In de winter als ik aan de vijver ben denk ik aan de zomer, ik meen niet dat ik aan de winter denk als ik er ben in de zomer. Maar waar ben ik als ik vroeg in de morgen luister naar een sonate van Johannes Brahms[1], in welk seizoen bevind ik me, en ik welk seizoen bevond zich Brahms als hij deze sonate componeerde? Beiden, hij en ik, in een seizoen, in een toestand van zaligheid: ik, omdat ik intens luisterde naar iets verheffends, hij omdat hij wist dat wat hij schreef een hoogtepunt was in zijn leven - hij heeft er heel wat gekend - iets van het beste dat hij ooit schreef.
Wondere momenten die de mens beleven kan, weg van de wereld te zijn, weg van het dagelijkse, van het gewone, maar ingetogen te zijn, naar binnen gekeerd, een spiraal te zijn en hij zich bewegend op de lijnen van de spiraal, reikend naar het centrale punt en dit punt bereikend, een kreet van groot geluk te zijn.
En ik later, voor mijn scherm, ik ook een sonate componeren ging in woorden, denkend aan de zomers van weleer, toen hij nog het bos in liep, toen hij het gevoel had gekomen te zijn in het meest centrale punt van het bos, gegrepen door het geruis van het leven erin, van het onzichtbare kloppend hart erin van varens, mossen, en bramen, van grassen en heide, van de kamperfoelie om een stam gewikkeld, in de wilde bruisende geuren waarin de zwoelte van de zomer hangt. Met de vlekken zon door het gebladerte, de schichten licht, de schaduwplaatsen.
En komende uit het bos, de open velden, de weide met bloemen bestrooid, zoals nooit voorheen, met bijen en vlinders, met kevers, en uitstekend boven de golvende korenvelden, in de verte, de kerktoren, het teken van de hunker in ons.
Hij kende die plaatsen zo goed, , een bos, een wegel tussen de velden, uit zijn verre, amper nog te bereiken jeugd, amper nog durvend er heen te gaan en er te verblijven, ogenblikken lang. verlost van wie hij geworden was; al die jaren achter hem houdend om terug jong te zijn, uit het bos te komen in de grote luchten en dan door de velden terugkerend naar het ouderhuis, waar moeder was, waar zijn broers waren, waar vader was.
He could have cried! Hij er bleef, hij er staande bleef middenin de velden, niet meer bewegend want als hij bewegen zou, hij zijn jeugd verliezen zou, zijn jonge jaren, zijn plaatsen in het bos en in de korenvelden waar hij Verne las of Claes of Knut Hamsun las.
Laat me er keren, zoals Johannes Brahms, neem me bij de hand en laat me er zijn om er groot levend te zijn. Alle krachten, alle levensadem in mij en naar toe gericht.
Voor een lange laatste tijd.
[1] Johannes Brahms : Sonate nr 1 voor viool en piano, Vivace ma non troppo.
|