Een vriend schreef me, blakend van enthousiasme,
over de Leie, over lAuberge du Pêcheur in Sint-Martens-Latem, over het Museum
Dhondt-Dhaenens en over het Stedelijk Museum van de Leiestreek in Deinze. En
dan vooral over de schilderijen die hij er gezien had, in het bijzonder, vond
hij, twee landschappen van Constant Permeke in Dhondt-Dhaenens., twee
hoogtepunten van al wat er te zien was.
Persoonlijk
kies ik nog altijd het realistisch schilderij, de Bietenoogst van Emile Claus in het museum van Deinze. Niet
alleen, en zeker niet, omwille van de afmetingen ervan, maar omdat het een
schilderij is die me herinnert aan mijn jeugdjaren op het land, een kille
morgen op het einde van de herfst.
Hij trof in elk geval bij mij een zeer gevoelige
snaar, omdat ik die plaatsen aan de Leie en die musea ken en in mijn hart draag,
want ik verbleef er een lange tijd.
Ik schreef er aan de Leie mijn eerste blogs die
doordrongen waren van mijn verblijf aldaar, van het licht aldaar en de
innigheid van het Leie landschap dat ik heb beleefd zo in de winter als in de
lente als in de herfst en de zomer. Het landschap was in mij gegroeid en is er
nog altijd aanwezig met een zelfde hevigheid als de zee in San Juan-Alicante,
als de bergen van de Valais, als de Highlands in Schotland, als de plaats waar
ik geboren ben en opgegroeid.
Vraag me niet welke mijn voorkeur heeft; vraag me
ook niet welke ik het meest mis. Ik heb in elk van die plaatsen mijn tenten opgeslagen
om er te zijn en er te blijven. Alle vormen ze een geheel waar ik regelmatig
heen kan reizen, waar ik uitgebreid zou kunnen over schrijven alsof ik er deel
van zou zijn.
Zo leven we, enerzijds zijn er de plaatsen waar we
waren, anderzijds zijn er de vrienden en de kennissen, is er het gezin en de
familie, en over alles heen en ermee verweven zijn er de boeken; dit alles
maakt deel uit van het geestelijk landschap waarin we ons bewegen.
Het trof me te lezen hoe een vriend er over
schrijft. Het sterkte me in het beeld dat ik er aan overhoud en het is met een
zekere weemoed dat ik denk aan de Leiebocht waar ik elke
zondagmorgen, tijdens het joggen, samen met een vriend even stilhield om uit te
kijken over de beemden, de huizen met de kerk aan de einder, soms met de
reiger op de oever aan de overkant, soms met de vlier in bloei in de lente of geladen
met de bessen in de zomer. Een paar ogenblikken dat we er stonden, samen.
Ogenblikken die zich hebben vastgehecht in onze genen, in de poriën van onze
huid en die we niet nodig moeten merken met una ajada violeta zoals Borges.
Ik weet dat die andere vriend met wie ik daar
stond, deze woorden lezen zal, dat hij zal weten welke band van vriendschap
hierdoor - en door heel wat andere momenten - tussen ons beiden is ontstaan, maar
de band gesmeed door de meanders van de Leie is van een heel bijzondere aard.
En jij, mijn vriend, die de twee landschappen van
Permeke het hoogste achtte van wat je er zag, ik geloof je als je dit schrijft,
want je bent zelf schilder en je weet hoe moeilijk het is een landschap vast te
zetten binnen de omlijsting; hoeveel inzicht en vakmanschap er vereist is opdat
je, als toeschouwer, zelf verdwijnen kunt in het landschap, jij erin opgelost,
jij het landschap zelf zijnde.
Het is Permeke die dit kon in zijn beste werken,
jij hebt er het oog voor om tot dit besluit te komen.
|