Er hebben altijd heel wat boeken op mij liggen wachten. Nu ook van Stanislas Dehaene, zijn ‘Face à face avec son cerveau’, dat ik aarzel om te kopen omdat er, dagelijks, ook nog heel wat te schrijven én te herzien valt. Echter, het lezen biedt me nieuwe inzichten, leert me hoe anderen er in slagen hun schrijversproblemen op te vangen, maar ik zou nu vier uren per dag moeten werken om te doen wat ik gepland heb, en bij ondervinding weet ik dat vier uren intens bezig zijn gedurende een etmaal zeer uitputtend is voor mij. Ik heb dus weinig keuze.
Het feit hier is dat Stanislas Dehaene me zeer intrigeert omwille van een bepaalde reden, en ik hem toch opzoeken wil om zijn antwoord te kennen op een blijvende vraag van mij: waar zijn onze herinneringen opgeslagen, in of buiten onze hersenen?
Ik vind dat het goed is dit te weten, omdat ik stelselmatig heb verklaard dat onze herinneringen in een wolk omheen ons lichaam drijven en ze ons, van tijd tot tijd, als ze het passend vinden, benaderen, zoals dit gisteren bij mij het geval was. Waarom het precies deze waren weet ik niet, maar ze waren er zo sterk dat ik, als gedwongen, ze genomen heb.
Iemand zoals ik die elke morgen vertrekt met heel weinig bagage heeft er nood aan die ingevingen - want dit zijn ze - te volgen en mee te nemen op zijn tocht.
Ik sta dus voor mijn publiek op de planken, telkens aangekleed met wat ik in mijn leven heb gelezen, ontdaan van al wat ik niet gelezen heb en dit is ontmoedigend veel. Aldus ben ik aangewezen op de ideeën die in mij zijn ontstaan, ideeën zoals deze die ik hier verkondig ontstaan uit wat de Kosmos en bijna uitsluitend deze, me leerde.
Heb ik het bij het rechte eind, of neem ik hiermede een te hoge vlucht of nog, zijn het maar wat zinsbegoochelingen, wie zegt het me, Stanislas Dehaene?
Er is weinig, maar toch een kleine, en wellicht enige kans, dat mijn achterkleinkinderen deze woorden hier van mij, ooit lezen zullen, twintig jaar of meer, verder. Ze zullen geconfronteerd worden met ideeën die ontstonden ver voor hun tijd, in een periode dat de opgang in kennis met exponentiële snelheid vooruit schoof. Wellicht zullen ze meer dan wij ingesteld zijn op het feit dat alleen het meest onwaarschijnlijke in de natuur waar kan zijn. Ik zie dus dat ze me volgen zullen en een beeld hebben waar hun overgrootvader mee bezig was. Een van ‘God’ verweesd man achtergelaten in de catacomben van het leven.
Want het is een wereld in ‘vreemde’ wording die ik zal achterlaten, die ik, als de tijd me nog enkele seizoenen gunt, ondergaan zal, om daarna met nog wat resten van resten over te blijven, een naam in een register als die zou overgebleven zijn.
Maar je weet maar nooit. Wat ik deze morgen in de lente van 2022 hen zeggen wil is, - en ik denk stevig aan hen als ik dit schrijf - dat alles wat ik ben en was beschreven ligt, niet in mijn hoofd of hersenen, want dan kan het sterven, maar in de energievelden omheen mij, velden die me niet verlaten zullen.
En dat, wat ik vandaag neerschrijf uit dit energieveld is opgerezen, louter voor hen.
|