Ik verdoolde, gisteren, in mijn woorden, welke betekenis hier aan geven of, heb ik er willen aan geven; wist ik het wel, was het niet dat ik schreef en maar bleef schrijven niet wetende hoe mijn gevoelens te uiten?
In elk geval, it wasn’t faked news, het was geen toneel dat ik opvoerde, het vrolijke, het lichtende was er totaal uit zodat ik mijn toevlucht zoeken moest in een paar lijnen poëzie van een vriend. Ik heb het hem niet gevraagd, ik heb het gedaan om hem te zeggen dat ik zijn ‘droef-zijn’ maar al te goed begreep en hij zal dit aldus gelezen hebben.
Ik verdool maar al te dikwijls de laatste dagen, het is duidelijk, ik word oud, wat ik een paar dagen terug, haalde bij Churchill ‘that people considered too old have often the youngest ideas of all’ was voor Churchill misschien een waarheid, maar ik struikel er niet over, ik weet dat nieuwe ideeën zo maar niet te rapen liggen, op mijn leeftijd worden die een rariteit, vergen ze een lange aanloop, een volgehouden redenering, om dan uit te komen op iets nieuws, of op de versterking van iets nieuws dat je vroeger al verkondigd hebt..
Het feit is dat je telkens een vertrekidee hebben moet, en soms gebeurt het dat je op een dergelijke idee valt die een bron wordt, ook nog voor mij. Maar dan moet ik voor ogenblikken, mezelf wegdenken, mijn gevoelens het zwijgen opleggen en er te zijn, niet als iemand die met zichzelf is begaan - wat maar al te dikwijls gebeurt - maar als een denker over wat het leven is en dan vooral wat onze rol is hier op aarde, of we er een hebben of niet.
Ik heb altijd beweerd dat, als we hier zijn dat het nodig was dat we hier waren, ware ‘het-nodig-zijn’ er niet, we zouden er niet geweest zijn, want al wat is heeft zijn reden om er te zijn.
De interactie tussen bloemen en insecten en vogels naar de bevruchting toe is het bewijs dat de planten er zijn voor de insecten en vogels en omgekeerd. Als de mens er is, zoals hij er nu al is dan moet er ook een reden zijn voor zijn bestaan. Een reden die in zijn geval niet zo opvallend zichtbaar is, maar hij werd niet gevormd als materie en geest, als de geest niet nodig zou geweest zijn. Trouwens ook planten en dieren hebben een begin van geestelijk inzicht.
Een vroegere (kortstondige) collega van mij in de Bank, Louis Duquesne de la Vinelle, schreef hierover in zijn schitterend boek ‘Du Big Bang à l’Homme’, ou comment la Métaphysique émerge de l’Histoire[1]’.
Evenmin als het ‘weten’ van planten en dieren, is het ’weten’ van de mens geen toevalligheid, absoluut niet, dit ‘weten’ moet al aanwezig geweest zijn in een beginfase op het moment van de Big Bang, het moet onvermijdelijk voorzien geweest zijn, zoals alles voorzien was en zeker NIET toevallig.
Dit is dan waarop ik eindigen wil vandaag. Er was IETS dat voorzag wat komen moest. Wat ik hier achterlaat is geen sprookje, is waard erover na te denken.
[1] Editions Racine, 1994
|