xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
En dan, wat zijn
boek betreft, is er wat Rupert Sheldrake schoorvoetend waagt voorop te stellen
- hoewel Sheldrake bekent deze idee niet te propageren - als zou het heden
vanuit de toekomst worden beïnvloed.
Hij kan ermee
akkoord gaan, want hij heeft meer en meer het gevoel dat het boek hem zijn wil
oplegt. Dat het in potentie zijn (voorlopige) vorm al heeft - zoals hemel en
aarde in potentie bestonden op het einde van de zesde dag - maar nog niet af,
nog niet voltooid, trouwens nu ook nog niet.
Hij kan zonder
schroom verhalen dat het boek hem een ritme wil opleggen dat even hoog ligt dan
de duizend woorden die Anthony Burgess, zoals hij eens las, elke morgen schreef
voor hij neerzat aan de ontbijttafel. Maar dit geeft een probleem want het is een
ritme dat te hoog ligt voor zijn jaren.
Nu, Burgess was
verre van zo oud als hij nu is wanneer hij deze woorden schreef. Zelfs al weet
hij vele gegevens en impressies in hem opgestapeld, en wel zo dat hij deze niet
meer intomen kan, dat ze uitpuilen en dat hij het uitzwerven ervan, over het
grasveld, over de bomen, over de huizen van het dorp, over de maagdelijke
bladen papier, niet meer tegenhouden kan.
En toch zal hij geen notaboekje
aanleggen met de structuur erin van wat hij zeggen wil, zeker niet zoals de
grote Mulisch het heeft gedaan voor het schrijven van zijn Ontdekking van de Hemel; hij zal evenmin een doos gaan openen met
brieven erin en een andere met fotos, beide uit een ver verleden, zoals Serge Doubrovsky,
die hem nochtans de idee van de autofiction
bijbracht.
Neen, hij zal zich laten
overvallen door het woord en het nemen zoals het komt, met flash backs naar
dingen die waren of hadden kunnen zijn. En de gang van zaken in zijn leven is
niet uitsluitend afhankelijk van hem zelf - hoe groot is onze vrijheid van
handelen wel?
Het is hij niet alleen die
beslissen zal over elke wending die zijn verhaal neemt of zou kunnen nemen. Het
zal, zoals Sheldrake het vermoedde, meestal vertrekken vanuit de toekomst, waar
alles al geformuleerd staat, maar waar hij nog niets vanaf weet. Vandaag zal
dit zo zijn en morgen en overmorgen. Het verhaal, als het een verhaal wordt,
zal hij optekenen zoals het komt.
Hij ziet dus de inbreng van het
omringende in de gebeurtenissen als heel belangrijk. Soms ligt het in de lijn
van de verwachtingen, soms is dit totaal onverwacht. En dit laatste gebeurt
maar al te vaak opdat hij hierin niet een mysterieuze interventie zou zien.
Nu, (vermeende) toevalligheden
te zien als mysterieus betekent helemaal niet dat hij zich aanmelden wil als
een uitverkorene. Gedachten die onverwacht opduiken overkomt elk van ons, maar
niet iedereen staat klaar en is er telkens ontvankelijk voor, ook hij niet, om
in te spelen op de stootkracht, we noemen het ook inspiratie, die er van
uitgaat.
Neen, er lopen geen
uitverkorenen rond op aarde. Als er dan toch uitverkorenen zouden zijn dan is
het hoofdzakelijk omdat ze meer dan de anderen open staan om die onzichtbare
tekenen, die ons aanzetten tot een creatieve prestatie, als een soort
verplichting te interpreteren. Zij die deze tekens als dusdanig aanvoelen,
noemt Houellebecq
des artistes.
Er kan ook nimmer een
uitverkoren volk zijn geweest. Als er ooit een volk is geweest dat gemeend
heeft zich aldus aan te kondigen, dan berust dit op feiten die in ons derde
millennium, een andere verklaring meekrijgen.
Neen, hij is zeker geen
uitverkorene, als autodidact kent hij teveel de twijfelgevoelens als hij s
morgens gaat herlezen wat hij de avond ervoor zo goed dacht te hebben
geschreven. Maar het gevoel van het geïnspireerd zijn is soms aanwezig in zijn
handen onder de lamp, soms aanwezig in de muziek die de woonkamer bemeubelt en
nu en dan, als zijn pen stilvalt, doordringt tot hem - lijk de flarden
walsmuziek in La Valse van Ravel
binnenstromen in het park telkens de deur van de balzaal opengaat en, meent
hij te weten, dat deze inspiratie herkomstig moet zijn uit zijn verwevenheid
met de toekijkende kosmos, en meer nog, uit de boeken die hij las en hem
omringen in hun rekken.
En ook, dat dit alles
verstrengeld ligt met zijn eigen verworvenheden en bevrucht wordt met het
stuifmeel van de weemoed om het onherstelbaar voorbij zijn van zijn jeugd.
Als hij erin slaagt dit te
verwoorden dan zal hij zich voelen als uitverkorene, zonder een uitverkorene te
willen zijn of genoemd te worden.
|