 |
|
 |
|
|
 |
08-07-2018 |
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets
zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is
om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
08-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-07-2018 |
Foto |
Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben
ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik
las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine
bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend paginas die ik
al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor
verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden
in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar
als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets
nieuws meer geschreven heb.
Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op
dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn
hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?
Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen
tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings.
Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht
Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo
overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het
gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk,
zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.
En het werd een mengeling van beelden die zich
aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om
uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip,
in wel bepaalde omstandigheden.
En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de
verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van
een fragment van zes maand ervoor.
Trouwens, en het verontrust me enigszins, niet
alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te
bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water, uitgedroogd te raken, wat even erg is en
weinig belovend.
Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte
van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven?
Het
is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne,
de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de
toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om
dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.
Of
is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het
tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een
gebeuren dat zich voltrekt, once in a
lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto,
na zijn wandeling over de heide met Maria, in For
whom the bell tolls, Did the earth
move?
07-07-2018, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-07-2018 |
De brandende braamstruik |
Hij, denkend een ogenblik aan wat in de Talmoed over Sarah geschreven
staat, dat ze negentig jaar was toen ze beviel van Isaac en dat ze stierf van geluk
toen ze hoorde dat Abraham haar zoon Isaac, zoals Jahweh hem eerst bevolen had,
niet had geslachtofferd op de brandstapel.
En, als ik aan Sarah en Abraham en hun zoon Isaac, heb gedacht dan was
het omdat ik in de Préface à la Bible
hébraïque[1]
van George Steiner was gaan lezen:
La Bible est à nul autre pareil; tous les autres
livres sont habités par le murmure de cette source lointaine en omdat,
schrijft hij nog: Tous nos autres
livres, si différents soient-ils par leur matière ou leur méthode, se
rattachent, fut-ce indirectement, à ce livre des livres.
En het kan niet of het mag niet - en het gevaar is niet denkbeeldig -
dat dit Boek ooit verdwijnen zou uit onze wereld, want als het verdwijnt ,
verdwijnt de basis van onze westerse beschaving, wordt het dak boven ons hoofd
weggeschoven en wordt voor eeuwig verbannen: het enigmatische antwoord van
Jahweh op de vraag van Mozes, wie Hij is die, verborgen in de brandende
braamstruik, spreekt tot hem.
En het antwoord hierop, zoals het er staat in Exodus 3,14 van de King
James versie van 1611:
I AM THAT I AM, and he said, Thus shalt thou say
unto the children of Israël, I AM hath sent me unto you.
Het I AM THAT I AM van de Hebreeuwse
tekst - een tautologie noemt Steiner het is Zijn auto-identificatie; een naam
waar we niet overweg mee kunnen omdat die schijnbaar niet om te zetten is, als
Hij er dan nog aan toevoegt: zegt aan de kinderen van Israël dat het IK BEN
is die je stuurt.
Ikzelf vind het de meest intrigerende passage in het Oude Testament.
Maar als ik zoek om het enigszins te begrijpen dan heb ik er mijn vertaling
voor, namelijk, Ik ben het ZIJNDE, ik ben dat wat IS of, ik ben het
Universum en al wat ermee verband houdt en het is het ZIJNDE die me stuurt tot
jou, kinderen van Israël, én kinderen van de wereld.
Dit, tot vreugde van velen misschien; tot ongemak, tot ongeloof van
anderen. Het is slechts één regel, geknipt uit Exodus: 3, 14, één
verbijsterende ingeving die eeuwen geleden uit de sterren kwam zoals alle
ingevingen - en door een groot schrijver-filosoof, op een rol oud papier werd
neergezet.
En vergeef me als ik jullie vandaag overval - in feite stond deze
passage al lang als reserve opgetekend -
met de woorden van Iemand verborgen in een brandende braamstruik, als
morgen - om eens terre à terre te zijn - het land in rouw of euforie ontwaken
kan. Ook Brazilië kan dit overkomen.
En dan wat?
[1] George Steiner: Préface à la Bible hébraïque,
Edition Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001 (traduit de lAnglais par
Pierre-Emmanuel Dauzat, Faber & Faber 1996).
06-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2018 |
Beethoven en de sonate die ik schrijf |
Ik
wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.
Ik
wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon,
om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven,
te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.
Woorden
lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen
in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend
waarvan we niet weten noch vermoeden hoe ze zullen echoën bij de
lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die
klanken zijn, klanken die een sonate zijn.
En
dan overgaan, ineens, om de spanning op te lossen, naar een tocht in de regen,
komende van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands,
om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en
de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in
pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door
het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het
suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van
eilanden in de verte. Jij dromend.
En
in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel
van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend
uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor
de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor
eenmaal, een glas met wat malted whisky.
En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend
alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg
geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.
Om
nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden
gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al
wat was met een blik naar wat nog komen zal, dat opgetekend ligt in het
Grote Boek der Psalmen.
Het
beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik: zijn en
niets meer dan zijn. Wie luistert er naar mij, die Eilean
Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend
door Beethoven, heb terug gevonden. Wie heeft er nood aan om dit te weten als ik het
niet zou zijn?
Of,
om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood aan te
weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het
midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in
die stoel heb neergezeten?
En
of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is
met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik
geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van
Schotland.
Er
is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan,
zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Saana en de gesluierde
vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen
wou.
Een
sonate is het die hier getoonzet staat.
05-07-2018, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-07-2018 |
Al wat er dagelijks geschreven wordt. |
Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas
gisteren doorbladerd. Wat een hoop
woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier
gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre
oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over
de aarde.
Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en
uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een
ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.
Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend,
bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat
ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is,
omdat ik stil van bewondering en ontzag
ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken
is.
Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die
de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden;
alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en fotos; paginas vol teksten, in de meest sprekende
vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden
rond gedragen.
Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de
fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu;
gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten
van hun geest, de ontzaglijk vele
woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend
onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige
zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen.
Maar, is het hen een zorg?
Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het
ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed
en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was
het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een
tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in
landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug
dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat
het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.
Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het
mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan
de ether wordt toevertrouwd.
Met de krant voor mij, ik de werken houd van de
schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest
ik houd, de geest die zon en sterren in
beweging houdt, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht
Dante dat het Amor, dat het Liefde, was.
ik hen mijn
geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.
Van zij die schrijven, ik, deel ervan.
04-07-2018, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-07-2018 |
Over de hitte en het verkouden zijn. |
Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.
Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?
Ik vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd, helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:
The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51).
En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.
Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.
‘Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.
Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we elke dag een beetje meer sterven.
We merken het.
03-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-07-2018 |
Les miettes de Ionesco |
Ik ben streng en blijf streng voor mezelf, omdat ik het beste van mezelf wil geven, omdat ‘bijna goed’ niet mijn betrachten is. Ik schreef dit reeds: geen middelmatigheid, maar de volle pot, dit is wat ik beoog en toch, soms gebeurt het dat ik het gevoel heb, maar het wankele te hebben bereikt.
Altijd heb ik een aanloop nodig, heb ik een boek mee als ik me verplaats. Soms is het een dagboek, een van de eerste jaren – en dan ga ik ver terug – of een van de laatste jaren; soms een ander boek en dan is het altijd een van jaren terug, want op een bepaald ogenblik in mijn leven heb ik praktisch geen nieuwe boeken meer gekocht, omdat schrijven tijd opslorpend is en voor iemand die schrijft, lezen tijdrovend is.
Vandaag - morgen van 1 juli - heb ik Eugene Ionesco meegenomen. Hij is/was een wijs man die wijze dingen heeft geschreven; dingen die de moeite zijn om over te nemen. Zo vind ik waar ik het boek opensla, met potlood onderlijnd en met een kabbalistische tekening van mij in de marge:
I assert that learning is useless. I assert that science can never get to the essence of our being. I don’t care if I know nothing, for learning is ‘mundane’, and I am not interested in such things: what takes place, what’s done, what moves. I am not interested in the mechanisme of our movements, not at all; what lies behind, the Unknown, He or It, is alone worthy of our interest…[1]
Ik ben gelukkig dit opnieuw te lezen. Ik ook heb altijd - is hij mijn goeroe geweest? - uitgekeken en geschreven over wat er achter de dingen is, over wat er is van de Higgs en de quarks, en het binnenste ervan. Ik vroeg me zelfs af of deze deeltjes niet de materiële vormen zijn van de geest, en dan ook van welke geest, deze van het Universum?
Ionesco zegt ook nog:
We were born cheated, for if we are not to know, if there is nothing to know, why do we have this longing to know?
En het zit in onze genen die vraag te stellen en te blijven stellen. Ofwel ligt het antwoord open en bloot en zien we het niet, ofwel zijn we nog niet voldoende ver gekomen – we tekenden nog niet zo lang geleden op de grotwanden! – om het te zien. Hoe dan ook, het antwoord is er, het ligt verscholen in de vraag, de vraag stellen is al een begin van antwoord.
Maar ik beken het, het is een groot moment te lezen - ik zag vanmorgen heel vroeg, 04.00, de maan boven Mars, bijna in conjunctie - in de kruimels van iemand als Eugene Ionesco wat ik altijd heb gemeend te moeten vooropstellen. Ik voel me er goed bij, même si ce ne sont que des miettes.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Iean Stewart. Ed. Paragon House, New York. De Franse, oorspronkelijke versie van zijn Fragmenten dateren van 1969 (Editions Mercure de France). Pas in 1990 kwam de Engelse vertaling van zijn ‘Journal en miettes’. Fragment hier, overgenomen van pag. 33.
02-07-2018, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-07-2018 |
Van de tijden die waren, of misschien niet waren. |
Van tijden die waren of niet waren of nog, hoe een blog ontstaan kan.
I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.
Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’, die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen.
En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:
Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle?
Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.
Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.
Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.
Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?
Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?
En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.
Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?
01-07-2018, 06:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-06-2018 |
Die avond en het huis |
Die avond en het huis.
We spraken: hoe de ginkgo bilboa,
hoe van alle bomen de catalpa.
Hoe ons ogen over de pelouse,
hoe een effenheid van gras en denkvermogen,
het huis gedoken hield.
Dit toen over ons de avond.
Hoe de lissen en de waterlelies,
de biezen en de merel laat.
Hoe als vrienden, ook van vele tijden,
hier gekomen om van de dingen te getuigen
die er waren, de kleine en de grote.
Dit alles toen over ons de avond.
Dit alles toen de schemer
in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,
en wij gezellen in een kring gezeten,
in bezinning oosterse gedachten strooiend
over wat al was en wat nog komen zal.
Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet
onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,
wijnen en waters en woorden,
En aan de tafel waar we genodigd waren,
een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,
omdat w'er waren, zo uitzonderlijk.
Omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,
en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.
Zo de avond: we avondmaalden en vertelden
wat de omtrek van de aarde was,
indien een meter meer.
Dit, terwijl de aarde zich wentelde
om de zon en het ons niet deren kon,
omdat van alle avonden dit precies dé avond was.
Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,
van de avond dat hij enig was,
ons niet zo vlug verlaten zal,
maar, het hoeft gezegd toch bijna vergeten.
Zo het huis dat alles hoorde, zag
en het noteerde.
30-06-2018, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-06-2018 |
Gérard Bodifée |
Het is, voorzeker, een vriend, Hubert v. M. overleden op het einde van vorig jaar, ‘sequelen’ van hem – hoe ook en in welke vorm ook nog aanwezig hier – die me bezocht hebben deze nacht en me hebben voorgehouden zijn goeroe, Gérard Bodifée[1] op te zoeken en dan vooral wat die heeft gepuurd uit het werk van Max Wildiers, om er, deze glorieuze morgen daar waar het boek openviel, te lezen:
‘Wie we ook zijn, wat wij ook mogen denken, allen worden wij geconfronteerd met het grote mysterie van het universum en voeren op onze manier een nooit eindigend gesprek met deze ondoordringbare wereld. In deze confrontatie met het universum heeft alle mystiek zijn oorsprong en vertrekpunt. Want de religieuze mens is hij die achter deze zintuigelijk waarneembare wereld een hogere geestelijke realiteit, een werkzame aanwezigheid vermoedt, die hij zal trachten te begrijpen…’
En ik ken me als een religieuze man, en ik ken me zoals Cervantes die, ‘de voet reeds in de stijgbeugel’, het melancholische van het ‘oud-worden’ wilde omzeilen met het schrijven van een paar novellen. En het is deze, door Bodifée aangehaalde zin - en weinig is er aan toe te voegen - uit het werk van Max Wildiers, die niet alleen centraal staat in al wat ik schrijf, maar hoofdzakelijk ‘de’ reden is waarom ik schrijf.
Ik schrijf omdat ik zoek. Gans mijn leven ben ik een zoeker geweest. Als Elias – Maurice Gilliams - een grassprietje uit de grond haalt en zich vragen stelt bij het tere van de worteling ervan, dan ben ik het die zich vragen stelt over het grote wonder dat het leven is.
Als ik, in een van mijn gedichten schrijf over het frêle herderstasje in een rotsspleet aan (de Middellandse) zee, dan is het omwille van de levende, stuwende kracht erin aanwezig, het ganse wordingsproces ervan: de bloei en de vorming van het zaad en vooral, vooral het ingehaakt zijn in het immense kosmische gebeuren dat het Universum is: telkens stil te vallen in de herfst en opnieuw te verrijzen in de lente, keer op keer op keer.
En als ik, in dit telkens nieuw beginnen, zoals Wildiers het noemt, een ‘werkzame aanwezigheid’ ontwaar, wat meer is dan vermoeden, die erin slaagde, op een meer dan mysterieuze wijze, dat het herderstasje, na een eeuwigheid van evolutie, de tijd niet tellende, er gekomen is, dan kan ik niet anders dan deze ‘Aanwezigheid’ te kronen met een hoofdletter.
Hoe die Aanwezigheid er is, wat ze is, van waar ze komt of wat haar bedoeling is, zijn vragen die ik me kan stellen en blijf stellen, maar voor het ogenblik, deze morgen, wil ik enkel beklemtonen dat ze er IS, duidelijk aanwezig in alles wat er was en is en komen zal. Ik wil er geen naam voor, hoewel het Onnoembare, l’Ineffable, de minst schadelijke kan zijn.
Wat ook, mijn vriend, het is die Aanwezigheid die ‘mijn’ reden is, voor ‘ mijn’ schrijven. Ware die er niet, had ik niet het gevoel dat die er is, ik geloof niet dat ik iets zou gevonden hebben om over te schrijven, toch niet over de mens in zijn dagelijks doen en laten.
Echter die Aanwezigheid is ook werkzaam in mij, spreekt tot mij. Mijn geschriften zijn mijn antwoord op wat ze me vertelt. Meer zijn ze niet, meer hoeven ze niet te zijn. Ze houden me springlevend.
[1] Gérard Bodifée: Kerngedachten uit ‘Zo vrij is de Mens’ van Max Wildiers, Uitgeverij Pelckmans, 1996.
29-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-06-2018 |
De Brief |
Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk, van amber sommige ervan met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde toen – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.
Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.
Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.
Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.
Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.
Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.
Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?
Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.
Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.
Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.
De eeuwigheid die ons wenkt.
28-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-06-2018 |
De sonatine van Sibelius |
Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.
Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.
De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.
Het levende leven dat hij opvangt deze morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.
Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke, in wording.
Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer is gaan zitten om dit alles op te tekenen in klanken.
Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.
Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was.
Je weet nimmer waar een schrijvende mens je heen kan leiden, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.
27-06-2018, 05:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-06-2018 |
Hoe een dag soms... |
Kun je in volle zomer schrijven over de herfst, over de winter? Natuurlijk kun je dit. Wat minder normaal is, is een tekst geschreven in de winter te gaan hergebruiken in de zomer, alsof het winter was. Zomergedachten zijn geen wintergedachten, hoewel komende van dezelfde persoon. Je bent anders ingesteld, er zit een kilte in je, het is alsof het ook wintert in je geest.
Zo stel ik vast, dat ik vanmorgen meer ingesteld ben op de winter dan op de zomer, dat er een zwaarte hangt over mij waaraan ik niet voorbij kan. Wat gebeurde er? Is het een voorgevoel van iets dat me wacht en verkeerd zal uitvallen, iets totaal vreemd en negatief?
En heeft het zin, zoals ik me thans voel, verder te schrijven om ergens uit te komen waar ik absoluut niet zijn wil?
Ik beangstig mezelf, ik voel het kloppen van mijn hart terwijl ik schrijf, en ook iets dat zelden voorkomt, mijn woorden haperen, zijn heel weigerig, ik ben niet de persoon die ik gisteren, die ik de vorige dagen was en het is alsof ik die persoon niet meer tegenkomen zal, erger, niet meer ontmoeten wil.
Ik waag het niet te schrijven wat even maar klaar stond om uitgedrukt te worden, maar de gedachten waren er, staken hun hoofd boven de reling uit.
Ze kregen geen toegang. Het is maar, het is enkel maar, het is zo in mij opgekomen maar, dat mijn leven een verkeerd leven is geweest dat ik geleefd heb. Ik kan hier noemen welke totaal verkeerde beslissing ik ooit nam, ik kan ze verzwijgen en meenemen in mijn graf, wat voorbij is, is voorbij, een lied dat telt wellicht voor velen, ook voor mij. Het voorbije is het geconsolideerde je kunt het wel herbeleven, je kunt het uitschrijven, het tekenen, het uit bazuinen, maar je kunt er geen jota aan wijzigen, niet het duizendste van een jota.
Vraag me niet wie ik ben, hoe ik ben, wie ik wou dat ik ben. Stel me geen vragen over wat ik schrijf, hoe ik schrijf, waarom ik schrijf. Alles hierover werd reeds gezegd, ettelijke malen hernomen, met zelfde of met andere woorden, hoe goed ik me voelde. Nu ik dit heb neergeschreven, een donkere bladzijde in mijn dagelijkse geschriften, de gevoelens van velen na een verloren voetbalmatch.
De dag heeft zich geopend, het licht is er, de ceder in de tuin werpt zijn schaduw tot over het tuinhuis: wil ik toch verder, is het heilige vuur van het schrijven nog niet gedoofd, want eens dit, ben ik een verloren man, heb ik niets meer om op te bouwen, a wasted man in a wasted land.
Waar zijn nu mijn vooruitzichten: mijn wil creatief te zijn in alles wat ik doe, waar mijn vreugdes te schrijven wat ik schrijf, te kijken naar wat ik zie en meen te zien, te denken dat me een eeuwigheid is beschoren?
Dit was dan het begin van de dag. Je hoort wel hoe het einde ervan was.
26-06-2018, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-06-2018 |
Immer wordende |
Aan de vijver dacht hij dat de bomen hem aankeken, dat ze aanvoelden dat hij een boom-man was, iemand die hen waardeerde voor wat ze waren: een lange, hoge rij Italiaanse populieren, trillend.
Wisten ze dat hij de geur kende van de aarde en de grassen in de zomer, de geur van rottende blaren in het kreupelhout, de geur van water lijk de geur van dood en dat hij de ganse cyclus van het leven volgde: openbarsten en bloeien, bevrucht worden en als vrucht wachten op een nieuw beginnen.
En het licht, vandaag, zo teer, zo schraalblauw over het rimpelwater, en het geluid van effenheid, alsof het fezelen was in woorden. En zijn geest die, tussenin zoals altijd, zijn ganse ‘zijn’ was, dat sprak tot de geest in de bomen en in de luchten. Hij ook boom en luchten zijnde, niets meer, niets minder zoals hij hier was, uitkijkend, en ook niet méér zijn wou, nodig had te zijn.
De stilte in hem, dat een ruisen was van woorden.
Het is aldus dat hij meende poëzie te bedrijven, dat hij meende te kunnen schrijven; dat poëzie begint daar waar het onnoembare begint, dat kunst begint bij wat verzwegen wordt, bij wat niet gezegd kan, of niet nodig is gezegd te worden.
Het magische contact met het wonder dat van de natuur is, wordt een gesprek met wat binnenin de natuur is en we horen wat niet gezegd wordt, we zien wat niet te zien is: een schilderij dat nog moet geschilderd worden.
En, schrijft Okakura Kakuzo in dat eenvoudig, dun boekje van hem : ‘Le Livre du Thé[1]’:
’Onze geest is het doek waarop de kunstenaar zijn kleuren aanbrengt; de tinten zijn onze emoties en het half schemerige wordt gemaakt van onze vreugde, de schaduw van onze droefheid. En het kunstwerk groeit in ons en wij groeien in het kunstwerk’.
Velen zullen dit boekje nooit lezen. Maar bij hem ligt het nu op zijn nachttafel. Het scheidt hem van hen die het niet lazen, althans wat deze aangehaalde zin over kunst betreft.
En, na al die jaren dat hij schrijft, kan het dat hij zich hier herhaalt maar zijn stelregel zal blijven, voor de rest van zijn dagen, dat hij in deze wereld een gerichtheid wil die positief is en zin en betekenis moet geven aan zijn leven dat nu al lang genoeg een twijfelgeval is geweest; dat er geen andere uitweg is voor de mens hier op aarde dan in alles creatief te zijn en dit is evenveel, zo niet meer dan ‘ bemin je naaste als jezelf ‘, wat hij eerder als utopisch ervaart.
Creatief zijn en je hart gebruiken in je omgang met anderen dit is het noodzakelijke en haalbare gebod voor ons: mens in wording.
Maar in de wereld van vandaag heeft het nog zin dit te beklemtonen?
[1] Okakura Kakuzo ; Le Livre du Thé, Ed.Dervy Livres, 1954 : ‘Notre esprit est la toile sur laquelle l’artiste pose ses couleurs ; les teintes sont nos émotions et le clair-obscur est fait de nos joies et l’ombre de nos tristesses. Le chef d’oeuvre est en nous et nous sommes dans le chef d’œuvre’.
25-06-2018, 06:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-06-2018 |
Love is a fool star |
Deze morgen is hij opgestaan in wat hij noemen wil het saturatiepunt van de nacht, het ogenblik waarop de rand van de zon de kim heeft bereikt, maar ook, nog even niet.
Hij is gaan neerzitten onder de lamp aan de tafel om te volbrengen wat hij elke dag te volbrengen heeft, en een fractie van een ogenblik houdt hij het beeld van Miguel de Cervantes de Saavedra die, zoals hij zegt, zijn ‘Novelas ejemplares’ het nodig vond te schrijven ‘para distraer con ficciones las primeras melancolías de su vejez’.
Het is niet de melancolía van het ouder worden die inwerkt op hem en hem schrijven doet, al is die er wel en is hij zich ten volle bewust van wat het ouder worden betekent, maar hij wenst vooral niet, dat dit wordingsproces van zijn lichaam, een te grote greep zou hebben op zijn leven van elke dag, waarbij hij onvermijdelijk zou kantelen in een morose omgeving, vast geankerd, zoals zovelen, aan het scherm van de televisie.
Maar hij wil even maar, heel ver teruggaan, naar een toestand van droom opgelost in realiteit, die hem een deel van de nacht heeft wakker gehouden, niet meer wetende wat echt was en wat fictie was, gekomen uit zijn weemoed, pijn bijna, om wat onherroepelijk voorbij is geschoven en heel anders had kunnen geweest zijn.
Het is een postkaart die hij gisteren vond in een boek over Suger, de abt van Saint-Denis – waarom zit er in elk boek een kaart als bladwijzer en waarom was hij precies Suger gaan opzoeken, al wist hij het wel – een postkaart met een zwart-wit afbeelding van Akhnaton – ook Akhnaton had zijn reden - en op de keerzijde een USA-zegel, afgestempeld in New-York, en, in haar zo vloeiend, zo inviterend handschrift, enkele lijnen uit een gedicht van Carl Sandburg[1]:
You and a ring of stars / may mention my name / and then forget me. / Love is a fool star.
Het vale licht van de morgen over de tuin. Hij denkt, noch tijd, noch afstand kunnen hier iets aan wijzigen, lijk bloesems in de wind blijven herinneringen dwarrelen over mij, over mijn handen, over mijn bezig-zijn en nu, na zovele jaren, zij die weer opgedoken is, hun afdaling over de gletsjer in het immense licht van de zomer - en veel meer was het niet, maar het was voldoende - haar stem terug en sterren in zijn ogen: ‘spreek nog eenmaal mijn naam en vergeet me dan, for love is a fool star.
Ze was nog aanwezig die dag, toen hij die avond laat was thuisgekomen, toen hij uitkeek over het grasperk, toen er het moment was dat de schemer van de hoog bloeiende, witte hortensia’s hem even verwarde en toen ze, maar het kon niet dat hij niet droomde, hem tegemoetkwam, haar wit kleed als een fluisterwolk om haar lichaam, zwevend. En de roep er was, al was het haar stem, van de vele sterren:
‘you and a ring of stars may mention my name’. Jij en jij, alleen.
(Gelicht uit een verhaal van vroeger.)
[1] Carl Sandburg: ‘Offering and Rebuff’, uit ‘Honey and Salt’, Edit. Harcourt, Brace & World, inc. 1963.
24-06-2018, 06:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-06-2018 |
Toda mi vida |
Ik schrijf heel veel over mezelf omdat ik mezelf beter en beter kennen wil. Ik blijf het maar doen, ik blijf verder spitten omdat er nog altijd iets te ontdekken valt en een zekerheid dat het ooit ophouden zal heb ik niet, hoef ik ook niet.
Wel weet ik wie ik ben, echter niet wat ik ben, en zijnde wie ik ben, weet ik niet waar mijn beginnen is en, indien er ooit een einde komt – hoe dit einde ook moge zijn - waar dit einde liggen zou?
Een wijs man zegde ooit, dat elk van ons de zaden tellen kan in een appel; alleen God, zegde hij, kan de appels tellen in een zaad. Het zal wel, om die reden wordt hij God genoemd, maar ik vrees dat hij er zich niet zal met bezig houden, echter, als Hij de appels tellen kan dan weet Hij ook wat ik schrijven ga vandaag. Voor Hem staat het zelfs al een tijd geschreven, terwijl ik nog een tijd wachten moet alvorens ik het zien en weten zal.
Het is maar, en dit is een algemene regel, dat de blogs die ik schrijf in de cel waar ik het over had, niet hun ontstaan hebben gekend op het ogenblik van het schrijven ervan, ze zijn, alle voor een belangrijk deel ontstaan op alle plaatsen waar ik me ooit bewust bevond; ze zijn van al die plaatsen en van al die bewuste ogenblikken die ik er heb gekend en doorgemaakt.
Zo ligt in mij, al wat ooit was en al wat er ooit zijn zal, over en in elkaar, en is het heden, is wat ik schrijf, het resultaat van een bevruchting van bepaalde bestaande elementen erin. Ik kan dus stellen dat mijn blog ontstaat in het heden, uit het voorbije. Het heden waarin, realiteit en droom zich vermengen, zodat elk van mijn blogs, de kleur en de smaak heeft van melk in koffie en koffie in melk, crèmekleurig: de realiteit niet duidelijk afgelijnd, droom en verbeelding eerder wazig dan helder, maar beide in elkaar vervlochten en, gewild of ongewild gevoileerd.
En een tweede bemerking, een blog begint niet met de eerste lijn, een blog begint met al wat er is aan voorafgegaan, met wat tot dan toe nog altijd ongeschreven was gebleven, in gedachten opgeborgen of, wat ook kan, te onprecies, te onvolledig reeds verteld.
Alle blogs, daarom niet op elkaar volgend, hebben toch een gemeenschappelijke ondergrond. Ik denk dan aan Jorge Luis Borges die in zijn essay over ‘la Poesia gauchesca’, uit zijn bundel ‘Discusión’, de vraag herneemt aan Whistler gesteld: hoeveel tijd het hem gevergd heeft om één van zijn ’Nocturnos’ te schilderen, en het antwoord van Whistler: ‘toda mi vida’.
Zo als je me ooit zou vragen hoe lang het me heeft gevergd om een blog af te werken dat mijn antwoord is: ‘mijn ganse leven’.
23-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-06-2018 |
Van de dag, de eerste uren |
Welk uur in de morgen ook, mijn schrijven is mijn morgengebed, is de kennismaking met mezelf, of met hij die is opgestaan uit de nevelen van de nacht en nu bevestigen wil wie hij is en hoe hij is, om een beeld ervan achter te laten, getekend door het licht van de nieuwe dag.
Springlevend is hij nog niet, noch van lichaam – wat heel duidelijk is – noch van geest, maar hij is op de plaats waar de plicht, denkt hij, hem vraagt te zijn.
Dit is dan het begin van elk beginnen. Van hier uit vertrekkend bouwt hij zijn dag, trekt hij een stelling op voor zijn woorden die vertellen hoe hij levend in gedachten is. In zichzelf gekeerd, zichzelf aftastend naar inzichten die hij hebben zou; een soort bekroning die hij zoekt te benaderen, telkens en telkens opnieuw, lijk er immer hetzelfde en immer verschillend, het gezang is van de wind in de bomen, van de opkomst van het licht in de druivelaar, van het ontstaan van zinnen tot fragmenten.
Hij, niets méér zijnde, nimmer méér zijnde dan wat hij geschreven achter hem laat vóór het hanengekraai van de dag die zich waagt te openen.
Het levend woord dat hij is in de morgen, is het slapend woord in de nacht. De spanningen die de dag is, die van het ‘tussenin’ zijn, is van de uren die schuiven, de uren die niet getekend worden, die geen sporen nalaten. Hij maakt er het beste van, al zijn het geen vreemde landen die hij bezoekt, hij reist veel in gedachten, weg naar plaatsen waar hij ooit was en nu leeg zijn van hem. Hij kan ze noemen maar hij doet het niet, hij wil hem de pijn besparen, zelfs al ziet hij ze, hij wil er niet heen.
Hij heeft zijn vaste stek: de cel waar hij gezeten is, het venster op de tuin, wat niet veel is; de boeken om hem heen, de tekeningen van vroeger, en op de achtergrond of binnenin, hun verborgen gesprekken onder elkaar, wat een massa is. Voeg er BRAVA, in al zijn/haar onwezenlijkheden aan toe, zich mengend in hun gesprekken, opvoerend de essentie ervan, het kloppend hart ervan om zich te verrijken, sprekende schakeringen te ontmoeten die zich oplossen zullen in fabels en veel belovende omstandigheden.
Uren van de ‘hij’ die observeert en van het ‘ik’ er middenin. Hij noemde deze de ‘hoogmomenten’ van het zijn, hooioppers op de weiden van vroeger, waarin hij ooit schuilen ging bij regen, wat nu al lang geleden is en waarvan hij niet meer weet of het een droom was of een werkelijkheid, het toch een mogelijkheid was.
Hoe hij zich vandaag opstellen wil, weet hij niet, er is geen grond om het te weten, geen lezing van wat in de handpalm geschreven staat, eens en voor altijd erin neergezet, de uiterlijke vormen van wat de genen zijn, zo denken velen toch, en wil hij het, o zo graag aanvaarden. Hij graag houden wil wat komt tot hem van uit de vier hoeken van het meest onwaarschijnlijke dat op momenten zoals deze zijn uitverkoren plaats hier is.
Hij komende, je weet het al, uit de nevelen van de nacht, de morgen ingegaan, onbevreesd, niet wetende wat de dag hem brengen zal, zon of grijze luchten. Hij het aanvaarden zal.
Hij niets meer weigeren mag, noch dat wat is en al heel wat is, noch dat wat komen gaat en meer kan zijn, zelfs, bitter weinig.
22-06-2018, 05:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-06-2018 |
Solstitium |
Ik kan aan dit kosmisch gebeuren niet voorbij: de positie van de aarde, ten overstaan van de zon, op een keerpunt gekomen; het pregalileiaans beeld dat we, gemakkelijks halve, overhielden en blijven koesteren van de zon die op haar baan, haar verste noordelijke punt, haar zomer-solstitiumpunt heeft bereikt, even, heel even stilhoudt op 21 juni, en dan haar terugweg aanvangt, die lopen zal over het herfst-equinoxpunt heen, naar haar meest zuidelijke punt, haar winter-solstitiumpunt, op 21 december.
Raakt het ons, brengt het iets in beweging in ons?
Weinig of zelfs helemaal niet, we zijn wat dit betreft volkomen heidenen geworden. Nochtans vertaalt het zich in een vreemd gebeuren: de aarde blijft zich keren, blijft zich wentelen omheen de zon, maar, en dit is het bevreemdende, kosmisch zichtbare: de zon, elke dag, bij het opstaan, op weg zijnde naar het punt van de herfstequinox, dichter schuivend naar het zuivere oosten toe, wat in de eerste plaats betekenen zal dat van nu af, de dagen steeds korter worden.
Een gebeuren dat me vandaag meer treft dan de vorige jaren, omdat het een fenomeen is dat ik niet meer zo dikwijls zal meemaken, de reden waarom ik er bij stilsta. Het is een sleutelgebeuren, iets dat er is zonder er te zijn, zoals er zovele dingen zijn die er zijn zonder dat we weten dat ze er zijn; onder andere ook dingen die er gisteren niet waren maar zich aan het voorbereiden waren en vandaag zijn opgedoken, komende uit het onbekende, ook deze woorden.
Voor sommigen, als ik hoor wat er gebeurt in de wereld, een kwestie van dood of leven, beslecht in een fractie van een ogenblik, hoe vreedzaam ook ze er bij lopen, een groep mensen langs de weg en het fatum dat toeslaat.
Ik sta deze morgen niet voor de cirkel van de dolmen en menhirs van Stonehenge, ik ben niet bij de velen die er zullen staan om de zon te zien opkomen boven de ‘heelstone’. De zon op het beginpunt van haar terugweg. Een punt in het jaar, midzomer genoemd, de zon, schijnbaar, zeker niet halfweg maar haar tocht beginnend naar het einde, 21 december, toe. Het punt dat alsdan een nieuwe, omgekeerde beweging tot stand zal berengen, de terugkeer van het licht of het lengen van de dagen.
Een eeuwige cyclus van licht dat duisternis wordt en duisternis het licht en wij erin gevangen, wij voor schut gezet.
Ik heb dus, of we hebben dus, in feite niets te vieren, maar ik heb wel oog voor het fenomeen van het gebeuren dat zich over ons voltrekt, dat we ondergaan, dat ons stigmatiseert zonder sporen na te laten. We ontsteken geen vreugdevuren meer, deze werden ooit, ver voor mijn jeugd, wellicht in het begin van de kerstening verschoven van 21 juni naar het feest van Sint-Pieter en Paul op 29 juni. Een heidens gebruik dat, lijk zovele andere, van zijn wortelingen werd ontdaan en nu totaal is uitgestorven. Zo zijn alle tradities een na een weggedeemsterd, zaken waar ik als kind nog bij betrokken was, heeft nu geen enkel kind nog weet van. Trouwens ik vrees dat ze er wellicht niet de vreugde van zouden kennen die wij lang geleden nu, wel gekend hebben – wij keken uit naar de avond van de ‘SintPietersvuren’ - hun geest gevuld zijnde met andere zaken.
De verwereldlijking - de globalisatie, immigratie inbegrepen - zorgt er voor dat alles verbasterd wordt; dat geplogenheden verdwijnen en andere binnen sluipen die verwarring zijn en die we oogluikend moeten aanvaarden: ‘où sont les neiges d’antan?’
Mijn wereld als kind was een toegankelijke wereld, het dorp waar ik woonde was afgeschermd, het lag er veilig met de huizen verscholen in de velden en de bossen, verloren en verlaten, verankerd in zijn gewoontes en vergankelijkheden..
Nu is het uitgegroeid tot een deel van een wereld waar niemand vat op heeft, een wereld in beweging; een wereld van bijna totale onzekerheid waar elke dag iets gebeuren kan, dat verwoestend kan zijn voor een beschaving zoals die van ons.
Ik denk aan onze gotische kathedralen, het geloof in de eeuwigheid erin verwerkt, Wat zal ervan geworden als alle geloof gedoofd zal zijn, hoeveel leven is hen nog beschoren?
Wie zal er dan nog spreken¸ zeggen dat het solstitium iets kosmisch is?
21-06-2018, 07:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-06-2018 |
Poëzie vandaag |
Ik heb dagen nagedacht over de tekst van het pleidooi, uitgesproken door Charlotte Van den Broeck op de 10de verjaardag van het ‘Felix Poetry Festival’ in Antwerpen, die in De Standaard der Letteren van 8 juni ll. werd overgenomen. Het behelst een merkwaardig en hoogstaand stuk literatuur handelend over Poëzie, gesteund op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen ‘betekenis’ en ‘betekenaar’. Ze haalt hierbij Ferdinand de Saussure aan:
‘De betekenaar is het concrete, talig gerealiseerd teken, de uiterlijke vorm van bv het woord ‘boom’. De betekenis is het mentale concept dat door de tekens wordt aangesproken… Er is een enorme kloof tussen betekenis en betekenaar en werkelijkheid … De enige hoop is de dichter, want daarom heet hij of zij ‘dichter’, omdat hij door middel van de poëzie dichter bij de betekenis kan komen.
Ik weet niet – aldus Van den Broeck - of het waar is, of die taak te vervolmaken is, maar de poging spreekt me aan.’
Ik verlaat haar betoog hier, omdat ik terug wil gaan naar wat ik enkele dagen geleden vond bij Rutger Kopland, namelijk dat ‘een goede dichter een lezer iets biedt dat anders is dan anders, maar toch vertrouwd aanvoelt. Op die manier leg je een essentie bloot die al ergens vermoed werd.
Volgens mij is poëzie wat bij het lezen van een gedicht, vermoed wordt dat er staat. Niet zo zeer wat er te lezen is: de beelden die er getekend staan, maar wel wat die beelden je vertellen, hoe ze je beroeren, hoe ze tot leven komen in jou en welk effect ze hebben op jou.
Poëzie is gevoelen, is niet het beeld dat er staat in woorden uitgedrukt, maar is wat het beeld, de betekenaar, je vertelt, is de wijze waarop de betekenis ervan doordringt tot je gemoed.
Dit binnenkomen is verschillend van persoon tot persoon, is afhankelijk van de gemoedsgesteltenis van de lezer die gunstig zijn kan of ongunstig, welwillend of afgesloten. Het komt er dus niet op aan – en hierin heb ik me altijd vergist – uit te zijn op een mooie ‘betekenaar’, het komt er op aan woorden te vinden die in zich ontroeringsopportuniteiten dragen. Het iets in meer dat inwerkt op de lezer, niet zo zeer omwille van wat er staat maar hoe het er staat, in welk verband het er staat.
Het is altijd mijn betrachting geweest, in mijn gedichten, aan het achterliggende, aan de ‘betekenis’, een diepte mee te geven, niet zo zeer om een poëtisch beeld op te roepen, maar eerder een poëtische gedachte, wat, en het is evident, aan mijn poëzie een moeilijkheidsgraad mee gaf die remmend werkte.
Het was de nalatenschap van T.S.Eliot die mijn bezieling was en gebleven is. Alle gedichten geschreven tot op heden, op enkele uitzonderingen na, zijn ervan doordrongen.
In een van mijn volgende blogs ontdoe ik me definitief van ‘mijn Genesis’, een van deze gedichten.
Ondertussen zit ik nog altijd gevangen en gekneld in de ‘Four Quartets, Little Gidding II, 130-143:
Let me disclose the gifts reserved for age
To set a crown upon your lifetime’s effort.
First, the cold friction of expiring sense
Wthout echantment, offering no promise,
But bitter tastelessness of shadow fruit
As body and soul began to fall asunder.
Second, the conscious impotence of rage
At human folly, and the laceration
Of laughter at what ceases to amuse.
And last the rending pain of re-enactment
Of all that you have done, and been; the shame
Of motives late revealed, and the awareness
Of things ill done and done to other’s harm
Which once you took for execrcise of virtue.
Then fools’ approval stings, and honour stains…
Ik heb altijd gemeend dat dit de hoogste poëzie was die je schrijven kon, dat het zinnen waren, versregels waren waarover nagedacht kon worden, waarbij je niet in slaap viel.
De poëzie van vandaag situeert zich op een ander vlak, wat er geschreven staat is maar belangrijk als het iets oproept bij de lezer dat er helemaal niet staat, een ‘iets’ dat niet te verwoorden is, enkel te bereiken via een ‘betekenaar’
Een ‘iets’ dat Paul Auster oproept in zijn gedicht ‘Pulse’[1].
This that recedes
Will come near to us.
Autumn: a single leaf
eaten by light: and the green
gaze of green upon us.
Where earth does not stop,
we, too, will become this light,
even as the light
dies
In the shape of a leaf.
…/…
Wil je vandaag overleven als dichter dan is het Auster die je volgen moet, zeker niet T.S.Eliot, deze is voltooid verleden tijd.
[1] Paul Auster: ‘Poesia completa - Collected Poems’, Traducción del inglès y prólogo, por Jordi Doce, editorial Seix Barral, 2012. Pag.90.
20-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2018 |
Adrenaline |
De vrees die ik kende, zonder blog-mogelijkheid te vallen, stemde overeen met wat ook Kafka wist, want hij was misschien nog groter bezetene door het schrijven dan ik:
Ma vie au fond consiste depuis toujours en tentatives pour écrire, et le plus souvent en tentatives manquées. Mais lorsque je n’écrivais pas, j’étais par terre, tout juste bon à être balayé.
Maar, zeg me, wat is het nut van deze rage - want een rage is het, en velen kennen die - zelfs als het komt tot een publicatie, als het dan is om opgestapeld te liggen in de boekenwinkels of opgesteld in hun rekken, en als niemand je boek ter hand neemt of het enkel maar even doorbladert om het dan terug te plaatsen daar waar het genomen werd, in de rij of op de stapel?
Wat nut heeft het, een boek te schrijven, als je niet woord na woord gelezen wordt, zoals je woord na woord, met zoveel zorg en inzet, geschreven hebt?
Het feit is dat de geschiedenis van de schrijver en de geschiedenis van het boek, hoewel innig in elkaar verstrengeld, een afzonderlijk leven kennen. De schrijver gaat er aan ten onder en het boek met hem; soms gebeurt het echter dat het boek hem glansrijk overleeft.
Kafka wou schijnbaar dit risico niet lopen, hij liet verdwijnen wat nog kon verdwijnen, zoals hij verdween. Maar misschien hoopte hij stiekem dat Max Brod zijn beslissing negeren zou en dat hij toch gepubliceerd zou worden, wat hij altijd, al schrijvend moet gehoopt hebben.
Het is maar pas na de publicatie dat het leven van een boek begint. Het kan dat dit heel kortstondig is - zoals dit van de hapklare boeken - maar het kan ook en dit geldt zeker voor de werken van Kafka, dat het boek een lang leven tegemoet gaat en dat aldus het leven van de schrijver mee wordt verlengd, een tijd eeuwigheid binnen.
Wie hier dan over beslist is de lezer. Hij is het die de beslissende factor blijft. Zo denk ik dat van de verhalen van de jaren van een halve eeuw terug, er binnen afzienbare tijd niet veel meer zullen overblijven, want wie leest er nog Pasternak. Solzhenitsyn, Hemmingway, Faulkner, wie nog Bernanos, Gide, wie nog Aafjes, Den Hartog, Gilliams. En wie leest nog, enkele jaren verder, Mulisch, Van het Reve, Claus, Verhulst - deze van het ‘godverdomse’ - en zovele anderen die het nu nog voor het zeggen hebben.
Gepubliceerd worden geeft ‘a boost’ betekent wellicht een pak adrenaline in de aderen, maar dit is maar tijdelijk, afhankelijk van het sensationele ervan, meer dan van de inhoud ervan. Daarna is het stilte op alle vlakken, verdwijnt het met de schrijver ervan. Zo, wat verschijnt is maar een kort leven beschoren, waarom doen we het dan?
Omdat het, het werk is van een ziekelijk iemand, de drager van een ziekte die hem in leven houdt, een ziekte die verslaving heet. Daarom ook panikeerde ik toen mijn blog weg viel en ik plots inzag dat het gepubliceerd worden, elke dag, al was het maar zeer beperkt en vlug voorbijgaand, noodzaak geworden was, een soort drug was die en me de vereiste adrenaline bijbracht om met sereniteit en niet totaal nutteloos, mijn dagen in te gaan en door te brengen.
Het schrijven van een boek is dan ook vandaag niet meer de zorg die het wel was jaren terug. Ik ben, tout compte fait – ik heb een vriend die me dit heeft geleerd - reeds tevreden en dankbaar met mijn werk van elke dag.
19-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |