interactie tussen bloemen en insecten en vogels naar de bevruchting toe is het bewijs dat de planten er zijn voor de insecten en vogels en omgekeerd. Als de mens er is, zoals hij er nu al is dan moet er ook een reden zijn voor zijn bestaan. Een reden die in zijn geval niet zo opvallend zichtbaar is, maar hij werd niet gevormd als materie en geest, als de geest niet nodig zou geweest zijn. Trouwens ook planten en dieren hebben een begin van geestelijk inzicht.
Een vroegere (kortstondige) collega van mij in de Bank, Louis Duquesne de la Vinelle, schreef hierover in zijn schitterend boek ‘Du Big Bang à l’Homme’, ou comment la Métaphysique émerge de l’Histoire[1]’.
Evenmin als het ‘weten’ van planten en dieren, is het ’weten’ van de mens geen toevalligheid, absoluut niet, dit ‘weten’ moet al aanwezig geweest zijn in een beginfase op het moment van de Big Bang, het moet onvermijdelijk voorzien geweest zijn, zoals alles voorzien was en zeker NIET toevallig.
Dit is dan waarop ik eindigen wil vandaag. Er was IETS dat voorzag wat komen moest. Wat ik hier achterlaat is geen sprookje, is waard erover na te denken.
[1] Editions Racine, 1994
16-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-02-2021 |
Verdoold. |
Een strohalm gezocht om me aan vast te klampen als ik vertrekken ga voor een andere tocht, niet door de sneeuw die gebleven is, maar naar de dieptes in mij waar ik niets verheugends ontwaar. Eigenlijk heeft het weinig zin verder te gaan als er geen tekenen van de lente aanwezig zijn. Je denkt aan het gedicht dat een vriend je toestuurde over de sneeuw die hem tot stilte had bewogen en hij wist waarom:
De gevoelens in de lijnen zijn ook die van mij. Hij weet waarom, ik tast er naar, maar ze verlaten me niet meer, ze komen terug al wil ik het niet. Alle woorden in mij zijn er door besmet en ik kan me er niet van bevrijden. …
een ijle ijzige ruimte luistert naar die zuivere ascese van wit en het alles wetende doodse zwijgen van dit winters tafereel.
Ik open omzichtig de ogen, volg de sporen op het doek van een zijdezacht penseel: mijn tijd valt stil ...
Ik kan zijn droefheid lezen tussen de lijnen, het is ook die van mij, hij weet waarom, ik tast er naar maar ze verlaat me niet meer, ze komt terug al wil ik het niet, alle woorden in mij zijn er door besmet en ik kan me er niet van bevrijden.
Ook in mij is alles op stilte ingesteld. Ik ben er maar zonder er te zijn. Een raar gevoel, het zwijgen nabij; Een gevoel, om neer te gaan liggen en er te blijven, in te slapen. Sneeuw of geen sneeuw, ik kom niet buiten, het maakt dus geen verschil en voorlopig kan ik niet verder, wil ik niet verder want ik ben verkeerd begonnen, alles stokt.
Hoe schrijf ik verder, houd ik dezelfde toon aan of veeg ik weg al wat buiten in de tuin nog rest aan sneeuw omwille van een cluster sneeuwklokjes badend in het plots helle licht van de winter. De uren zullen het uitwijzen, ik zal ze ondergaan om er uit op te staan, ineens herrezen.
Vergeef me dit gebazel, ik ben niet tot iets anders in staat, alles schijnt dicht gesnoerd, ook mijn geest, ook ‘mijn tijd valt stil’. Zeg me hoe ik me er kan van bevrijden, hoe ik verder kan zonder ook maar iemand te kwetsen, iemand anders dan mezelf, want ik kwets mezelf, ik kwets me diep..
Ik wacht nog even, de dag is pas begonnen. Je hoort het wel hoe alles verder zal verlopen, ik hoorde dat het deze namiddag dooien zal, misschien dooit het ook in mij. Mijn God, mijn toevlucht, où sont les neiges d’antan? Waar is het vreugdegevoel dat ik kende, vroeger toen het zondagmorgen was, tien uur, en ik joggen ging met vrienden tot aan de meanders van de Leie, ,me de reiger soms op de waterkant, en soms de vlier in bloei?
Waar zijn deze gevoelens van toen? Hoe zijn ze pijn geworden? Ik word verteerd door dingen die ik niet vertellen durf. Waar kom ik uit, morgen of de dagen erna?
Weet dat ik aarzel om dit geschrift te laten gaan. Maar het is een momentum in mijn dagen, ik kan er niet zo maar overheen, ik verdoolde erin.
15-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-02-2021 |
Zondag |
Is ons Omega, ons eindpunt, al bepaald, eens ons Alfa, ons beginpunt, daar? Dan heeft het er alle schijn van dat we vanuit dit Omega, vanuit de toekomst geleid worden - Rupert Sheldrake waagde het dit voorop te stellen - en dan was het vooraf bepaald dat ik gisteren zou schrijven over het ‘Miserere mei’ van Gregorio Allegri en dus ook bepaald waarover ik vandaag ga schrijven. Het kan want ikzelf weet het nog niet.
Dit is maar al te gek - zo iets kun je enkel van mij verwachten - maar eens alles wat ik deze morgen kwijt wil, geschreven staat, is het alsof ik het wist voor ik eraan begon.
Wat ook ik ben er door ‘getroebleerd’. Elke morgen voel ik me vreemd als ik vaststel dat ik ben gaan neerzitten voor mijn klavier, mijn geschrift met pen is onleesbaar geworden, en uitgekomen ben waar ik uitkwam. Ik schrijf dus toe naar iets dat ik nog niet weet. Hoe dit gebeurt blijft me een raadsel, het mooie, het verrassende is dat dit zo gebeurt. Ik sta niet op met een theorie in mijn hoofd die ik ga verkondigen, neen, ik sta op met een leeg hoofd en toch komen de woorden, me aangeboden op een schoteltje, ze zijn er , ze komen aangelopen en ik moet ze maar nemen, en in feite is dit altijd zo geweest. Aan mijn vriend en lezer van gisteren die mijn blogs van 13 februari 2012, 2016, 2021 zal gelezen hebben zou ik vandaag ook mijn dagboekblog van zelfde dag van het jaar 1979. kunnen aanbieden[1], en elke dag zijn de woorden gekomen. Men noemt dit inspiratie, men noemt dit geïnspireerd zijn, maar dan door wie of wat[2].
De schrijver van de Bijbel was, leerden we, geïnspireerd door God - het was dus God zelf die, de schrijver gebruikte om Zijn ideeën uit te storten over de mens - want als het God niet was, wie was het dan wel?
Wie is het die mij zegt wat ik schrijven moet, wie is die iemand die ik nog niet ontmoet heb, maar ergens schuilt in mij, of buiten mij, in de met woorden gevulde ijlte omheen mij, een ijlte die reiken kan tot aan de Kaap de Goede Hoop van waar ze me worden aangereikt.
Een andere gekheid?
Wel ja, eens je er gaat over nadenken dagen de vragen op. Vragen waarop geen antwoord komt, een reden te meer opdat de vragen zouden gesteld blijven. Vragen voor een zondagmorgen, de morgen van de bezinning, om te beginnen voor zij die nog altijd ter kerke gaan, maar ook voor zij die de zondag nog zien als een rustpunt in de week, een kijken naar wat was en een vooruitzien naar wat komen gaat, een einde en een nieuw begin. De zondag heeft iets bijzonders, je ingesteldheid op de dingen is verschillend. Poëzie op een zondagnamiddag is verschillend van poëzie op een weekdag, omdat de zondag voor een westerling ingebakken zit in zijn genen. Het is de Bijbelschrijver die er ons attent op maakte dat God rusten ging de zevende dag? Met dien verstande dat, terwijl Hij rust, zijn schepping nog altijd verder loopt, Hij is dus rustende, maar of Hij, rustend, nog toekijkt hoe zijn schepping verder verloopt, betwijfel ik, als God heeft hij alles in gang gezet en als dusdanig hoeft er niets meer aan gewijzigd of toegevoegd, is er wat er moet zijn.
Of ik ook, schrijvend, ingesteld ben op een schepping die doorloopt, of ik ook, schrijvend, er deel van uit maak, is een andere mooie vraag. Ik denk van wel. Mijn aandeel is niet veel maar het is dan toch een deel. Schrijvend ben ik er een deel van en dit verheft me, het zet me op de lijn die de Kosmos volgt.
Ik weet nu waar ik uitkomen moest vandaag, op het feit dat het zondag is.
[1] Hij zou o.m. gelezen hebben van Winston Churchill: ‘Our preoccupation with youth has made us forget that often, people, considered too old have the youngest ideas of all.’
[2] ‘Discover what inspires you’, leert ons Eurosport.
14-02-2021, 15:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2021 |
'Miserere mei' |
My morning writings are killing me slowly, for I haven’t the courage to put an end on it.
Ik ben een slaaf ervan geworden, zoals jullie er een slaaf van geworden zijn om ze te lezen. Dit gaat zo ver dat een lezer me schrijft dat hij elke dag niet alleen mijn blog van de dag leest maar ook deze van de corresponderende dagen van 2012 en 2016, wat dan ook een teken is van heel wat moed en inzet, maar, wat mij betreft, de impact van mijn geschriften doodt me zachtjes aan.
Nochtans, vroeg de dag beginnen biedt ook een zekere compensatie. Gisteren was er de sonate van Johannes Brahms, deze morgen is er het ontroerende ‘Miserere mei, Deus’.
Ik had het niet gevraagd en niet verwacht, maar het was er op het passende ogenblik, als een bevestiging van mijn inleidende woorden. Trouwens de laatste tijd ben ik het onderwerp niet uit de weg gegaan, integendeel ik ben er bijna telkens mee geëindigd als een gewoon iets, wat het dan ook is.
Ik denk dikwijls aan Hugo Claus, zoals ik denk aan mijn broer, zoals ik denk aan mijn vrienden, Guy M. en Jean-Pierre C. Ze hadden de moed te gaan. Zou ik de moed hebben indien ik in hun toestand zou terecht komen?
‘Miserere mei, Deus’ is dan ook het lied dat vooraan zou moeten staan in de top 100 van Klara. Ik heb er niet aan gedacht als ik mijn keuze heb gemaakt. Nu de sfeer, op het ogenblik van mijn eerste keuze, is omgeslagen moet ik een nieuwe keuze doen.
Zo, deze morgen had ik het geluk - dan toch, zoals je ziet, wat mijn te schrijven blog betreft - na het nieuws van zes, het ‘Miserere mei’ van Gregorio Allegri te horen. Ik kende het, had het al dikwijls gehoord, maar ditmaal trof het me heel, heel diep, ik werd er stil van, open gescheurd, bloot gelegd en de echo ervan is blijven hangen, lang blijven hangen. Een droefheid kwam over mij, een gevoel waarin ik opgenomen werd en meegevoerd, een onwezenlijke toestand van zijn. En het gevoel is me bijgebleven en is er nu nog altijd. Ik heb in de dag, het ‘miserere mei’ nog enkele malen beluisterd, mezelf pijnigend.
‘But, do I have to tell you all this, moet ik er een geschrift aan wijden, past het voor mijn blog van de dertiende?
Al ben ik niet bijgelovig, het cijfer dertien heeft toch een nagalm voor mij, al was het maar omdat mijn moeder er stellig in geloofde en het cijfer zo veel mogelijk uit de weg ging.
Komt erbij dat ik droomde deze nacht, een vreemde droom, alsof enkel het omringende bestond en ik versplinterd was in bos en weiden en korenvelden; ik niet wist wie ik was noch waar ik was, een wolk zijnde, vlottend, zwevend, een wolk van roze geurende bloesems en ik erin bewegen kon, zonder er als lichaam te zijn en ik woorden hoorde die niet uit mij kwamen: ik omhels je, ik omhels je en iemand mijn ogen bedekte toen ik ontwaakte op aarde, de ogen vochtig.
Was het toen al bepaald dat ik Allegri beluisteren zou en erover schrijven?
13-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2021 |
Sonate |
In de winter als ik aan de vijver ben denk ik aan de zomer, ik meen niet dat ik aan de winter denk als ik er ben in de zomer. Maar waar ben ik als ik vroeg in de morgen luister naar een sonate van Johannes Brahms[1], in welk seizoen bevind ik me, en ik welk seizoen bevond zich Brahms als hij deze sonate componeerde? Beiden, hij en ik, in een seizoen, in een toestand van zaligheid: ik, omdat ik intens luisterde naar iets verheffends, hij omdat hij wist dat wat hij schreef een hoogtepunt was in zijn leven - hij heeft er heel wat gekend - iets van het beste dat hij ooit schreef.
Wondere momenten die de mens beleven kan, weg van de wereld te zijn, weg van het dagelijkse, van het gewone, maar ingetogen te zijn, naar binnen gekeerd, een spiraal te zijn en hij zich bewegend op de lijnen van de spiraal, reikend naar het centrale punt en dit punt bereikend, een kreet van groot geluk te zijn.
En ik later, voor mijn scherm, ik ook een sonate componeren ging in woorden, denkend aan de zomers van weleer, toen hij nog het bos in liep, toen hij het gevoel had gekomen te zijn in het meest centrale punt van het bos, gegrepen door het geruis van het leven erin, van het onzichtbare kloppend hart erin van varens, mossen, en bramen, van grassen en heide, van de kamperfoelie om een stam gewikkeld, in de wilde bruisende geuren waarin de zwoelte van de zomer hangt. Met de vlekken zon door het gebladerte, de schichten licht, de schaduwplaatsen.
En komende uit het bos, de open velden, de weide met bloemen bestrooid, zoals nooit voorheen, met bijen en vlinders, met kevers, en uitstekend boven de golvende korenvelden, in de verte, de kerktoren, het teken van de hunker in ons.
Hij kende die plaatsen zo goed, , een bos, een wegel tussen de velden, uit zijn verre, amper nog te bereiken jeugd, amper nog durvend er heen te gaan en er te verblijven, ogenblikken lang. verlost van wie hij geworden was; al die jaren achter hem houdend om terug jong te zijn, uit het bos te komen in de grote luchten en dan door de velden terugkerend naar het ouderhuis, waar moeder was, waar zijn broers waren, waar vader was.
He could have cried! Hij er bleef, hij er staande bleef middenin de velden, niet meer bewegend want als hij bewegen zou, hij zijn jeugd verliezen zou, zijn jonge jaren, zijn plaatsen in het bos en in de korenvelden waar hij Verne las of Claes of Knut Hamsun las.
Laat me er keren, zoals Johannes Brahms, neem me bij de hand en laat me er zijn om er groot levend te zijn. Alle krachten, alle levensadem in mij en naar toe gericht.
Voor een lange laatste tijd.
[1] Johannes Brahms : Sonate nr 1 voor viool en piano, Vivace ma non troppo.
12-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-02-2021 |
Is er een verschil? |
Ik ben een vreemd man, uiterst vreemd, want wie schrijft er in deze tijden over Erwin Hubble en zijn uitdeinend Universum of, over iets of iemand die er is zonder er te zijn en, dan nog, ik dacht er gisteren aan om tegenover de Hogere Intelligentie, de menselijke intelligentie te stellen, evenwel van een andere aard, en over te nemen wat ik vond in mijn Sterrengids van 2021[1] dat:
De SI-seconde (SI = Système International d’Unités) is gedefinieerd als de tijdsduur van 9.192.631.770 perioden van de elektromagnetische straling overeenkomend met de overgang tussen twee hyperfijnniveaus van de grondtoestand van het cesium-133 atoom’. De officiële tijd wordt dus gemeten met cesium-atoomklokken.
Alsof dit ook iemand onder jullie zou interesseren, maar, het zijn dergelijke zaken die me op een weg zetten om er verder over te schrijven en te zeggen dat ik me niet inbeelden kan wat het vibreren of het trillen van een cesium-atoom wel betekenen kan en hoe het aantal ervan, meer dan negen miljard trillingen per seconde, geteld kan worden in de tijd van één seconde.
Hierop ingaande kan ik evenmin aanvaarden - en dit is voor mij het allerbelangrijkste - dat, gezien zijn structuur, een atoom, om het even dewelke, of kleiner nog, het elektron of nog kleiner, het allerkleinste deeltje dat het Higgs boson wordt genoemd, het gevolg zou zijn van een toevalligheid, tot stand gekomen uit het niets, als de bouwsteen van het Heelal.
En het is hier dat ik vreemd ga, want, waarom vertel ik dit, waarom kom ik hier keer op keer op terug,
Eigenlijk ben ik een arm man, armer dan ik ooit was, een man zonder toekomst, zonder vooruitzichten, een man ‘con el pie en el estribo’, zoals Cervantes van een paar dagen terug, een uitdrukking om te onthouden vooral door iemand die schrijft en zich bewust is - of zou moeten zijn - van de toestand waarin hij zich momenteel bevindt.
In de tijd die me nog rest, zoek ik en blijf ik argumenten ophalen die een totaal ander licht moeten werpen op wat de dood betekent, want, wat een ongelooflijke sensationele wereld die beweegt om en in ons, uiteindelijk gedragen door het leven in het atoom, door de trillingen van de deeltjes van de atomen, of het woekerende, doch geordende leven in mij, onderhevig aan het woekerende, geordende leven in de natuur. Elektronen en andere subatomaire deeltjes die wegspatten uit ons en zich mengen in een minimale fractie van tijd met de oneindigheid, zodat ook alles in ons, Universum is.
Onmiskenbaar is ons lichaam aldus deel van het materieel aspect van dit Universum en onze geest die even onvermijdelijk moet bestaan uit die deeltjes Universum, even onvermijdelijk ermee en erin verweven.
Wie we dan zijn?
Wel, wat is er van het binnenste van de cluster elektronen die we zijn en welk is dan het verschil tussen een trillende elektron in een dood lichaam of in een levend? Is er wel een?
[1] Sterrengids 2021, www.stip.media.nl, pag 190)
11-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-02-2021 |
Er zijn zonder er te zijn. |
Waarover schrijf je elke dag, wat bezielt je als je wakker wordt en gaat neerzitten voor je scherm, wat is het dat je te binnenvalt of dat je ergens, ver weg, moet gaan zoeken?
Heb je er ooit al aan gedacht wat dit betekent? Gisteren - maar wat is, ‘gisteren’? - mijn laatste zin een vraag die ik onbeantwoord heb gelaten, omdat jullie als lezer van mijn blogs het antwoord kennen moeten. En ook omdat ik eigenlijk van de eerste woorden van mijn blog, de overgang van 8 naar 9 - de maand was nog maar pas begonnen - was afgedwaald want ik wou toen beginnen met een zin die ik ooit heb overgeschreven uit een oude National Geographic, namelijk dat Edwin Hubble in 1924 ontdekte dat het Universum zich niet beperkte tot ons melkwegstelsel maar verder uiteenschoof tot in het onvoorstelbare oneindig oneindige:
To-day we know that galaxies are as common as blades of grass in a meadow. They number perhaps a hundred billion ! Not only did Hubble vastly extend the measures of the Universe but he also ended the notion that the heavens are constant and unchanging. In 1929 he proved that the Universe is steadily expanding like a balloon. He showed that the galaxies are all in motion flying apart from each other at speeds proportional to their distances. This principle – the farther away a galaxy is the faster it moves - became established a Hubble’s law.’
De datum van Hubbles besluitvorming bleef hangen, ik was toen twee jaar, maar ik heb lang moeten wachten om Hubble te ontdekken wat niet betekent dat ik hem begrepen heb en erin geslaagd ben me het beeld dat Hubble oproept voor te stellen: een Universum dat maar blijft uitdeinen, ‘expanding like a balloon’, het is een logische idee maar onvoorstelbaar. Een expansie die maar verder en verder gaat is niet in te beelden, even onbegrijpelijk als de beweging in het blok staal naast mij.
Zo word je telkens als je de gewone weg verlaat, en de weg van het Universum opgaat dooreen geschud door de raadsels die van alle kanten opduiken, te moeilijk om te begrijpen.
Er niet teveel aan denken is het beste dat we doen kunnen, maar er niet aan denken betekent, hier rond te lopen de ogen gesloten wat ook de wetenschap ontdekken moge, en zeker al wat verband houdt met de Nieuwe Fysica en met wat Hubble ons voorhoudt.
Of is er een andere reden, zijn we bevreesd te ontdekken of te moeten besluiten dat er achter dit alles een vorm van hoge intelligentie moet aanwezig zijn die bepalend is voor hetgeen we (nog) niet bij machte zijn te begrijpen zodat we deze fenomenen liever in onze schemerzone achter laten en niet aan bod laten komen als een vaststelling die ons zou plaatsen voor een niet meer te negeren mogelijkheid.
Is het een oneer uit te kijken naar die Hogere Intelligentie, er zelfs een naam aan te geven wetende evenwel dat het een naam is die ontoegankelijk is, die geen gebeden, geen offers verwacht van niemand, een Hij of een Zij die er is van in den beginne en die er nog is. Telkens er is, zonder er te zijn.
Is dit in te beelden, er zijn zonder er te zijn?
10-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2021 |
Een brok staal uit ex-SIDMAR |
Het is niet veel, het opschuiven van het cijfer 8 als dag in de maand naar het cijfer 9. We weten het pas als we de feitelijkheid ervan achter ons hebben. Het vlieden van de dagen, de wisseling van licht en donker, van dag en nacht, gaat, als we er niet opletten, als een schicht aan ons voorbij, zelfs geen leegte van één dag latend.
Het is onmiskenbaar, het leven is een voortdurend beloop van dingen die zijn, dingen die er al waren en dingen die komen. Sommige dingen, die er jaren lang al waren, stenen of stukken wortel die we raapten, een oude ‘Family Bible’, tekeningen die we maakten die werden weggegeven of bij een laatste verhuis achter gebleven; andere daarentegen die er ook al lang waren zijn om een of andere reden bewaard gebleven. Bijvoorbeeld naast hem, waar hij zit op zijn werktafel uitgestald, wel nu en dan eens weggenomen, maar dan telkens weer er teruggelegd, ligt een verwrongen stuk staal, waar de tijd is aan voorbij gegaan.
Het ligt daar, naast pen en potlood en laptop. Een vriend, ingenieur bij het vroegere SIDMAR die het hem schonk en hij waarvan hij wist waarom het hem geschonken werd.
Het ligt er, soms kijkt hij ernaar, soms ligt het er en merk hij het niet op. Soms is het er als een herinnering aan het vele dat ze samen beleefden; soms is het er als een getuigenis, van wat het in realiteit is en dan reikt het heel wat dieper, heeft het te maken met het stuk zelf, met het uitzicht en het gewicht ervan. En dan roept het onvermijdelijk de formule van Einstein op: ‘Energie is gelijk aan de massa vermenigvuldigd met de snelheid van het licht in het kwadraat’ - het kwadraat het teken zijnde van een hogere intelligentie.
Maar er is oneindig meer en dit is de reden waarom het hem gegeven werd, hij weet dat dit stuk staal een aggregaat is van miljarden atomen waarin de elektronen zich, met een enorme snelheid, die van het kwadraat, omheen de atoomkern slingeren, onophoudend, onophoudend. Hij ziet het niet, maar hij hoeft het niet te zien, hij weet dat het zo is en als hij er naar kijkt, als het stuk naar hem staart of tot hem spreekt, met de minisprankel geest in elke elektron ervan aanwezig, dan ontroert het hem en wordt hij er een ogenblik stil bij.
Hoe we het ons ook inbeelden of verbeelden het is zo. Het stuk staal, een kindervuist groot, dat roerloos op de tafel ligt, is sprankelend, oneindig innerlijk bewegend.
En, hoe ontdoen we ons, in ons dagelijks bestaan, van deze ‘wereld-binnenin’, in de wereld die we zien en betasten kunnen, overrompeld zoals we zouden moeten zijn?
Overrompeld wel als we er diep op ingaan, maar wijselijk, wijzigt het niets aan onze wijze van handelen, wel wijzigt het onze wijze van denken over de dood, over de betekenis ervan. Vragen we ons af, wat er gebeurt na dit leven , zeggen we met de elektronen van ons lichaam, sterven die ook?
09-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2021 |
Sneeuw. |
We weten dat in het zuiden hoog boven het dak van de gebuur, het sterrenbeeld van Orion moet staan, en lager, in de verlenging van de gordel van Orion, Sirius, de helderste onder de wintersterren, maar het sneeuwt, de luchten zijn gesloten, een wriemelende massa en ik staar ernaar. De tijd is voorbij dat ik dit prachtig vond, dat ik buiten ging en erin wandelde alleen al voor het genot de sneeuwvlokken op te vangen in mijn gelaat en op mijn lippen. Het gebeurde dan dat ik in de dag het bos in liep en in een gewijde stilte het reuzelen hoorde van de dikke vlokken die liggen bleven, op de takken. Ik dacht toen dat dit grote momenten waren, het horen vallen van de sneeuw in de stilte van het bos. Ik heb die herinnering aan de val van de sneeuw nog in mij, ik hoor nog altijd hoe dit was, Ik, daar staande met de sneeuw in mijn haren, jong en krachtig met een gans leven nog voor mij. Ik vertoef er nog even in gedachten, nog even, wens niet terug te gaan naar de stilte van de kamer met KLARA ‘en sourdine’, amper hoorbaar, nu gemengd met het reuzelen van de sneeuw, mijn jonge jaren neergelegd op mijn oude dagen.
Een gekheid zo te denken, alsof beide met elkaar te verzoenen zijn maar ik duw de realiteit van de jaren van me weg, zo laat het sneeuwen, ‘let it snow, let it snow, let it snow’, zoals in een lied van Sinatra dat ik me nog herinner. laat het sneeuwen de ganse dag, laat het niet ophouden, laat al wat is dicht sneeuwen en hem bedekken met al wat is van vroeger.
Waagt hij het te schrijven dat plots zijn ogen vochtig worden omdat hij beseft dat hij er nu staat als man op hoge leeftijd, amper bewegend nog, wetende dat het bos geen wijding meer is voor hem geen geuren meer van humus en mossen en zwammen, maar vijandig de bomen, hem hard aankijkend. Zo beeldt hij het nu zich in.
In de sfeer van de kamer is hij een verloren man, is hij niets om over te zeggen, dat indruk maken zou. Hij heeft zelfs de moed niet meer om met een zekere nostalgie terug te denken aan de nacht dat hij met vader het bos introk en het sneeuwde, erger, veel erger dan nu, om er in de hoogste vrieskou een eik af te zagen, een mooie krachtige eik en de stam ervan op de schouders, door de sneeuw, naar huis te dragen. Hoe oud was hij toen. Maar het heeft geen belang meer, het was op het einde van de oorlog en het enige dat restte, vers eikenhout om het huis warm te houden. Het was een avontuur toen want de boswachter lag op de loer zegde vader, het stormde en het bos was vol geluiden, van stemmen en van takken slaande tegen elkaar.
Een detail uit zijn verre jeugd, hoe kan het dat hij zo ver gekomen is dat herinneringen van toen niet meer welkom zijn. Hij vertelde het vroeger als een exploot want het was een serieuze boom die ze hadden afgezaagd en naar huis gebracht, hun sporen dicht gesneeuwd. Maar nu raakt het hem niet meer, het is te ver af op dat de echo van die nacht nog zou gebleven zijn.
Zo alles brokkelt af, het bos is nog een vage schaduw van wat het geweest is, de sneeuw geen vreugde meer, geen blijheid meer, geen verrassingselement, maar een kilte, een onaangenaam gevoel.
Dit ook is een teken, het tanen van mijn overmoed. Misschien, misschien herpak ik me in de lente, zoals de vriend, tien jaar jonger dan ik, het hoopte in zijn mail aan mij.
Ik dank hem me te gedenken in zijn dagen, hoe die dagen ook mogen zijn voor hem, hij dacht aan mij en aan wat ik schreef.
08-02-2021, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-02-2021 |
'Images' |
Het grote sidderende leven kent hij niet meer, hij wordt niet meer overvleugeld door gedachten die met zwier geschreven worden, hij moet zich tevreden stellen met wat golfbewegingen die hem bereiken zoals de golven die aanspoelen op het strand met de meeuwen erover drijvend op de fluisterwind en dit, in alle rust getekend, zoals hij het houden wil. Hij even geroerd zoals het schuiven van het water over het strand, aan en af, aan en af.
Hij hoort het geruis van de zee, hij kent nog de golven over het strand waar hij is, of opspringend tegen de rotsen waar hij is, alsof het woorden zijn van ver gekomen tot aan zijn voeten, alsof het stemmen zijn die het eeuwige zijn ingegaan en hem nu bestormen met hun roep. Hij nooit geweten heeft wat ze hem zeggen willen, omdat het geen woorden zijn die ze spreken, maar hij weet dat ze er zijn om er te zijn opdat hij niet vergeten zou, dat ze wachtend zijn op hem, hij opgenomen al, zijn stem dan toch, verloren in al de stemmen die er, in elkaar versmolten, galmen.
Hij weet het zo goed, als hij er loopt op de vloedlijn of neerzit op een stuk rots in zee geschoven. Het is maar als hij alles heeft losgelaten en opgestegen is naar die oorden waar hij is opgenomen, als hij er aan denkt, het lichaam vergetend wat het is en waar het is.
Hoe hij dit alles weet, hoe hij dit neemt als een zekerheid van stemmen die hem omringen, hem omhullen als met een deken dicht om hem heen geslagen, hij een wolk zijnde van herinneringen dicht op elkaar; hij niets meer dan herinneringen, hij niet verder kijken wil, niet meer de dag ingaan naar de middag toe, maar gehuld in zijn deken er staande en niet meer hoeven te bewegen, niet meer hoeven er te zijn; een standbeeld nog, een zoutpilaar, niets meer dan dat, een blok herinneringen met in de kern de persoon die hij is en die zich nu wil beklemtonen als er nooit geweest en nu afstand heeft genomen van wie hij is en hoe hij is bevrijdt van zichzelf, enkel een herinnering nog aan wie hij was.
Wat vermag hij nog waar hij nu hoopt te blijven voor enkele momenten nog, juist de tijd om het te schrijven: de zee, de vlakte van de zee voor hem uit, de l brede luchten, met de zon in de morgen, en op de middag, een gezang van zilver, een gezang van goud en als een boog van vuur als de avond valt, en om te sluiten de wassende maan in de nacht vol sterren.
Beelden - images de Debussy - die hij meegenomen heeft om nimmer ooit, los te laten, eerst een geklots van woorden, van letters tegen elkaar, beelden achterlatend. Hij alleen weet waar hij er als droom gegroeid staat. Niemand anders kan er hem zien oprijzend als een teer iets gehouwen door zijn dromen.
Van nu af aan zal hij er altijd blijven, zal hij wortel schieten in het dorre zand of in een spleet in de rots en van daar uit de wereld overschouwen om niets te zien en niets te zeggen, juist toekijken hoe alles draait en keert en op te tekenen wat hij opmerkt. Niets meer dan dat, eens in de morgen bij het eerste licht, eens op de middag, de zon heel hoog en eens op de avond de zon een rode gloed, om dan in de nacht onder de sterren stil te zijn, beweegloos naar buiten als naar binnen.
Heel wat staat hem nu te wachten.
07-02-2021, 16:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |