 |
|
 |
|
|
 |
16-07-2018 |
Teriugblik 2 |
Je vergeet heel wat in dit
leven, je vergeet zelfs, schrijft Jorge Luis Borges:
Notas que no leeran los pocos días / que me quedan
/ un libro y
en sus pàginas la ajada violeta, / momento de una tarde / sin duda inolvidable
y ya olvidado.
Notas die ik niet meer lezen zal de weinige dagen
die me nog resten. Een boek en tussen de bladen ervan een gedroogd viooltje,
een moment in een namiddag om zonder twijfel nooit te vergeten en toch
vergeten[1].
En het is zo van wat je terugvindt in een boek van
vroeger als je erin bladert: een klavertje vier, een takje dwergvaren. Je
herinnert je niet meer waar je het vond of plukte en, waarom je het bewaarde,
maar wat of wie je niet vergeet zijn de vrienden van vroeger, vooral dan zij
van het eerste uur die een grote impact hebben gehad op je geestelijke, zelfs literaire
vorming: een Jan De Win die vroeg de Bank verliet voor het Rekenhof maar je
Elias of het Gevecht met de Nachtegalen van Maurice Gilliams heeft leren
kennen, een boek dat je bent blijven lezen; een Jacques Roelandts en een
gesprek met hem, in een chalet in de bergen, een avond onder de sterren, toen
hij je sprak over zijn metafysische visie op Jezus; een Michel Jamar die een
Brandenburgs concerto van Bach liep te neuriën als je met hem, na het
middagmaal, op het dak van de Bank, op en neer wandelde en hij je tussendoor
onderhield over Robert Musil en Der Mann
ohne Eigenschaften; een Marcel Demaret die je goeroe werd wat de
boeddhistische leer betrof, voor een tijdje dan toch.
En, als ik verder ga, zijn er vele anderen
om te noemen die een invloed hebben gehad op mijn vorming, want eigenlijk wist ik
niet zo veel toen ik, als negentienjarige in de Bank binnenkwam. Na de oorlog
en kort daarna, in de jaren 45 en 46, waren voor mijn ouders de mogelijkheden
te beperkt, zodat ik autodidact ben geworden wat de kennis van economie en financiën
betreft.
Zo beken ik, op deze wijze, ootmoedig dat de Bank,
mijn werkterrein, me heel wat, niet alleen professioneel maar ook spiritueel
heeft bijgebracht, en dit, dankzij de velen die ik er leerde kennen en die
vrienden werden. Zij ook hebben er ruim toe bijgedragen dat ik werd wie ik ben,
een man met een blog.
En, in feite, als ik er hier over spreek, is het enkel
omdat ik hen, zo ze nog in leven zouden zijn, met mijn blog hoop te kunnen bereiken.
Ik schreef dit al eens, want, na al die
blogs die ik de wereld heb ingestuurd is er maar één onder hen die is
opgedaagd, Paul Génie. Die ik hier met deze woorden een warme groet breng.
Ondertussen, blijven de vele herinneringen aan hen
en aan de vele vrienden van vroeger, vooral dan deze van buiten de Bank, het
hoofd opsteken, komen ze me regelmatig bezoeken, zou ik er willen over
schrijven omdat ik denk dat er een reden moet zijn om hen, langs deze weg, een
bezoek te brengen of te benaderen.
Je weet maar nooit, waar het schrijven je heen voert.
[1] Jorge Luis
Borges : Nueve Ensayos dantescos.Editorial Espasa Calpe,Madrid, 1998,
p.61.
16-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-07-2018 |
Nagelaten Panorama |
Nagelaten
Panorama
Een vlak van vloeiend amber,
de luchten
erover,
de tijd die
hangen blijft
die nooit tijd is geweest.
Golven komen,
keren,
de zee vandaag
haar talenten
hier gestrooid,
ga niet weg alvorens je gedicht
een rimpeling
is
van licht en donker op het water.
Je kunt hier
tenten bouwen
als het je troosten kan,
je dagen tot
een minimum
beperkt,
want dit zijn oorden
die
vergaan in woorden,
het enige dat nog blijven zal,.
Want met de laatste meeuw
het schrift met
volgepropte
woorden, weggewaaid,
je laatste
adem, hier.
Zo,
je gaat weg, niets zal je nemen
van wat hier aanwezig is,
Je schaduw en je woorden,
niets zal hier
gebleven.
Al wou je hier wachten blijven,
op je laatste
dag,
geen woorden
meer gaan halen
op plaatsen
waar ze nog
te zoeken
zouden zijn,
nu je alles
hebt gezegd
wat gezegd nog
kon,
na zoveel
verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten
je voeten
omzwachteld
als met water.
Zo, laat me,
aan zee
gezeten,
golven die me
levend houden
tot de laatste dag me toegestaan
is ingegaan.
Toch schrijvend
nog,
tot in het allerlaatste ogenblik.
Een vlak van paarlemoer,
de tijd die
hangen blijft
die nu geen tijd meer is.
15-07-2018, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-07-2018 |
Terugblik |
Hoe dikwijls had hij niet gedacht en geschreven, dat de gang van zijn
leven al vast lag voor hij eraan begonnen was. Dat alles, van af zijn geboorte of
conceptie, in de lijnen van zijn handpalm was neergezet.
Een boude uitspraak, maar hij is tot het besef gekomen dat zijn leven
bepaald is geweest, niet zo zeer door hem zelf, maar vooral door de
omstandigheden waarin hij terecht gekomen is, geconditioneerd door de genen van
zijn ouders en van de vele voorouders, en - hoewel niet bewezen maar het is een grote
mogelijkheid - door de stand bij zijn conceptie of geboorte van sterren en
planeten. Hij kon aan deze voorwaarden niet ontkomen, evenmin als aan de
omstandigheden waarin ze zich voltrokken hebben. Dit alles hem voerend tot het
punt waar hij zich thans zo materieel als spiritueel bevindt.
Hij dacht dit,
omdat er in zijn leven, achteraf gezien, te veel elementen in deze richting
wezen. Ware hij in andere omstandigheden geboren hij zou anders zijn opgegroeid;
had hij zich niet bevonden op de plaats waar hij was, hij zou niet ontmoet
hebben wie hij nu heeft ontmoet, en zo maar verder wat plaatsen of ontmoetingen
betreft. En, wat zijn spirituele evolutie betreft, want het is deze die
belangrijk is, had hij dit of dat boek - ook sterk afhankelijk van de
omstandigheden - niet gelezen, hij zou
zeker niet geschreven hebben wat hij nu schrijft, hij zou iemand totaal anders
geweest zijn, of dan toch, hij zou wellicht niet gedacht hebben een blog te
beginnen.
Een blog waaraan, El Cuaderno, ( Het Schrift), het blog-boek van José Saramago, aan de basis lag. Om hierbij ook te vermelden,
het artikel in Le Monde waarin over dat boek een recensie te lezen was; een
recensie waarin een bepaalde zin van Saramago, over de vreugde die hij kende om
de woorden die hij geschreven had, hem in het bijzonder getroffen had, en
misschien was het deze zin die er hem had toe aangezet, zelf met een blog te
beginnen.
Het is hem verder overduidelijk dat naast de ontmoetingen met mensen en
de omstandigheden waarin deze ontmoetingen plaatsvonden, er de ontmoetingen waren
met boeken die doorslag gevend waren. Zo
bijvoorbeeld, om er maar enkele te noemen, zijn ontmoeting met de
KIng JamesBible , met het Evangelie van
Thomas, met La Langue Hébraïque
restituée van Fabre dOlivet, en verder met de werken van Velikovsky, van
Bentov, van Capra, van Davies, met deze van Vittorini, Steinbeck, Faulkner, met
tal van anderen, Pasternak, T.S.Eliot, namen die hem nu te binnen vallen, om
Maurice Gilliams niet te vergeten, noch Stefan Hertmans.
Al deze boeken - en er waren er nog honderden in meer te noemen, spijtig
genoeg geen duizenden - waren zijn leven en ook zijn bestemming. Had hij deze
boeken niet gelezen hij zou zeker niet de man zijn geweest die hij geworden is,
de man die zich engageerde een blog te schrijven, een man die, ten overstaan
van zich zelve, de verbintenis aanging
een dagboek bij te houden, opdat niets verloren zou gaan van de impact op zijn denken van de boeken
die hij las.
Maar materieel is er ook een negatieve kant aan verbonden, het heeft hem
blind gemaakt voor de realiteit van het leven, hij heeft te veel geleefd in de
wolken en niet met de voeten op de begane grond, en het is die realiteit die
hem nu overrompelt.
Hij weet nu ook dat de dertig dagboeken die hij vulde voor hij aan zijn
blog-avontuur begonnen is niet de inhoud halen van wat hij nu schrijft. Tot en
met vandaag voelde hij zich heel goed met dit alles, heel goed met de evolutie
die hij heeft door gemaakt, en zeker nu hij dit schrijft, wordt hij er door overweldigd. Maar hijzelf heeft er weinig toe bijgedragen, alles in alles verweven
zijnde, zijn het de levensomstandigheden
die dit gemaakt hebben.
Het is hen die hij danken moet.
14-07-2018, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-07-2018 |
Dit had een gedicht kunnen zijn. |
De golflijn van de branding zien als teken van de eeuwigheid: ebbe en
vloed, de lijn getekend door het water op het strand, neergezet zonder enige
verzwakking, keer op keer, zelfde beweging en zelfde geluiden, eigen aan alle
zeeën en oceanen, dagen en nachten, sedert het begin der tijden, alsof water,
de hartklop was van de aarde en de luchten erover, de hartklop van wat
onzichtbaar is en het zichtbare levend houdt, eeuwig, eeuwig.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Je loopt op de waterlijn, de zee is in je hart. De winden die gedachten
zijn, gedachten die jij bent. Elke vezel ervan geladen met elke vezel van wat
is geweest. Wie je bent, van waar je komt en waar je heen zult gaan, opgeslorpt
door de oneindigheid van tijd en ruimte.
Dit had een
gedicht kunnen zijn.
Het is de essentie van wat is dat het draagvlak is, En als je er bent,
er toch een reden is waarom je er bent,
zelfs is je optreden hier maar een schicht van al wat is. Zelfs al weet je maar
nooit wat je schrijven zult op morgens zoals deze, als woorden worden neergezet
in het geluid van zeeën, en je van zeeën hier bezeten bent, beweegloos of
bewegend, in een aureool van licht, een pelgrim van het woord.
Overrompeld
als je bent, niet wetend of je er bent of er niet bent: het een gedicht had
kunnen zijn.
Je blote voeten in het water, de zee die je omspoelt, en niets hoeven te
houden, niets van wat was, en niets van wat nog komen zal. Niets meer dus dan
wat daar te zijn, wat bewegen op en af, wat ademen nog, de adem van de golven,
de zee die je wilt zijn. Het boek te lezen dat nog je leven is, omdat je van
dit ogenblik bent en van niets meer, maar ook van niets minder. Het ogenblik
dat er is omdat jij er bent.
Dit had een
vreemd gedicht kunnen zijn.
Het had van vele zaken de essentie kunnen zijn van wat het leven is,
ogenblikken gewenteld in ogenblikken, lang uitgerokken. En als je niets hebt
opgetekend heb je geen lijn getrokken van ogenblik naar ogenblik, niets
nagelaten van wat je waart en van wat je bent nu de zee er is en niet had
kunnen zijn ware de zee er niet geweest.
En niets te houden, helemaal niets: je voeten op de waterlijn neergezet,
daarna uitgewist, geen sporen nagelaten dus, alleen wat woorden, achteraf,
gelukkig maar.
Dit alles
hier, had een gedicht kunnen zijn, een niet aflaten uit te kijken, na te gaan
wat anders had kunnen zijn, en ook niet.
Een gedicht
van oudsher.
13-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-07-2018 |
Denkend aan Meister Eckhart |
Ik
dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver,
het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag -
waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn
God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.
En
ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er
ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het ik,
zoals ik daar zat in de schaduw een morgen in juli, het absoluut nodig had te weten had hoe alles wat
is, er gekomen is?
Alsof
het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch,
toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?
Als
ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat
levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is
van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er
geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat voor ons beweegloos is?
Ik
me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde
morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.
Ik
kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan
niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje
- dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want
dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets
was.
Ik
verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende
baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.
ik
dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het
precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was; dat er helemaal niets was, maar,
dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in
potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog
zoals hij er nu uitziet.
Kan
het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een
begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in den beginne, wij inbegrepen?
We
gissen maar, gissen van waar we komen is de reden van ons bestaan.
12-07-2018, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-07-2018 |
Ãtre, Dieu et Cosmos ne sont qu'un |
Hoe ben ik er in 1981 ooit toegekomen het boek van Georges Lacroix: Théorie de la Dialectique cosmique[1]
te kopen, een boek dat nu al jaren
onaangeroerd is gebleven en dat ik een paar dagen geleden terug heb genomen,
lijk heel wat zaken terug genomen worden, zo maar, omdat is wat is.
Een dialectiek - een wijze van redeneren - die voor mij, voor een groot
deel niet te benaderen is omwille van de mathematische formules erin verwerkt
en de vreemde woordenschat die hij hiervoor gebruikt, maar dan toch een
baanbrekende bedoeling had omdat hij wilde:
Edifier une théorie de
lEtre, applicable non seulement à latome mais à tout lUnivers et en
particulier à lhomme dans la vie de tous les jours
Une théorie qui réside
davantage dans une grande rencontre se situant entre le père du Taoisme, Lao
Tseu et le père de la relativité, Albert Einstein, le flux cosmique.
Omdat wist hij er een intieme affiniteit bestaat tussen de mystieke
visie van het Taoïsme en de moderne fysica. (Hij was trouwens niet de enige,
ook Fritjof Capra in zijn Tao of
Physics, schrijft uitgebreid hierover).
Lacroix puurt hieruit zijn paradigma: Être, Dieu et Cosmos ne sont quun en ziet dit als een vorm van
religie om naar te leven. Een religie waar we grote nood aan hebben. Ik herhaal
me meer dan eens als ik hier verder over schrijf, maar het is eens iets anders
dan wat je dagelijks ontmoet in onze media, vooral wellicht vandaag.
Trouwens ik heb meer dan ooit het gevoel dat het leven ogenschijnlijk
stilstaat in mij, terwijl nochtans alles beweegt; terwijl de cellen van mijn
lichaam zich langzamer misschien, blijven vernieuwen. En ook ik weet dat
voortdurend andere gedachten ontstaan in mij, die ik niet opvolgen kan, die
zich lijk wolken wijzigen, wegdrijven en terug opduiken.
Maar, meer dan ooit ben ik bezeten om dit alles op te tekenen, gedachten
opspringend uit gedachten, lijk cellen geboren uit cellen. En aanwezig in mij
de idee van Lacroix en van zovele anderen, die ik maar blijf herhalen, elke dag
in een andere toonaard.
We zijn allen deel van de Kosmos die IS, van het grote ZIJN; deel van het oneindige en sublieme, deel en
schakel; we zijn de voortzetting van wat is, naar wat komt. Welke naam je er
ook aan geven wilt het binnenste zijnde, het Universum het uiterlijke, het
zichtbare. En beiden samen, elk deeltje ervan met zijn binnenste en zijn
buitenste, hoe minimaal ook, verbonden met elk ander deeltje ervan, één ineen
slingerende, ineen groeiende, ordenende beweging van het Zijn.
Lacroix noemt dit le flux cosmique, le produit de lEsprit.
Uiteindelijk, vanuit het oogpunt van het Zijn is er enkel beweging, is
het streefdoel van het Universum, in zijn totaliteit, niet de mens, maar de
Geest, zoals hij opduikt in de mens, waarvan we ons, als we maar willen, als
mens een idee kunnen vormen. De Geest die het binnenste is van het Universum, het
deel dat primeert, het deel dat Leeft en Heerst, het deel dat overleven zal,
alle materiële beelden die we er van hebben ten spijt.
Dit zijn zaken die ik
schrijf, alles in mij, wat is van de zee en de bergen , wat is van de velden,
van het licht en de luchten, bewegend, voluit. Ik maar wat geest zijnde.
[1] Georges Lacroix: Théorie de la
Dialectique cosmique, Editions Lauzeray international, 1979.
11-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-07-2018 |
Toetankhamon |
Ik vond het
nodig, dit verhaal, want het is er een, eens terug te halen uit mijn
geschriften van 2010, geschreven naar aanleiding van een artikel verschenen in
het nummer van National Geographic
Magazine van september 2010: King
Tuts DNA, unlocking Family Secrets, van de hand van Zahi Hawass, Egypts
head archeologist.
Op 4 november
1922 ontdekten de arbeiders van Howard Carter, in de Vallei der Koningen een
graf, dat na het openen ervan, de meest sensationele archeologische vondst
aller tijden worden zou, nl. het graf van Toetanchamon. De schatten in het graf
waren zo aanzienlijk en van een dergelijke aard dat de wet, wat betrof het
behoud van de bij opgravingen gevonden voorwerpen, gewijzigd werd en dat, de
van dan af gevonden voorwerpen, eigendom werden van de Egyptische Staat.
De details van
deze vondsten zijn voldoende gekend en werden regelmatig tentoongesteld. Maar
tot op heden blijven nog steeds de omstandigheden waarin de jonge farao, de
dood vond, onopgelost. Wel werd uitgeklaard wie zijn vader was, en als we het Zahi
Hawass en N. G. Magazine, mogen geloven, ook dat van zijn moeder.
Dit werd
uitgemaakt aan de hand van de DNA-analyse van de mummie van Toetanchamon en de
analyses van tien andere mummies van wie vermoed werd dat ze leden waren van
zijn nabije familie[1].
Onder de ongeïdentificeerde mummies
bevond zich dit van een mannelijk persoon, gemerkt als KV55, waarvan men dacht
dat het waarschijnlijk dit van Akhnaton zijn kon. Bij het
vergelijken van de DNAs was het team van onderzoekers: able to establish with a probability of better than 99.99 % that
Amenhotep III was the father of the individual in KV55, who was in turn the
father of Tutankhamun.
Verder
kon aan de hand van de DNA van haar ouders, Yuya en Tuyu, het graf KV35EL
(Elder Lady) geïdentificeerd worden als dit van koningin Tiye, de vrouw van
Amenhotep III en bleek ook, dat KV55 de mummie was van haar zoon Akhenaton, die
de vader was van Toetanchamon. En ook: that Akhenaten had
conceived a son with his own sister, the child would be known as Tutankamon.
Hiermede
schijnt alles gezegd wat het artikel betreft, maar niet voor mij. Het raadsel
begint nu pas, want de DNA-analyse heeft wel uitgemaakt dat Tutankamon geboren
is uit het huwelijk van Akhenaton en zijn zuster, beide kinderen van Amenhotep
III en zijn vrouw Tiye maar, wat indien men de uitslag van de DNA-analyse, in
plaats van deze van de zuster te nemen, deze van Tiye, de moeder, had genomen,
ware men niet even goed, zo niet beter, tot de conclusie kunnen komen dat
Tutankamon de zoon was van Akhenaton en
zijn moeder Tiye. Deze laatsten, buiten hun weten, gehuwd zijnde met elkaar?
Of,
zoals Sophocles ons leert: dipus gehuwd met zijn moeder, Jocaste, en de oude
Tiresias die uiteindelijk, na lang aandringen, aan dipus vertelt[2]:
Quil est de ses enfants et le père et le frère,
De la femme dont il naquit et le fils et lépoux
Et de la même femme tour à tour fécondée
De son père le meurtrier
Ik
zelf zou nooit deze vergelijking tussen Akhnaton en dipus hebben gemaakt, ware er niet Immanuel Velikovsky geweest
die op een schitterende wijze, een soort van detective roman uit de Oudheid heeft
gebracht met zijn dipus and Akhenaton[3],
waarin hij hoopte te bewijzen dat de geschiedenis van dipus die zonder het te
weten gehuwd was met zijn moeder, een kopie was van Akhenaton die ook, zonder
het te weten, zijn moeder huwde.
Het
verhaal van dipus was trouwens al gekend door Homerus. En George Steiner in
zijn Les Antigones[4]
vermoedde sterk dat het dipus-verhaal een geschiedkundige ondergrond moet
gehad hebben.
Ik
heb destijds, in september 2010, een e-mail gericht aan het National Geographic
Magazine, (ngsforum@ngm.com.), om hen hierop te wijzen en te vragen of het niet
kon, dat uit de resultaten van de DNA van Tiye en deze van Aknaton even goed
blijken kon, zo niet beter, dat niet de zuster maar Tiye de moeder was van
Toetanchamon. Maar hierop kreeg ik van
N.G.M. enkel een ontvangstmelding, meer niet, ze waagden het niet hierop in te
gaan.
Is
het belangrijk dit te weten? Voor velen helemaal niet, voor anderen, o.m. voor
Velikovsky was het en voor Robert De Telder is het van levensbelang. Het maakt
deel uit van hun herziening van de Egyptische chronologie. Mij hebben ze weten te
overtuigen, de geschiedenis van Akhnaton is voor een deel deze van dipus.
[1] Het waren deze van Toetanchamon, van Amenhotep III en van de ouders van
Tiye (vrouw van Almenhotep III), Yuya en Tuyu. Plus zes andere die geïdentificeerd werden
[2] dipe de Sophocle, dans la traduction intégrale de Gabriel Boissy, Robert
Laffont, Marseille MCM XLI, visa de censure 1410, 25 Août 1941.
[3] ISBN 0-385-00529-6, Doubleday & Company, Inc.
New-York, 1960..
[4] George Steiner, Les Antigones, Editions Gallimard, 1986
10-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-07-2018 |
Louis Pauwels, de vergeten Vlaming. |
Qui rate les aubes rate sa vie, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in
stuurde en die me, nu al een eeuwigheid geleden, bereikte om me niet meer los
te laten en , te gepasten tijde te hernemen.
En, hij heeft gelijk. Getuige ervan hoe het
morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend met de duisternis en dan
plots, als de zon de horizon bereikt, in een ontploffing van licht, van kleuren
en koralen. Hoe dikwijls al heb ik dit meegemaakt, hier te lande, aan zee of in
de bergen. de dageraad, het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een
symfonie, het is een wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft
geleefd.
Louis
Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn
vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich
in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met
Vlaamse roots. In zijn Blumroch, waar hij het heeft over de Icaros van
Bruegel, schrijft hij :
Jaime Bruegel. Je suis flamand. Mon cur
flamand adore cette paix compacte, sy repose, sy dilate.
IK meen te weten waar hij deze zin over het
rateren van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen,
zomer als winter met een duik in de zwemkom:
Pour moi qui plonge dans leau froide en toutes saisons, les heures du
matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de leau,
jéprouve toujours lallégresse dexister
[1]
Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos
vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet
kennen en bij hem, die gedachte regelmatig opduikt.
Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet
hij qui a raté sa vie. Integendeel
hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren
Gentenaar die, ingevolge de levensomstandigheden - zijn moeder huwde een
Parijzenaar - opgevoed werd in Parijs
en onvermijdelijk in het Frans schreef. Hier
bij ons is hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en
stichter van o.m. het tijdschrift Le Planète
en later van Question de.
Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn
visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in
mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig,
wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn
tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef
er me nu rekenschap van.
Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik
een uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad
hebben; kende ik de verwondering van het buitengewone, wist
ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we niet de minste notie
hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen, hij opende mijn geest op Gurdjief,
op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en gebeurtenissen waarvan
ik anders niets zou geweten hebben.
Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem,
ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag
opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al
deze werken/tijdschriften, bij gebrek aan plaats, te hebben moeten achterlaten op de Ajuinlei in Gent.
Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs
Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij,
volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het
meest voedt, is het niet het fantastische?
Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er
alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out
alleen van Le Planète was er een
voorbeeld van.
[1] Louis Pauwels : Blumroch,
ladmirable ou le déjeuner du surhomme. Gallimard 1976
09-07-2018, 06:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-07-2018 |
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets
zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is
om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
08-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-07-2018 |
Foto |
Begrijpe me goed - vooral nu ik in euforie ben
ontwaakt - ik weet niet meer wat ik reeds geschreven heb over de boeken die ik
las, de plaatsen die ik bezocht, de theorieën die ik verkondigde. Alles is een kleine
bibliotheek in mijn hoofd, opgeslagen in de vier à vijf duizend paginas die ik
al geschreven heb. Ik vul aan of wijzig wat er al staat en tussendoor
verschijnt er iets totaal nieuw. Maar meestal heb ik het gevoel me te bevinden
in een draaikolk van teksten. Ik doorblader mijn oudste blogs, deze van 2010, 2011, 2012, maar
als ik ze overloop, als ik ze herlees, is het alsof ik sinds die jaren niets
nieuws meer geschreven heb.
Is het omdat ik telkens op hetzelfde terugkom, op
dezelfde boeken, meestal deze van een vorige generatie, en zijn in feite, mijn
hoofd een grote verwarring zijnde, mijn blogs van nu, herkauwingen?
Hoe moet ik dan verder, blindelings om me heen
tastend, hopende op een goede landing. Echter je denkt of schrijft niet blindelings.
Zo, ik zeg je maar dat ik het soms moeilijk heb, gisteren vooral als ik dacht
Beethoven te zijn, zittend voor de piano en herinneringen oproepend die me zo
overvielen en die ik nam zonder er over na te denken, en zeker zonder het
gebruik van welke parameters ook, deze om te zetten, niet op een notenbalk,
zoals Beethoven, maar opgetekend in paragrafen en fragmenten, hopende.
En het werd een mengeling van beelden die zich
aanbieden in jou als je schrijft en soms verspringen van de hak op de tak, om
uit te komen op een ogenblik in een bepaalde plaats, op een bepaald tijdstip,
in wel bepaalde omstandigheden.
En zo gebeurt het ook, dat mijn blogs zelden in de
verlenging liggen van de voorgaande, maar misschien wel in de verlengging van
een fragment van zes maand ervoor.
Trouwens, en het verontrust me enigszins, niet
alleen mijn lichaam maar ook mijn geest schijnt stilaan een hogere leeftijd te
bereiken, ik riskeer, zoals een wortel zonder water, uitgedroogd te raken, wat even erg is en
weinig belovend.
Is het de verkoudheid die aansleept, is het de hitte
van de namiddag, de schemer in de kamer met de gordijnen dicht geschoven?
Het
is het vele samen, opgesloten in het huis, denkend aan een vriend in Bretagne,
de wind, de golven, de luchten; denkend aan de bergen, en de koelte van de
toppen, alle herinneringen die doorheen je gedachten vloeien, even ophouden, om
dan over te gaan in andere gedachten terwijl je schrijft.
Of
is het beeld dat ik hier oproep, de foto van mezelf die ik je toestuur, het
tegenbeeld van de euforie die opwelde na de voetbalmatch België- Brazilië; een
gebeuren dat zich voltrekt, once in a
lifetime. En dan denk ik onvermijdelijk aan de vraag van Pilar aan Roberto,
na zijn wandeling over de heide met Maria, in For
whom the bell tolls, Did the earth
move?
07-07-2018, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-07-2018 |
De brandende braamstruik |
Hij, denkend een ogenblik aan wat in de Talmoed over Sarah geschreven
staat, dat ze negentig jaar was toen ze beviel van Isaac en dat ze stierf van geluk
toen ze hoorde dat Abraham haar zoon Isaac, zoals Jahweh hem eerst bevolen had,
niet had geslachtofferd op de brandstapel.
En, als ik aan Sarah en Abraham en hun zoon Isaac, heb gedacht dan was
het omdat ik in de Préface à la Bible
hébraïque[1]
van George Steiner was gaan lezen:
La Bible est à nul autre pareil; tous les autres
livres sont habités par le murmure de cette source lointaine en omdat,
schrijft hij nog: Tous nos autres
livres, si différents soient-ils par leur matière ou leur méthode, se
rattachent, fut-ce indirectement, à ce livre des livres.
En het kan niet of het mag niet - en het gevaar is niet denkbeeldig -
dat dit Boek ooit verdwijnen zou uit onze wereld, want als het verdwijnt ,
verdwijnt de basis van onze westerse beschaving, wordt het dak boven ons hoofd
weggeschoven en wordt voor eeuwig verbannen: het enigmatische antwoord van
Jahweh op de vraag van Mozes, wie Hij is die, verborgen in de brandende
braamstruik, spreekt tot hem.
En het antwoord hierop, zoals het er staat in Exodus 3,14 van de King
James versie van 1611:
I AM THAT I AM, and he said, Thus shalt thou say
unto the children of Israël, I AM hath sent me unto you.
Het I AM THAT I AM van de Hebreeuwse
tekst - een tautologie noemt Steiner het is Zijn auto-identificatie; een naam
waar we niet overweg mee kunnen omdat die schijnbaar niet om te zetten is, als
Hij er dan nog aan toevoegt: zegt aan de kinderen van Israël dat het IK BEN
is die je stuurt.
Ikzelf vind het de meest intrigerende passage in het Oude Testament.
Maar als ik zoek om het enigszins te begrijpen dan heb ik er mijn vertaling
voor, namelijk, Ik ben het ZIJNDE, ik ben dat wat IS of, ik ben het
Universum en al wat ermee verband houdt en het is het ZIJNDE die me stuurt tot
jou, kinderen van Israël, én kinderen van de wereld.
Dit, tot vreugde van velen misschien; tot ongemak, tot ongeloof van
anderen. Het is slechts één regel, geknipt uit Exodus: 3, 14, één
verbijsterende ingeving die eeuwen geleden uit de sterren kwam zoals alle
ingevingen - en door een groot schrijver-filosoof, op een rol oud papier werd
neergezet.
En vergeef me als ik jullie vandaag overval - in feite stond deze
passage al lang als reserve opgetekend -
met de woorden van Iemand verborgen in een brandende braamstruik, als
morgen - om eens terre à terre te zijn - het land in rouw of euforie ontwaken
kan. Ook Brazilië kan dit overkomen.
En dan wat?
[1] George Steiner: Préface à la Bible hébraïque,
Edition Bibliothèque Albin Michel, Idées, 2001 (traduit de lAnglais par
Pierre-Emmanuel Dauzat, Faber & Faber 1996).
06-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2018 |
Beethoven en de sonate die ik schrijf |
Ik
wou dat ik schrijven kon zoals Beethoven zijn sonates componeerde.
Ik
wou dat ik de woorden, in hun totaliteit aan betekenis en klank, bezitten kon,
om te vertellen wat van het leven is, mijn zinnen bouwend om, zoals Beethoven,
te zeggen wat nog nooit is gezegd, zelfs niet verzwegen.
Woorden
lijk pianoklanken komende uit het open venster van een oud kasteel, en gegrepen
in het licht bewegen van lange witte gordijnen, een spanningsveld oproepend
waarvan we niet weten noch vermoeden hoe ze zullen echoën bij de
lezer ervan, naar een of ander oord, naar een of ander gebeuren, in woorden die
klanken zijn, klanken die een sonate zijn.
En
dan overgaan, ineens, om de spanning op te lossen, naar een tocht in de regen,
komende van Hull, over York, over Inverness, doorheen de Highlands,
om in Oban de laatste boot te halen, een late namiddag in de vroege zomer, en
de haven van Oban verlatende, de zeeweg naar the Isle of Mull te nemen, en dit alles te toonzetten in
pianoklanken en parameters, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door
het water schuift en lijnen trekt, onder de zwermen krijsende meeuwen. En het
suizen van de wind In de oneindigheid van luchten met de grijze schimmen van
eilanden in de verte. Jij dromend.
En
in een andere beweging, waterkleurig en donker, de vage vormen van een kasteel
van eeuwen her, het Eilean Donan castle, opduikend
uit de laaghangende wolken. Een kasteel om er te wonen en er te schrijven voor
de open haard, met in leder gebonden boeken open naast jou en, voor
eenmaal, een glas met wat malted whisky.
En lezend bij de haard je gezellin. En, tot de avond valt, noten optekenend
alsof je adem tegen adem, de liefde bedreef, om dan stil te vallen, leeg
geschreven, leeg gedacht, een momentum lang, daarna opgelost in de schemer.
Om
nieuwe vormen te ontdekken in de geluiden van eeuwenoude muren en open haarden
gevuld met halve boomstronken,. En je schrijft er, ontdaan en ontgroeid van al
wat was met een blik naar wat nog komen zal, dat opgetekend ligt in het
Grote Boek der Psalmen.
Het
beleven van elke sprankel ogenblik: het ogenblik van elk ogenblik: zijn en
niets meer dan zijn. Wie luistert er naar mij, die Eilean
Donan castle zag zoals het te zien is en vooral zoals ik het nu, hertekend
door Beethoven, heb terug gevonden. Wie heeft er nood aan om dit te weten als ik het
niet zou zijn?
Of,
om verder te gaan, een opvulling bij wat al is gezegd, wie heeft er nood aan te
weten dat er van Pessoa een standbeeld staat met een lege stoel ernaast, in het
midden van de straat, vóór de deur van wat zijn stamcafé eens was, en dat ik in
die stoel heb neergezeten?
En
of het dan beluisterd wordt of niet, heeft weinig belang. Zoals het gesteld is
met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik dat het goed is wat ik
geschreven heb, dat het de sonate was die ik had willen schrijven omheen het Eilean Donan castle op de westkust van
Schotland.
Er
is een reden voor, zelfs al ken ik ze niet. Zelfs al komen andere beelden aan,
zelfs al wou ik ondertussen al gaan schrijven over Saana en de gesluierde
vrouw die me toesprak in de lege straat, alsof ze me iets vragen of iets zeggen
wou.
Een
sonate is het die hier getoonzet staat.
05-07-2018, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-07-2018 |
Al wat er dagelijks geschreven wordt. |
Heb mijn weekend-krant, met al wat ertoe behoort, pas
gisteren doorbladerd. Wat een hoop
woorden; het werk van een respectabel aantal journalisten over hun klavier
gebogen en neergeschreven wat hen werd ingegeven, komende van hoge en van verre
oorden, waar woorden wonen die bezeten worden, elke dag en elke nacht al over
de aarde.
Woorden die met elkaar versmolten zinnen vormen en
uitgedragen worden, lijk reisduiven, in kooien bij elkaar gebracht, om in een
ruk gelost te worden in Saint-Quentin, of Angoulême of Barcelona.
Heb mijn weekend-krant, blad na blad gescreend,
bekeken al wat er geschreven staat, en uitgekozen, op zij gelegd, het deel dat
ik lezen zal, later, of misschien niet, omdat het aanbod te overvloedig is,
omdat ik stil van bewondering en ontzag
ben voor het vele dat er plots - het was er niet de dag ervoor - te ontdekken
is.
Ik denk: de arme geest te zijn, de arme redacteur die
de beste woorden vond om het beste te verhalen wat er verhaald kon worden;
alles neergezet, ingekleed, geschikt, onderlijnd met tekeningen en fotos; paginas vol teksten, in de meest sprekende
vormen, om geprint te worden, de nacht in te gaan en in de morgen te worden
rond gedragen.
Ik aan hen heb gedacht, aan de schrijvers en de
fotografen, de tekenaars, en aan hen van de lay-outs, en ik vergeet er nu;
gedacht aan allen, maar eerst en meest aan hen die schreven en aan de producten
van hun geest, de ontzaglijk vele
woorden, duizend dagbladen vol, in duizend talen over duizend
onderwerpen geschreven, dagelijks, zonder verpozen en wat erger, zonder enige
zekerheid te weten of wat er geschreven staat, gelezen wordt of niet gelezen.
Maar, is het hen een zorg?
Het ontgaat me niet, over de krant gebogen, het
ontgaat me niet een boek in de hand houdend, wat het betekent aan inzet, moed
en volharding om er toch maar in te slagen de aandacht van de wereld of, al was
het maar de aandacht van enkelen, gaande te houden voor een tijdje toch. Een
tijd die uitzwerven kan, zoals het dagboek van Ionesco, generaties ver in
landen die je niet kent, in huizen die je nimmer zien zult, in handen , de rug
dooraderd en met bruine vlekken. Je schrijft maar en niets vertelt je over wat
het resultaat ervan is, of hoe het zich gedragen zal.
Ik, en mijn schamele blog, al is het maar het
mini-minuscule van wat er dag aan dag geschreven wordt en aan het papier of aan
de ether wordt toevertrouwd.
Met de krant voor mij, ik de werken houd van de
schrijvende, creërende mens, die mijn bewondering draagt. Wat een massa geest
ik houd, de geest die zon en sterren in
beweging houdt, het ganse Universum in beweging houdt, zelfs al dacht
Dante dat het Amor, dat het Liefde, was.
ik hen mijn
geestes-broeders/-zusters noem, in alle nederigheid weliswaar.
Van zij die schrijven, ik, deel ervan.
04-07-2018, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-07-2018 |
Over de hitte en het verkouden zijn. |
Het is, zoals ook een vriend me schreef, de hitte die ons plaagt, ik ben er niet tegen bestand, toch niet de hitte van hier, ik droom van de bergen en de luchten daar, ik droom van vele dingen en van vele plaatsen waar ik was en waar de hitte geen hinder was; integendeel, het was een zalving, een streling, maar het kan ook dat ik er vroeger beter tegen bestand was en de impact van de hitte amper merkbaar was. Het ouder worden biedt weinig voordelen.
Zelfs de vijver is geen afkoeling, je snakt er naar wat wind, wat koelte en je wordt geconfronteerd met een begin van verkoudheid, plots neergestreken in jou. Je weet het, je kent voldoende de voortekenen die onvermijdelijk hun weerslag hebben op de spontaneïteit van het schrijven, zo is er vandaag een aarzeling. Wat vermag ik er tegen?
Ik vermoed dat we allen wel eens een dergelijke periode doormaken dat mijn geval dus niet uitzonderlijk is, maar het legt een kwart van mijn mogelijkheden lam. Gelukkig is er nog Ionesco, the founder father of the theater of the absurd, helpt niet altijd, maar zijn gedachten, op stevig, mooi wit gebleven papier - het boek dateert van 1990 - volgen me, verlaten me niet:
The connection between Buddhism and the thought of Freud seems to me all the more convincing because Freud himself, towards the end of his life, discovered and asserted that we have within us, that our whole being bears within itself a death instinct, a longing for rest, the ‘Nirvana instinct’ in the words of the .great analyst himself. (p.51).
En ik ontken dit helemaal niet, in mij hangt dit dood-instinct, dit aanwezig zijn van, en Freud koos het correcte woord, een ‘Nirvana’-verlangen. Een gevoel van, het is genoeg geweest. Niet dat ik wens dat het ophouden zou, hic et nunc, neen, zo ver gaat het niet, maar wel een gevoel dat, als het komt, als het gebeuren moet, het mag.
Dit is dan het doek waarop je je gedachten projecteert, het is er op de background van je blogs, en om eerlijk te zijn het voedt je, het omhult je met woorden, het is inspiratie, en zelfs al is dit niet op te merken, ‘we have it within us’ en hoe dichter we komen, hoe duidelijker het, het watermerk wordt in het papier waarop we schrijven.
‘Desire or Eros, keeps us alive’, zegt Ionesco en dit ook is een waarheid voor mij, dan toch wat ‘desire’ betreft: het verlangen, elke dag te schrijven houdt me geestelijk in leven meer dan wat anders. Ik weet het voldoende opdat ik dit verlangen koesteren zou en een lichte verkoudheid niet toelaat een te grote hinder te zijn.
Vandaag is dit een duidelijke regel om naar te leven. Toch gebeurt het dat we elke dag een beetje meer sterven.
We merken het.
03-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-07-2018 |
Les miettes de Ionesco |
Ik ben streng en blijf streng voor mezelf, omdat ik het beste van mezelf wil geven, omdat ‘bijna goed’ niet mijn betrachten is. Ik schreef dit reeds: geen middelmatigheid, maar de volle pot, dit is wat ik beoog en toch, soms gebeurt het dat ik het gevoel heb, maar het wankele te hebben bereikt.
Altijd heb ik een aanloop nodig, heb ik een boek mee als ik me verplaats. Soms is het een dagboek, een van de eerste jaren – en dan ga ik ver terug – of een van de laatste jaren; soms een ander boek en dan is het altijd een van jaren terug, want op een bepaald ogenblik in mijn leven heb ik praktisch geen nieuwe boeken meer gekocht, omdat schrijven tijd opslorpend is en voor iemand die schrijft, lezen tijdrovend is.
Vandaag - morgen van 1 juli - heb ik Eugene Ionesco meegenomen. Hij is/was een wijs man die wijze dingen heeft geschreven; dingen die de moeite zijn om over te nemen. Zo vind ik waar ik het boek opensla, met potlood onderlijnd en met een kabbalistische tekening van mij in de marge:
I assert that learning is useless. I assert that science can never get to the essence of our being. I don’t care if I know nothing, for learning is ‘mundane’, and I am not interested in such things: what takes place, what’s done, what moves. I am not interested in the mechanisme of our movements, not at all; what lies behind, the Unknown, He or It, is alone worthy of our interest…[1]
Ik ben gelukkig dit opnieuw te lezen. Ik ook heb altijd - is hij mijn goeroe geweest? - uitgekeken en geschreven over wat er achter de dingen is, over wat er is van de Higgs en de quarks, en het binnenste ervan. Ik vroeg me zelfs af of deze deeltjes niet de materiële vormen zijn van de geest, en dan ook van welke geest, deze van het Universum?
Ionesco zegt ook nog:
We were born cheated, for if we are not to know, if there is nothing to know, why do we have this longing to know?
En het zit in onze genen die vraag te stellen en te blijven stellen. Ofwel ligt het antwoord open en bloot en zien we het niet, ofwel zijn we nog niet voldoende ver gekomen – we tekenden nog niet zo lang geleden op de grotwanden! – om het te zien. Hoe dan ook, het antwoord is er, het ligt verscholen in de vraag, de vraag stellen is al een begin van antwoord.
Maar ik beken het, het is een groot moment te lezen - ik zag vanmorgen heel vroeg, 04.00, de maan boven Mars, bijna in conjunctie - in de kruimels van iemand als Eugene Ionesco wat ik altijd heb gemeend te moeten vooropstellen. Ik voel me er goed bij, même si ce ne sont que des miettes.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Iean Stewart. Ed. Paragon House, New York. De Franse, oorspronkelijke versie van zijn Fragmenten dateren van 1969 (Editions Mercure de France). Pas in 1990 kwam de Engelse vertaling van zijn ‘Journal en miettes’. Fragment hier, overgenomen van pag. 33.
02-07-2018, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-07-2018 |
Van de tijden die waren, of misschien niet waren. |
Van tijden die waren of niet waren of nog, hoe een blog ontstaan kan.
I feel like de Maupassant, says Friedl, two lovers are better than one and three are better than two… Exactly what love is I don’t know and probably never will know. Everyone understands it in his own way.
Een zin van Isaac Bashevis Singer, uit zijn short story, ‘A Friend of Kafka’, die hij optekende voor hij insliep, denkend aan zijn blog van een van de komende dagen.
En de volgende morgen, voor hij hierop inging, een andere zin die hem bezocht, een zin van Emile Gillabert die in zijn Thomas-evangelie vertelde over nog een ander (apocrief) evangelie, dit van Philippe:
Le Seigneur aimait Marie plus que tous les disciples et il l’embrassait souvent sur la bouche. Les autres disciples le virent aimant Marie, ils lui dirent : pourquoi l’aimes-tu plus que nous tous? Le Sauveur répondit, il leur dit : comment se fait-il que je ne vous aime pas autant qu’elle?
Hij had dit ook kunnen antwoorden toen hij, voor haar staande in haar kamer, hij, bewogen door een gevoelen dat plots opwelde uit het diepste van zijn wezen; en overvloeide tot een roes, zijn handen nu onder haar losse bloes over haar kleine, harde borsten en de dansende Shiva op de oude linnenkast hem aanstaarde en hem betoverde.
Omdat hij wist hoe ze wachtte op hem, en hoe alles klaar was opdat hij binnendringen zou, binnen wandelen zou, diep, heel diep; hoe ze alle krachten wegzoog uit hem, alle gedachten, alle vreugdes en alle pijnen en ze hem ontving, de totaliteit van zijn wezen ontving met een kreet.
Hoe alle gevoelens, alle vezels, een poel, een kring vormden, lichaam tegen lichaam, woorden tegen woorden en opnieuw, zoals het altijd was geweest, de krachten rijzend in hem vlugger dan de deeg in de trog, en dit, als tijd en aarde stil blijven staan en hij neerligt naast haar, en de schemer van de lichten en de geluiden van de straat tussen hen en over hen en over zijn gedachten en over zijn hand open op de donzige warmte van haar schoot en alles te vergeten, wat was komen kon. Puurheid van het zijn en het worden.
Die nacht, toen hij thuis kwam, waren de sterren klaarder getekend op het blauwe laken van de nacht. Kan het, dacht hij, dat wat ik beleefd heb slechts een droom is geweest, dat ik enkel een glas heb gedronken met haar in een stil café onder de toren van de kathedraal en zijn de woorden die zich nu vormen in mij, niet mijn woorden maar de woorden komende uit a short story van Singer?
Is elke ontmoeting tussen man en vrouw niet lijk een roman die men openslaat op pagina zoveel, niet wetende en niet wensend te weten wat er in de voorgaande pagina’s reeds verteld werd?
En wie of wat zal bepalen of we het boek zullen verder lezen of op zij zullen laten liggen, omdat we niet willen dat het ons volledig opslorpen zou, meeslepen zou in een leven naast het leven; niet willen dat het ons houden zou in de tentakels van een zelden gekende hevigheid die hij betasten kon, ruiken kon in de geur van haar haren waar zijn hand in woelde toen hij die avond en die nacht wegschoof in haar. En hij, in de echo van haar lichaam, kwetsbaar ineens, kwetsbaarder dan hij ooit geweest was.
Dwaas hoe het nu, omgezet in woorden, geschreven staat en hoe het zal gelezen worden door de wereld?
01-07-2018, 06:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-06-2018 |
Die avond en het huis |
Die avond en het huis.
We spraken: hoe de ginkgo bilboa,
hoe van alle bomen de catalpa.
Hoe ons ogen over de pelouse,
hoe een effenheid van gras en denkvermogen,
het huis gedoken hield.
Dit toen over ons de avond.
Hoe de lissen en de waterlelies,
de biezen en de merel laat.
Hoe als vrienden, ook van vele tijden,
hier gekomen om van de dingen te getuigen
die er waren, de kleine en de grote.
Dit alles toen over ons de avond.
Dit alles toen de schemer
in de kamer, met Hiroshige en Hokusai,
en wij gezellen in een kring gezeten,
in bezinning oosterse gedachten strooiend
over wat al was en wat nog komen zal.
Hoe wijs we waren, hoe poëzie, hoe Hamlet
onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,
wijnen en waters en woorden,
En aan de tafel waar we genodigd waren,
een stil gebed gedacht, het niet luidop gesproken,
omdat w'er waren, zo uitzonderlijk.
Omdat we zagen hoe goed het was, hier te samen,
en de dis, hoe die van alle dissen, uitgelezen was.
Zo de avond: we avondmaalden en vertelden
wat de omtrek van de aarde was,
indien een meter meer.
Dit, terwijl de aarde zich wentelde
om de zon en het ons niet deren kon,
omdat van alle avonden dit precies dé avond was.
Zij die er niet waren, hebben enkel te begrijpen,
van de avond dat hij enig was,
ons niet zo vlug verlaten zal,
maar, het hoeft gezegd toch bijna vergeten.
Zo het huis dat alles hoorde, zag
en het noteerde.
30-06-2018, 06:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-06-2018 |
Gérard Bodifée |
Het is, voorzeker, een vriend, Hubert v. M. overleden op het einde van vorig jaar, ‘sequelen’ van hem – hoe ook en in welke vorm ook nog aanwezig hier – die me bezocht hebben deze nacht en me hebben voorgehouden zijn goeroe, Gérard Bodifée[1] op te zoeken en dan vooral wat die heeft gepuurd uit het werk van Max Wildiers, om er, deze glorieuze morgen daar waar het boek openviel, te lezen:
‘Wie we ook zijn, wat wij ook mogen denken, allen worden wij geconfronteerd met het grote mysterie van het universum en voeren op onze manier een nooit eindigend gesprek met deze ondoordringbare wereld. In deze confrontatie met het universum heeft alle mystiek zijn oorsprong en vertrekpunt. Want de religieuze mens is hij die achter deze zintuigelijk waarneembare wereld een hogere geestelijke realiteit, een werkzame aanwezigheid vermoedt, die hij zal trachten te begrijpen…’
En ik ken me als een religieuze man, en ik ken me zoals Cervantes die, ‘de voet reeds in de stijgbeugel’, het melancholische van het ‘oud-worden’ wilde omzeilen met het schrijven van een paar novellen. En het is deze, door Bodifée aangehaalde zin - en weinig is er aan toe te voegen - uit het werk van Max Wildiers, die niet alleen centraal staat in al wat ik schrijf, maar hoofdzakelijk ‘de’ reden is waarom ik schrijf.
Ik schrijf omdat ik zoek. Gans mijn leven ben ik een zoeker geweest. Als Elias – Maurice Gilliams - een grassprietje uit de grond haalt en zich vragen stelt bij het tere van de worteling ervan, dan ben ik het die zich vragen stelt over het grote wonder dat het leven is.
Als ik, in een van mijn gedichten schrijf over het frêle herderstasje in een rotsspleet aan (de Middellandse) zee, dan is het omwille van de levende, stuwende kracht erin aanwezig, het ganse wordingsproces ervan: de bloei en de vorming van het zaad en vooral, vooral het ingehaakt zijn in het immense kosmische gebeuren dat het Universum is: telkens stil te vallen in de herfst en opnieuw te verrijzen in de lente, keer op keer op keer.
En als ik, in dit telkens nieuw beginnen, zoals Wildiers het noemt, een ‘werkzame aanwezigheid’ ontwaar, wat meer is dan vermoeden, die erin slaagde, op een meer dan mysterieuze wijze, dat het herderstasje, na een eeuwigheid van evolutie, de tijd niet tellende, er gekomen is, dan kan ik niet anders dan deze ‘Aanwezigheid’ te kronen met een hoofdletter.
Hoe die Aanwezigheid er is, wat ze is, van waar ze komt of wat haar bedoeling is, zijn vragen die ik me kan stellen en blijf stellen, maar voor het ogenblik, deze morgen, wil ik enkel beklemtonen dat ze er IS, duidelijk aanwezig in alles wat er was en is en komen zal. Ik wil er geen naam voor, hoewel het Onnoembare, l’Ineffable, de minst schadelijke kan zijn.
Wat ook, mijn vriend, het is die Aanwezigheid die ‘mijn’ reden is, voor ‘ mijn’ schrijven. Ware die er niet, had ik niet het gevoel dat die er is, ik geloof niet dat ik iets zou gevonden hebben om over te schrijven, toch niet over de mens in zijn dagelijks doen en laten.
Echter die Aanwezigheid is ook werkzaam in mij, spreekt tot mij. Mijn geschriften zijn mijn antwoord op wat ze me vertelt. Meer zijn ze niet, meer hoeven ze niet te zijn. Ze houden me springlevend.
[1] Gérard Bodifée: Kerngedachten uit ‘Zo vrij is de Mens’ van Max Wildiers, Uitgeverij Pelckmans, 1996.
29-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-06-2018 |
De Brief |
Ik kan stellen dat mijn dagen een snoer zijn van parels en van veelkleurige steentjes, uitzonderlijk, van amber sommige ervan met een stukje vlieg erin, een dondervliegje erin, zoals ik er ooit eens kocht in de straten van Ibb, in het land van Yemen dat ons verwonderde toen – nu een Hel geworden is - en een oude man, zo oud als ik nu ben, die aarzelde, ongelovige die ik was, me te verkopen.
Ik kan dus stellen dat omgezet in een rij symbolen, mijn dagen een dergelijke ketting vormen.
Ik kan ook, als ik me afwezig opstel, zeggen dat de dagen die voorbij zijn niet meer waren dan een zich langzaam openen en zich langzaam sluiten. Ik kan dus, als ik terugblik op wat was, alle wegen op, maar, een zaak is zeker, ik sta met beide voeten geplant in het nu-ogenblik, het ene ware ogenblik dat is, en ik wil er voortdurend uit, is het niet naar wat was, het is naar wat komt zodat er geen tijd is voor het nu van het nu.
Ik weet dit al lang en toch laat ik me keer op keer vangen als ik bezig ben te verhalen wat er opduikt in mijn gedachten. Ik ben geen doender, ik maak niets, geen schilderij, geen beeldhouwwerk, ik ben een denker, ik luister niet naar klanken, kijk niet naar vormen of kleuren, ik vang op wat me ingefluisterd wordt en als dusdanig ben ik een schrijver.
Daar begint het en daar eindigt het. Het is het voornaamste, meest uitgesproken deel van de uren die verlopen lijk water uit de bron, het is het meest zalvende, dat begint van als ik me erop instel en eindigt met de laatste zin ervan, met het punt dat wordt neergezet. Van dan af leef ik een normaal leven, beleef ik het nu, het opvallende nu, het gestamel van het nu of het verblindende ervan, het hoog verhevene als het doodgewone, het levende als het uitdovende.
Aldus verlopen mijn dagen, het is niet veel, maar ik heb het hoogst nodige. Geen schrikkeldag, niet de glinstering van een vis die plots opspringt in het water, en zelfs indien hij er was, het maar een korte verpozing zou zijn, een te kort verblijf in het woordeloze.
Hoe kom ik er uit tevoorschijn: begraven voor ik sterf of met een laurierkrans op het hoofd?
Het is bijwijlen de pijn om wat was, dat me schrijven doet, bijwijlen zijn het de mogelijkheden van het bestaan in een context die reikt tot in het oneindige; die zijn van het oneindige, het niet verhaalbare, waarin ik me voortdurend ophouden wil en bewegen wil. Los van wie ik ben, uitzwervend in de vreemdste oorden van de geest.
Zo heb ik altijd bestaan, zo verwacht ik dat het blijven zal, of ik nu gevolgd word of helemaal niet. Het is telkens een nieuwe brief die ik me schrijf, die ik onder omslag bewaar, verzegeld teneinde er niet meer heen te gaan om hem te openen.
Een afschrift ervan wordt wel de luchten ingestuurd of, geborgen in een fles toevertrouwd aan de golven.
De eeuwigheid die ons wenkt.
28-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-06-2018 |
De sonatine van Sibelius |
Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het subatomaire web dat over alles heen gespannen is en door alles heen gesponnen wordt en zich onophoudelijk wijzigt, ook terwijl ze vandaag met de wagen op weg zijn naar Gent, de stad die hem lief is, met een sonatine van Sibelius op de radio.
Hij ziet hoe de natuur open ligt in alle variaties van groen en van vlakken, een beeld dat Mondriaan wist op te roepen en hoe hij dacht deze te catalogeren; er aan toevoegend , de tere klanken van de sonatine als binding met Sibelius voor zijn piano met de blik op het Finse landschap dat zijn adem was, zijn innerlijke verwevenheid met de dingen omheen hem.
De natuur, een voortdurende, rillende, innerlijke ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur, in vorm en inhoud; de sonatine gecreëerd door de mens, als een verlenging van zijn geest naar buiten toe, onvermijdelijk geaccentueerd naar binnen toe door de intensiteit, de golfbewegingen die uitgaan van het ganse Universum; of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en geherinterpreteerd, eerst een grote implosie die tezelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat.
Het levende leven dat hij opvangt deze morgen en hem tegemoet komt als een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen, ware het niet dat dit een woord is dat een te grote veelheid van gedachten oproept, en verwarring schijnt te zijn voor velen, terwijl het voor hem precies het woord is dat past bij deze vortex van de krachten binnenin de natuur.
Of, het Universum zelf , het uiterlijke teken ervan, het zichtbare, het tastbare én, de krachten in de natuur, het innerlijke ervan; de twee-eenheid met de mens er tussenin, als stof van de sterren en als deel van het innerlijke, in wording.
Je denkt dit, terwijl het landschap zich opent voor jou, je weet hoe je het schrijven zult, eens thuis terug. Je denkt, aldus ben ik als Sibelius die de bossen en de meren in zich heeft opgenomen en neer is gaan zitten om dit alles op te tekenen in klanken.
Bij jou zullen het woorden zijn, woorden die je al geschreven hebt op de witte bladen van je gedachten en overnemen zult, als het je passen zal, later, misschien neergezeten naast je zwijgende echtgenote op een terras in de schaduw van de kathedraal of, voor de nacht invalt, gezeten in je cel tussen je boeken.
Gisteren was een vreemde dag, vandaag was het een andere dag maar even vreemd omdat er de sonatine van Sibelius was.
Je weet nimmer waar een schrijvende mens je heen kan leiden, hijzelf weet het zelfs niet, alleen Hij die de appels in een zaad tellen kan, zou het eventueel kunnen weten als Hij wou, maar Hij vindt het niet nodig het te weten. Weten is zijn ding niet, voor Hem telt er het ‘Zijn’.
27-06-2018, 05:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |