Je vergeet heel wat in dit
leven, je vergeet zelfs, schrijft Jorge Luis Borges:
Notas que no leeran los pocos días / que me quedan
/ un libro y
en sus pàginas la ajada violeta, / momento de una tarde / sin duda inolvidable
y ya olvidado.
Notas die ik niet meer lezen zal de weinige dagen
die me nog resten. Een boek en tussen de bladen ervan een gedroogd viooltje,
een moment in een namiddag om zonder twijfel nooit te vergeten en toch
vergeten[1].
En het is zo van wat je terugvindt in een boek van
vroeger als je erin bladert: een klavertje vier, een takje dwergvaren. Je
herinnert je niet meer waar je het vond of plukte en, waarom je het bewaarde,
maar wat of wie je niet vergeet zijn de vrienden van vroeger, vooral dan zij
van het eerste uur die een grote impact hebben gehad op je geestelijke, zelfs literaire
vorming: een Jan De Win die vroeg de Bank verliet voor het Rekenhof maar je
Elias of het Gevecht met de Nachtegalen van Maurice Gilliams heeft leren
kennen, een boek dat je bent blijven lezen; een Jacques Roelandts en een
gesprek met hem, in een chalet in de bergen, een avond onder de sterren, toen
hij je sprak over zijn metafysische visie op Jezus; een Michel Jamar die een
Brandenburgs concerto van Bach liep te neuriën als je met hem, na het
middagmaal, op het dak van de Bank, op en neer wandelde en hij je tussendoor
onderhield over Robert Musil en Der Mann
ohne Eigenschaften; een Marcel Demaret die je goeroe werd wat de
boeddhistische leer betrof, voor een tijdje dan toch.
En, als ik verder ga, zijn er vele anderen
om te noemen die een invloed hebben gehad op mijn vorming, want eigenlijk wist ik
niet zo veel toen ik, als negentienjarige in de Bank binnenkwam. Na de oorlog
en kort daarna, in de jaren 45 en 46, waren voor mijn ouders de mogelijkheden
te beperkt, zodat ik autodidact ben geworden wat de kennis van economie en financiën
betreft.
Zo beken ik, op deze wijze, ootmoedig dat de Bank,
mijn werkterrein, me heel wat, niet alleen professioneel maar ook spiritueel
heeft bijgebracht, en dit, dankzij de velen die ik er leerde kennen en die
vrienden werden. Zij ook hebben er ruim toe bijgedragen dat ik werd wie ik ben,
een man met een blog.
En, in feite, als ik er hier over spreek, is het enkel
omdat ik hen, zo ze nog in leven zouden zijn, met mijn blog hoop te kunnen bereiken.
Ik schreef dit al eens, want, na al die
blogs die ik de wereld heb ingestuurd is er maar één onder hen die is
opgedaagd, Paul Génie. Die ik hier met deze woorden een warme groet breng.
Ondertussen, blijven de vele herinneringen aan hen
en aan de vele vrienden van vroeger, vooral dan deze van buiten de Bank, het
hoofd opsteken, komen ze me regelmatig bezoeken, zou ik er willen over
schrijven omdat ik denk dat er een reden moet zijn om hen, langs deze weg, een
bezoek te brengen of te benaderen.
Je weet maar nooit, waar het schrijven je heen voert.
[1] Jorge Luis
Borges : Nueve Ensayos dantescos.Editorial Espasa Calpe,Madrid, 1998,
p.61.
|