 |
|
 |
|
|
 |
29-04-2021 |
Van droom tot parrotia persica |
Mijn dromen zijn geen vlottende beelden meer, geen verhaalgebeuren, het zijn examens, het zijn filosofische vragen die moeten opgelost worden, die zich keren en wentelen in mij en onoplosbaar zijn. Ze ontnemen me mijn rustige slaap, ik denk zelfs dat ze inwerken op mijn hartslag omdat ik te aandringend een vergelijk wil bereiken. Om eraan te ontkomen is er maar een oplossing, wakker worden, even opstaan en terug gaan liggen, bij de muziek van KLARA in mijn oortje; de muziek waar ik niets van begrijpen moet en er ook niets van begrijp. Ik hoor wel de melodie, het ingetogen-zijn, hoor wel de kleur ervan, de inhoud echter vertelt me niets, maar ik dwing me te luisteren en me te concentreren op het aspect melodie, de omschrijving ervan, de verkleuring ervan, echter een omzetting in begrippen of beelden is er niet, maar me erop instellend val ik in slaap met de muziek die me omwikkelt.
Ik ken in lang geen slaap meer die me voert van middernacht tot de vroege morgen; slapen in een ruk door, ken ik niet meer. It happens often als ik ’s morgens begin te schrijven dat ik plots door de slaap overmand wordt en midden in een zin terug naar bed moet.
Waarom, in godsnaam, vertel ik dit, of, aan wie anders dan aan mezelf en iets vertellen aan jezelf welke zin heeft het? Ik ondervind, nu ik mijn geschriften van 2017/2018 herbekijk, dat ik weet dat ík die geschreven heb maar tevens verwonderd ben over wàt ik geschreven heb. Het sterkt me om te denken dat het woorden zijn die verwonderen moeten, omdat ze mij ook verwonderen, maar ik weet niet hoe iemand anders erover denkt, en vooral of er geen eentonigheid over hangt als die een na een gelezen worden en niet met een dag speling er tussen?
Ik zit dus, zoals ik nu bezig ben, geprangd in mezelf, ik ben een schets aan het maken van mezelf, voor mezelf, een uit de hand gelopen geschrift dat, als een uitheemse vogel zal gezien/(gelezen) worden - zoals de rotszwaluw, gespot vorige november rond het Algemeen Ziekenhuis Maria Middelares in Gent - maar wat heb je eraan?
In the mean time heb ik mezelf vast gereden, weet ik niet meer hoe het verder moet, de rotszwaluw was er te veel aan. Hij bracht me van streek want wat kwam die vogel hier doen, zoveel insecten vliegen er niet meer rond eind november, en toch, hij werd gezien, gefotografeerd en het werd opgetekend door Natuurpunt als een unicum in onze contreien.
Ik denk dat ik ook een unicum moet zijn, dan toch vandaag nu ik heb uitgeweid heb over de dromen die ik heb. Wat een verschil met de vorige dagen en wat een verschil met de wereld die ik ontmoet in mijn vroegere geschriften.
En sprekend over het A.Z. Maria Middelares, hierover verscheen zeer onlangs, een mooi verzorgd, waardevol kunstboek (Lannoo), relaterend de geschiedenis ervan en belichtend het hart dat erin klopt. Het paste misschien niet, maar het spijt me toch dat erin geen melding werd gemaakt van een ander unicum, de jaarlijks bloeiende, Ijzerboom, de Parrotia persica, in de voortuin van het vroegere klooster, even zeldzaam als volgroeide boom niet alleen in onze contreien maar, werd er destijds gezegd en in de pers geschreven, ook in België.
En niet alleen om het zeldzame karakter ervan maar ook en vooral, wat mij betreft, omdat die boom, de fierheid uitmaakte van eerwaarde Zuster Norbertine zaliger, een zuster die lange tijd het kloppend hart van het ziekenhuis is geweest, zodat ik graag haar naam even oproep in mijn geschrift van vandaag. Ze verdient dit ruimschoots.
Hopende ooit eens, in mijn jarenlange blogs, de passage terug te vinden waarin ik vertel over het persartikel waarin het bestaan, in de tuinen van het klooster, van een ijzerboom, een Parrotia Persica, wordt toegelicht.
29-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-04-2021 |
Kosmonaut zijnde. |
Vroeg opstaan is ingebakken in mij, is meer dan een gewoonte geworden, is een noodzaak. Het begint met een confrontatie met de stijfheid van mijn lichaam, met de pijnen ervan. Heb ik een goede zin waarmee ik mijn schrijven beginnen kan dan worden deze pijnen omzwachteld, heb ik helemaal niets dan heb ik ze volop en deze morgen is het zo, ik merkte zelfs het gezang van de vogels niet op, ik zag alleen de omfloerste maan in het zuidwesten toen ik de gordijnen openschoof, het eerste beeld dat me beroerde omdat ik haar gisteren, aan de ontbijttafel, als een zilveren schijf in het volle oosten had gezien. Ik ken niets van de baan van de maan om de aarde, ik weet alleen dat ze afgestemd is op de tolling van de aarde, zodat het beeld dat ze ons toont altijd hetzelfde is, ze heeft dus een kant of zijde die we nimmer te zien krijgen. Hoe dit kan ignoreer ik ook. Wat weet ik dan wel wat die bol betreft die daar maar omheen de aarde slingert als een gidse en bewaker-es alsof zij het zou zijn die de aarde op haar plaats houdt en niet omgekeerd. Wat dan ook verkeerd is want het is de zon die het werk verricht, wat ook niet correct is want de zon zit gekneld in haar sterrenstelsel en dit, op zijn beurt gekneld en versleuteld in het Universum. Ik denk dat het zo is, maar ik denk zo veel als het op schrijven aankomt. Wat ik echter niet kan, zelfs erover schrijvend is me er een beeld van vormen, vooral dan wat er bij komt, de beweging van het geheel, het feit dat het Universum aan het uiteenspatten is. Is dit zo, of geeft het de indruk dat het zo is, misleidt het ons, zoals we door tal van zaken wat de Kosmos betreft misleidt worden of dan toch onvoldoende voorgelicht
Een vriend lezer stuurde me gisteren het fotoverhaal dat hij gemaakt had van een wandeling in de streek, waarbij hij ons taalgebied heeft verlaten om, na een tijdje in het andere te hebben gewandeld - de foto’s dit taalonderscheid niet kennende - teruggekeerd is naar het onze. Een mooi, verzorgd en liefdevol verhaal, gebracht door een poëet met een grote ziel voor het land en de natuur.
En een nog mooier als je erbij denkt dat je, met hem, tezelfdertijd een wandeling maakt omheen de zon en de zon omheen, en zo verder; een wandeling dus tot in het oneindige. Maar we denken er nimmer aan, nochtans is dit de hoge realiteit, zijn dit de feiten, in hun meest simpele vorm omdat we er hier geen nood aan hebben om onze weg te vinden over de landerijen, over de taalgrens heen, zoals we ook geen nood hebben te weten waarom de maan ons altijd haar zelfde kant laat zien. We hebben ons eigen klein, uiterst beperkt, Universum dat we nimmer verlaten en hoe verder we vorderen in leeftijd hoe beperkter het wordt. Zo, als ik me instel op de beeldmontage van mijn vriend dan toont hij me een land dat me volstaat als mijn Universum, beseffende terzelfdertijd dat het slechts een sprankel is van het geheel van luchten, van sterren en sterrenstelsels waar ik deel van uitmaak.
In dit opzicht ben ik, wandelend met hem, een kosmonaut die de ruimte doorkruist.
PS. Fotoreportage van Roger Tas op: https://youtu.be/uXwcfJkzb8g
28-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-04-2021 |
De geest in mij. |
Er ontgaat me heel wat elke dag, alleen reeds, al wat Klara te bieden heeft op een dag, wat maar een peulschil is van al wat er te rapen valt, ontsnapt me. Aldus ben Ik een eenzame geworden, een boom in de vlakte die niet bezocht wordt, noch door ekster, noch door raaf, noch door merel, die enkel te vertellen heeft over de boom die hij is en de vlakte omheen hem. Hij wordt een eentonig geval en gezien hij zich als boom niet verplaatsen kan is hij genoodzaakt wil hij iets te vertellen hebben diep in zich te kijken en zaken boven te halen die in de huidige tijden als zonder betekenis worden geacht.
Ik slaag er zelfs niet meer in de ‘Standaard der Letteren’ te lezen, deze blijft liggen op de hoek van de tafel, waar hij zich stapelt om dan ineens te verdwijnen als oud papier. Wat in feite heel oneerbiedig is omwille van de moeite die het de diverse schrijvers gekost heeft hun tekst te produceren en geprint te krijgen. Maar het supplement blijft ongelezen omdat alle krachten die ik nog in mij heb opgenomen worden om zowel nieuwe zaken te schrijven als om oude te herschrijven.
Dit is het soort circuit waarin ik me thans bevind. Ik brokkel af, de tijd beukt in op mij, ik moet me haasten om te zeggen wat ik nog te zeggen heb, als ik nog iets zou te zeggen hebben.
Dit wordt aldus duidelijk een alleenspraak,, een schrijven voor mezelf, ongeacht of ik gelezen word of niet gelezen, ‘ik’ lees me en schijnbaar is me dit voldoende om het te blijven doen, om te tonen dat ik nog in leven ben, ook en vooral aan mezelf, want, Ik voel het aankomen, je zult me allen een na een verlaten en wie ben ik dan nog, een meer dan oud man, totaal vereenzaamd en vervreemd, aan wie de inspiratie, die jullie zijn, ontbreken zal.
Dit is, komende uit de nacht der nachten, een zwaarmoedigheid die ik zelden heb gekend in mijn vele geschriften. Een gevoel dat voor het ogenblik niet te stelpen is en, dat ik niet verbergen wil omdat ik eerlijk blijven wil in wat ik dagelijks nog breng. Kom ik dit gevoel nog te boven, heb ik nog de moed me er tegen te verzetten, me terug op te laden?
Weet evenwel, dat een man/een vrouw die schrijft, zijn/haar vel verlaat, binnenstapt in een wereld die losstaat van de wereld waarin hij/zij zich beweegt; dat dit duidelijk twee onderscheiden werelden zijn die weinig of niets met elkaar te maken hebben. Ik verlaat regelmatig die wereld als schrijver, en ik keer er regelmatig naartoe.
Als je het nog niet weten zou, dit is mijn leven geworden, de ene wereld binnen, de andere, de reële, totaal verlatend, het ogenblik dat mijn leven dit wordt van de geest in mij.
27-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-04-2021 |
Nawoord dat geen nawoord is. |
Na wat je gisteren te lezen kreeg van mij kun je mij voor eeuwig bannen uit je gedachten, zeggen dat ik fantaseer, dat ik me beroep op al te oude geschriften die overal rondslingeren, dat ik me beroep op de geloofwaardigheid van de Bijbel - wie doet nu zo iets? Goed dan, maar vraag je ook, als je kijkt naar Mars, nu zichtbaar of niet, een totaal onschuldig lichtpunt aan de hemel, wat in ‘s hemelsnaam kan er een volk toe aanzetten er een oorlogsgod in te zien? Tell me, tell me. Ik dacht hier maar aan als ik hoorde van de voorraad (hagel)stenen in de hemel. Weet dus dat ik, van wat ik schreef, van de grote lijnen ervan, geen jota wijzigen zal. Er zijn, er moeten, botsingen of bijna botsingen geweest zijn, zeker tussen Mars en Venus die zichtbaar waren én, met gevolgen, op aarde.
Ik sluit hier dat onderwerp, tenware iemand op zou staan om me te zeggen dat wat ik vertel gekheid is, onmogelijk is, maar wat ik schreef was al een lange tijd aan het broeden in mij en één beeld was er te veel aan en ik heb de gedachte uitgebroed ineens en zonder veel na te denken, heb ik samengeraapt wat ik overgehouden had in mijn geheugen, elementen ervan die ik gevonden had, tientallen jaren terug, in ‘Werelden in Botsing’ van Immanuel Velikovsky, hij ook moet de aanstoker zijn, maar ik had hem ditmaal niet nodig, ik vond mijn eigen beweegredenen waarbij de Bijbel toonaangevend was om andere gegevens die ik kende te belichten en hieraan een betekenis toe te kennen.
Nu, waarom oude koeien uit de gracht halen, waarom in deze tijden terug gaan naar wat zich kan afgespeeld hebben in de achtste eeuw voor Christus, of welke andere eeuw ook, in welke mate heeft dit nog enige betekenis voor ons?
Geen op het eerste zicht, het is enkel een weten dat het zo was en als we bepaalde passages van de Profeten gaan herlezen, zich inbeelden welk effect dit moet gehad hebben op de mens van toen die het zag gebeuren en er het slachtoffer van was. Meer is er niet aan, of dan toch wel, weten dat het gebeurde maar dat alles wat de planeten Mars en Venus zich stabiliseerde tot op de fractie van een seconde na. En, of Venus de ‘nieuwgekomene’ is, zoals Velikovsky ook beweert, is de zaak van hem, niet die van mij, ik weet alleen van de voorraad stenen en van de kleine Mars die tot god wordt uitverkoren door de Romeinen.
Maar, ik die schrijf elke dag, hoe kom ik nu terug tot wat ik vroeger schreef, hoe verlaat ik deze woelige waters want ik weet dat ik nu een breuk heb veroorzaakt, ik heb me begeven niet alleen op glad ijs, maar op een bepaalde periode in de geschiedenis, waar mijn voorbije blogs zeker niet thuis horen. Hoe keer ik er terug, hoe laat ik deze Mars en Venus geschiedenis achter mij, zonder al teveel sporen na te laten?
Zal de merel, zal Bach, zal het tot bloei komen van de kweepeer van enig nut kunnen zijn?
26-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-04-2021 |
Scotoom |
A
Wakker geworden met een suite van Bach en, de zang van de merel in de tuin. De suite voor piano, een lang, uitgesponnen zich goed voelen, in tere klanken verteld, uitlopend, zoals ik het dacht te horen, op een gebed: Heer zorg ervoor dat ik nog lang componeren mag zoals ik hier gecomponeerd heb; het gezang van de merel: een dringende lofzang er te zijn, een aankondiging dat zijn dag goed begonnen is, dat hij gelukkig is en dat dit voldoende is. En dan ik, ik komende uit een droom, half slapend nog, me afvragend wat ik te zingen heb, ootmoedig wetende dat ik het niveau noch van Bach, noch van de merel halen zal, dat mijn gezang wat woorden zijn, na wat is van Bach en de merel, wat kruimels van woorden. Jullie zullen het dus vandaag moeten stellen met deze kruimels maar die toch meer zullen zijn dan niets, want niets is woordeloos zijn en woordeloos blijven, wat niet gebeuren zal, nu toch nog niet.
Het is maar hoe het gesteld is met mij deze morgen; hoe het woord vat heeft op mij, hoe het aandringt om meer te zijn dan wat kruimels en vooral niet, zoals een week geleden gepland, terug te grijpen naar wat van een tijd was van vier jaren vóór de tijd van nu.
B
Dit was het begin en het einde van de blog die ik gisteren geschreven heb. De omstandigheden waren ver van ideaal en de ideeën die daarna kwamen - en die ik nu op een andere wijze brengen zal - heb ik toen niet behouden in de vorm dat ze er stonden, omdat ik de juiste vorm ervoor niet bereikt had. Zo, dat ik in de nacht een besluit heb moeten nemen om, in plaats van verder te werken aan wat er al stond, dan toch maar te gaan opzoeken wat ik in 2017 geschreven had, en dit te gebruiken als blog voor 23 april.
C
Elke dag schrijf ik me leeg om de volgende dag te herbeginnen. Waar haal je het, vraag je me en ik antwoord dat ik de plaats niet ken waar wat ik schrijf zou kunnen opgeslagen liggen, en het is dit ‘opgeslagen liggen’ dat me in een richting duwde die ik niet had verwacht. Ik dacht namelijk aan een zin in het Boek van Job, aan de voorraad stenen - maar men vertaalde deze door hagelstenen en sneeuw - die Jahweh liggen had, opgeslagen in de hemel, stenen die hij gebruiken wou in tijden van oorlog, zo vertelt hij toch aan die arme Job.
Wat betekent het te lezen in een document als het Boek van Job, een hoogtepunt in de Bijbel, te lezen over een God die oorlog voert en, door de profeten van midden de achtste eeuw voor Christus, genoemd werd als ‘de God der hemelse legerscharen’. Waarom deze naam, waar haalde men dit, als ertoe geen geldige, dringende, voldoende reden zou geweest zijn? Hieruit vloeit voort wat ik hierna schrijven ga.
D
Ik denk, en wat ik nu zeg is mijn overtuiging: we lopen hier rond met een scotoom, een blinde vlek in de ogen. We blijven totaal onbewogen als niet bestaande, bij tal van feiten uit de Bijbel en uit de geschiedenis van de volkeren die voorvielen in deze bewuste, half achtste eeuw voor Christus. Het is de tijd dat Mars, dat puntje aan de hemel, weinigen kijken ernaar en weinigen die het zien weten dat het Mars is, en toch duikt het in Rome ineens op uit het niets, als een God van de oorlog. Heeft iemand zich hier ooit afgevraagd, waarom dit zo was, waarom ze er tempels voor bouwden. Ze wisten natuurlijk niet hoe klein Mars wel was in vergelijking tot Venus en zeker tot Jupiter.
Het is de tijd dat Homerus zijn Ilias en zijn Odysseus schrijft en hij het heeft over het onmogelijk geachte, gevecht tussen Ares (Mars) en Athene (Venus) met als resultaat enorme catastrofen op aarde. Wie bedenkt zo iets als het gevecht niet effectief en duidelijk zichtbaar zou gebeurd zijn. Het is ook de tijd van de profeten Amos, Isaïas en tal van andere en hun beschrijvingen van de feiten, niet van deze die gebeuren gingen maar wel van deze die gebeurden, zijn opmerkelijk. Ik heb die lijst geplukt uit de Bijbel en het is een lange lijst die ik hier wel niet herneem maar die ik ter beschikking houd van geïnteresseerden als er zouden zijn.
Ik herhaal dus hier dat er, en niet zo ver af in de tijd, ooit wrijvingen - bijna-botsingen - met elektrische ontladingen zijn geweest, zeker tussen Mars en Venus en Aarde, et que cela crève les yeux voor iemand die inzicht heeft of hebben wil op die catastrofale gebeurtenissen van toen.
E
Het scotoom betekent, dat we niet zien ‘willen’ dat er in de hemelen, bewegingen zijn geweest, die als een soort oorlog onder de planeten Aarde, Mars en Venus, werden gezien. Dit te beginnen met de tien plagen van Egypte, in de min vijftiende eeuw, waarna er een kalmte is ingetreden, om dan te hernemen in de min achtste eeuw, en eindelijk - het begin van de Olympische spelen, tot rust te komen, de rust onder de planeten die we vandaag gelukkig voor ons, hier kennen.
F
Dit is een ruwe, onvolledig gedocumenteerde schets van de feiten, Als je alleen Homerus leest, als je alleen over de Mars van Rome leest, als je alleen de Bijbel leest, zijn het afzonderlijke vaststellingen zonder veel geschiedkundige waarde, gemakkelijk op zij te schuiven. Echter, als je de drie naast elkaar legt dan moet je besluiten dat er belangrijke raakvlakken zijn, en dat het midden van de achtste eeuw voor Christus getekend werd en dit zonder enige twijfel door ‘hemelse’ catastrofen waar Mars en Venus én Aarde bij betrokken waren, alleen iemand met een interdisciplinair oog merkt dit op en trekt hieruit zijn conclusies.
Heeft de NASA zijn conclusies getrokken en is het om deze reden dat ze ten koste van heel wat inspanningen er willen in slagen meer te weten te komen op wat zich ooit op Mars zou kunnen afgespeeld hebben?
G
Ik heb dit geschreven zonder enige precieze bronvermelding, van uit mijn geheugen. Een samenballing van honderden pagina’s literatuur over dit onderwerp, een blog zonder weerga. Ik weet dat ik poker aan het spelen ben, et alors? Een God met een voorraad stenen in de hemel is maar al te gek, maar het is veelbetekenend voor de tijd waarin het geschreven werd.
Het wordt nu ook hoog tijd dat we dat scotoom uit ons oog verwijderen.
25-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-04-2021 |
Dialogue étrange. |
Gelicht uit mijn blogs van december 2017, en aangepast
Een goede vriend – hij leest me, dus hij weet dat deze mail van hem komt – stuurde me een e-mail met als titel, ‘Karel en, Claude Lévi-Strauss op zijn 90ste' en het is deze laatste die schrijft:
(Il y a) aujourd’hui pour moi, un moi réel, qui n’est plus que le quart ou la moitié d’un homme, et un moi virtuel qui conserve encore une vive idée du tout. Le moi virtuel dresse un projet de livre, commence à en organiser les chapitres, et dit au moi réel: ‘C’est à toi de continuer’.
Et le moi réel qui ne peut plus, dit au moi virtuel: ‘C’est ton affaire. C’est toi seul qui voit la totalité’. Ma vie se déroule à présent dans ce dialogue très étrange.[1]’
Ik bewaarde deze woorden – ik was dan toch vooruitziende – om er vandaag aan toe te voegen:
Ik sta op het punt de 90 te halen (we zijn 2017). Ik denk, hoogmoedig als ik schijnbaar ben: gelukkig niet deze van Lévi-Strauss, ‘dont le moi réel ne pouvait plus’. Mijn ‘moi réel’ en mijn ‘moi virtuel’ zijn nog innig verbonden tot één ‘moi virtuellement réel’ of ‘réellement virtuel’. Ze liggen niet in discussie met elkaar. Ik ben nog altijd in staat te schrijven wat ik denk en te denken aan wat ik schrijven wil. Claude Lévi-Strauss had op zijn negentigste, nog 10 jaar te leven, hoe heeft hij die doorgebracht. Ik zoek het niet op, ik wens het niet te weten, maar dat het mij niet overkome dat ik verder zou moeten leven met een ‘moi qui ne peut plus’.
Zo, ik word negentig en dan wat van de dagen van mijn negentigste jaar?
Het blijft altijd een kwestie van overleven, en voor mij ook, een kwestie van overleven van mijn ‘virtuele ik’, maar dan, in de grote, noodzakelijke, voedende, schreeuwende hoop, dat mijn ‘reële ik’ voldoende kracht, moed en inzet zal overhouden, opdat l’étrange dialogue, waar Lévi-Strauss mee gekweld zat, niet mijn lot zou zijn.
Ik schrijf, ik teken alles op, wel met Ugo als mijn virtuele ik, maar ikzelf ben evengoed mijn virtuele ik tot op vandaag. Ik hoef hem, de virtuele, nog niet op te jagen, hij volgt me op de voet, ofwel ben ik het die hem volg, maar de verstandhouding is gebleven. Ik zou er zelfs durven aan toevoegen dat ik eigenlijk altijd meer de virtuele ben geweest - zegge hij die schrijft - en, de andere was hij die leefde, die handelde als hij niet schreef. Maar zelfs dan handelde hij, schrijvend in gedachten.
Op dagen zoals deze en vooruitdenkend komt deze dag van mijn negentigste in een speciaal daglicht te staan, hoewel het maar een cijfer is dat gezien zijn binding met de tijd, eerder afschrikt dan verblijdt. Dit is wat ik er aan overhoud. Ik spreek er liever vandaag over, met nog wat ruimte voor mij dan dat ik erover schrijven zou op 29 december als het moment daar zal zijn. Van nu af vermeld ik het niet meer.
Maar, en hiervoor ben ik dankbaar, ik ben tot op heden, nog niet zo ver afgedwaald als het reële ik van Lévi-Strauss. Of kan het dat ik me vergis en maar wat dwaasheden verkoop?
[1] Claude Lévi-Strauss évoque sa vieillesse dans un numéro spécial édité à l’occasion de ses 90 ans et lors d’une réception au Collège de France. Hij overleed in 2009. Hij was toen 100 jaar oud.
24-04-2021, 04:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-04-2021 |
Spiegelbeeld. |
Hoe zien jullie me, vraag ik me dan af, welk beeld hebben jullie van mij, iemand die je dagelijks tegemoet stapt in zijn geschriften, welke betekenis heeft die in jullie leven, in jullie dagelijkse omgang met mensen en dingen? Alles samen gevat wie ben ik voor jullie, een symfonie van Beethoven, van Shostakovich of zelfs van Bruckner, is het een vooruitzien of , ja waarom niet, een kwelling die jullie wacht als ik een stap te ver, te diep of te hoog ga?
Of laat me de vraag omkeren, wie zijn jullie voor mij, hoe zie ik op naar jullie die me dagelijks lezen? En dan heb ik mijn antwoord klaar, jullie betekenen heel wat, en dit is zelfs niet afhankelijk van jullie antwoord op mijn vraag. Want er is onvermijdelijk een wisselwerking tussen ons beiden, indien ik deze niet aanvoelen zou dan was er bij mij geen aandrang meer om er als geschrift te staan, ik denk zelfs dat ik nu en dan eens een dag zou overslaan, omdat ik nog enkel een verplichting zou hebben tegenover mezelf. Nu zijn jullie het die het in standhouden van mijn ritme bepalen. Zoals ik het zie - echter zie ik het goed? - zit je me op de hielen, duw je me vooruit, maken jullie van mij een woordkunstenaar of dan toch iemand die ingesteld is om woorden voort te brengen. Die - denk aan de boer die verder ploegt - de schrijver is de verder schrijft, zelfs tot in het oneindige. Het komt er voor hem vrank en vrij op aan dat wat er geschreven wordt literatuur is, voor minder kan het niet, voor minder is het zinloos en nutteloos verder te gaan.
Dit is dan het probleem waarmee ik, en ik alleen zit opgeschept. Ik herhaal dit regelmatig onder een of andere vorm, alsof ik er mezelf wou van overtuigen, maar als ik schrijf is het literatuur dat ik op het oog heb, is het, om een groot woord te gebruiken, een vorm van Kunst dat ik op het oog heb. Ik beken, ik ben dus uiterst veel eisend voor mezelf, geen benulligheden maar waardigheden. Dit betrachten is mijn standbeeld.
En als je het weten wilt, ik zie me, gezeten op de rand van een bergmeer, kijkend naar mijn spiegelbeeld, me afvragend wie die man is die daar zit weerspiegeld in het water. of er overeenstemming is. Of, het beeld van de man in het water, de man die schrijft en wat hij schrijft, is hij wel de man die daar in alle stilte zit als een neergehurkte boeddha?
En na al die jaren weet ik maar al te goed: een man die schrijft leidt een dubbel leven, hij is de weerspiegeling van zichzelf in zijn woorden en hij is de boeddha die daar zit stoïsch stil, onbeweeglijk. Zijn echte leven is het spiegelbeeld, de weerspiegeling van wat binnen in hem gebeurt eens hij begint te schrijven.
Ik ben dus de man die neerzit op de oever en de man die neerzit in het water. Denkend aan hem moet je denken aan dit beeld in het water het is dit van zijn geest.
23-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-04-2021 |
De tijd van nu en de tijd van toen. |
Je weet het. Je begint best, vooral in de morgen, met een verhaal over de natuur en zeker niet over een proces dat zich afspeelt in de USA en waar gans de wereld op gefocust schijnt, niet dat dit onbelangrijk zou zijn, want dat is het niet, maar het is niet je domein noch in de morgen noch in de avond. Wel dat je nu al enkele dagen wacht op de bloesems van de kweepeer in de tuin. De boom, eigenlijk een boompje van een paar jaren oud, draalt om te bloeien, zodat het me verbaast en ook niet, want ik was gisteren aan de vijver en zag dat er daar ook boompjes waren die nog niet in bloei stonden, terwijl andere een gloed van wit waar ik was, maar het liefst en het langst bleef ik staan bij de bloesems van de jonge appelaars, niet wit maar licht roze, eerder naar het rode dan naar het witte toe.
Het gebeurde allemaal op enkele weken tijd, de wortels die ontwaakten, de sappen die stijgen gingen, en wat we zagen, het wondere van de botten die zich vormden, die zwellen gingen en openbarstten, voorzeker met een lichte knal, en dit was maar het prille begin, terwijl het al zo veel was voor een mens om het te begrijpen en we het dus maar gebeuren lieten omdat het lente was en wat je zag, eigen was aan de lente en in dit woord alles begrepen lag tot het gegons van de bijen en het gefladder van vlinders en, de bevruchting, het eigenlijke fenomeen waar alles om doen was.
Is er, op dagen zoals deze iets mooier waar je over schrijven kunt? Ik stel me voor hoe de schilder erover denkt en vooral hoe de poëet van wie ik verwacht dat hij me verrassen zal, me verrassen zo dat ik er stil bij word want hij is poëet tot in het diepste van zijn ziel. Ik verwacht hem dus zoals ik de bloesem verwacht van de kweepeer waarvan ik, als ik mijn verbeelding laat gaan, de peren al zie, de geur ervan, het licht donzige van de schil ervan, dit de reden zijnde waarom ik waag te schrijven - en waarom zou ik niet? - dat ik verliefd ben op de kweepeer.
In mijn gelukzalige verre jeugd werd ik ‘verliefd’ op de appel én de boom van de ‘Jacques Lebel’. Ik herinner me, en ik fantaseer nu helemaal niet, het meest simpele gebeuren: laat oktober of begin november, ooit één appel nog, hoog in de kruin die zijn bladeren al verloor. Ik toen in de kruin ben gekropen en de appel, licht kleverig in de hand, van de tak heb genomen met één kleine beweging, en ik nu nog, nu nog altijd het tere geluid hoor van de steel die los kwam. Dit gebaar, dit kleine gebeuren, in mijn lang leven, is me bijgebleven, onuitwisbaar bijgebleven, zo dat ik er mee sterven wil, zoals Orson Welles - Citizen Kane - met ‘rosebud’ op de lippen.
En dan de kweepeer, het verhaal ervan, even vreemd en even bijblijvend - en er zijn nog getuigen hiervan - jarenlang hebben we geholpen bij de wijnoogst in de wijngaarden van vriend Gustave Cotter in Grimisuat, Valais, op de hellingen van de Rhônevallei met ver voor ons uit aan de overkant, de besneeuwde toppen van de bergen waarvan we de namen kenden. Het oogsten begon heel vroeg in de morgen, op en neer de hellingen. Er was een break om tien uur en een middagmaal om twaalf en erna een rustpauze van dertig minuten, ‘Goddelijke’ minuten, ik in het gras, in de schaduw van de enige boom die er stond, een kweeperenboom. ik sliep er even de slaap van de meer dan gelukzaligen in de geur van de peren over mij. Ken je die geur en weet je wat het is, met je moe lichaam, op een snikhete dag , in de schaduw neer te liggen in het gras in de geur van overrijpe kweeperen?
Weet je welk gevoel dit is? Wel ik draag het mee met mij, ik heb die geur telkens ik het woord kweepeer gebruik.
Nu ik dit geschreven heb, mijn vriend, nu dit uit mijn vingers gekomen is, zo maar, eens het er staat, totaal onverwacht toen ik begonnen ben. Hebben deze gebeurtenissen een dimensie verworven die uitstijgt tot boven de besneeuwde toppen van toen, tot boven het vele van het diep in mij gewortelde gebeuren uit de dagen die ik kende in mijn jonge jaren.
De tijd waarin ik me wentel.
22-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-04-2021 |
Amechtig |
Ik hoor dat Bart Stouten het woord ‘amechtig’ gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Hij heeft iemand geholpen, die niet zo goed Nederlands kundig is bij het invullen van een vragenlijst en vond hem ‘amechtig sukkel. Ik ken het woord amechtig maar zijn betekenis doet me twijfelen. Ik zoek het op bij Van Dale: 1. Amechtig, geheel buiten adem, sterk hijgend, amechtig neerzijgen - het amechtig vee, op ‘t dorre land, van hitte of dorst hijgend - 2. Amechtige warmte , die amechtig maakt.
Het schijnt me toe dat Bart Stouten, een liefhebber van het mooie woord, zich hier licht heeft vergaloppeerd, wat ik hem graag vergeef, want het woord zelf loont de moeite om gehoord te worden. Trouwens Bart Stouten zegt heel wat dat kleur en inhoud geeft aan de muziek die op zijn woorden volgt en ook, het is te doen om de muziek niet om de woorden. In elk geval hij is al lang een trouwe kameraad om naar hem te luisteren.
‘Amechtig, amechtigheid’ bewijst eens te meer de rijkdom van het Nederlands. De Fransen moeten zich tevreden stellen met essoufflé, essoufflement, à bout de souffle; de Engelsen met breathless, breathlessness, out of breath, en de Duitsers met Atemlos, auszer Atem. Geen van de drie kent bij mijn weten een ‘amechtig’, een ‘amechtigheid’, een reden te meer voor ons, om het te blijven gepast te gebruiken. Hoewel het vreemd zou klinken te vertellen dat we gelopen hebben tot we amechtig waren. Van Dale ontdekte wel een zin waarin ‘het vee amechtig stond in ’t dorre land’, maar over Wout Van Aert zal men wellicht nimmer schrijven dat hij, na zijn millimeter sprint met Pidcock, er amechtig bij stond. Al kon het wel dat hij er zo stond, echter wie zou, indien gebruikt, het begrepen hebben?
Zo koos ik gisteren het woord ‘dralen’, het morgenlicht dat draalde. Ik beken dat ik het een vondst vond, dat ik me goed voelde toen ik het gebruikte. De liefde voor de taal me eigen zijnde, ik liever een stap vooruit zet om een woord dat uit de mode is te gebruiken dan het zo maar achterwege te laten, daar zijn we woordliefhebber voor. Trouwens - mijne’ moeder, gebruikte het woord ‘trouwens’ nooit, wel, altijd ‘ten andere’ - het woordgebruik verraadt onze leeftijd, een leeftijd die we niet wensen verholen te houden, wat het ons ook kosten moge.
Ik meen dat het Jean-Paul Sartre was die in zijn ‘La Nausée’ een persoon opvoerde die niets anders las dan zijn woordenboek. Het gebeurt ook met mij, dat ik, een woord opzoekend, me laat verleiden om verder te lezen en dat ik verrast word vast te stellen, zelfs in het Nederlands, met wat ik te lezen krijg en hoe weinig ik afwist van de taal zoals ze geschreven wordt of werd.
Hoe ik er, vertrekkende als kind toe gekomen ben, ouder wordend, veel lezend, een woordenschat op te bouwen en te onthouden is me een raadsel, vooral dan als ik erop uitkom woorden zoals ‘amechtig’ niet te gebruiken, zeker niet in een gesprek, laat staan heel uitzonderlijk in een geschrift, maar het woord wel te kennen.
We zijn ondertussen zo ver gekomen dat het gebruik van een woord zoals amechtig, gezien wordt als elitair, als een uiting om op te vallen. Het gebruik ervan kan niet anders meer geïnterpreteerd worden. Houd het simpel is de boodschap. Ik vreest dat men er stilaan zal toekomen die, even mooie als duivelse dt-regel achterwege te laten, want te (?) moeilijk en schoonheid niet meer in is, toch in de kunst niet.
Ik hoorde dat Kristien Hemmerechts er de ogen voor sluit als de inhoud maar goed en stevig is, wat voor mij een toegeving is die gevaarlijk is, Een mooie literaire tekst mag niet ontsierd worden door taalfouten, een taal is inhoud, is structuur en heeft zijn regels die moeten gevolgd worden, zo niet is het een verbastering van het totaalbeeld.
Maar alles is beweging, een taal ook, de schrijfwijze ervan wellicht ook, maar men behoede me ervan.
21-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-04-2021 |
Het licht dat draalt. |
Heeft het zin vroeg op te staan als je niet weet wat je schrijven zult, als je met een leeg hoofd bent opgestaan zoals het nu en dan gebeurt. Tot hiertoe heb je je kunnen beredderen met een blits-gedachte die opsteeg in jou, die je toegeschoven werd van uit een vreemde hoek, maar vandaag is achter die hoek schijnbaar niemand aanwezig. Het is dus het moment om nog maar eens de vraag te stellen hoe ik besta. Hoe bestaat iemand die elke dag wil opstaan om te beginnen schrijven, of het wel een normale toestand is, te gaan zoeken in je geest wat er aanwezig is om te vermelden en dit om te zetten in woorden, alsof dit je ontbijt was, het openen en vullen van je geest voor het vullen van je maag?
Beken dat het een vreemde bedoening is die zich bij jou na zovele jaren normaliseerde tot een ingesteldheid. Je geeft je er geen rekenschap van welk gevoel het geeft naar de ontbijttafel te gaan als je taak voor de dag, op een herlezen na, is afgewerkt zo dat je, je dag onbezorgd beginnen kan.
Ik beken dus dat ik het deze morgen lastig had, dat ik even eraan dacht vandaag eens een uitzondering te maken op de regel, maar ik vond het zonde om het vandaag te doen, ik zag een kleine opening en ook ik wou een proef op de som, zien of ik er toch niet in slagen zou erin te lukken, wat je maar weet als je gepoogd heb, te volbrengen wat niet voor de hand liggend is.
Als ik me dan de vraag stelde hoe ik besta, dan is dit een voorbeeld ervan, ik ben een koppigaard, ondanks negatieve vooruitzichten volhard ik in mijn koppig zijn. Misschien is het eigenlijk geen koppig zijn, misschien is het iets totaal anders dat me opjaagt elke morgen, is het een niet verzaken, een plichtsgetrouwheid die overheerst bij mij, waar ik niet te buiten kan. Ik wil er staan als je me opzoekt vroeg in de morgen of zelfs diep in de nacht, zoals ik weet dat het soms gebeurt. Aldus maakt je ook, als stuwende aanwezigheid, deel uit van deze plichtsgetrouwheid, wat dan een soort beloning is voor mij en is het misschien precies dit dat ik elke dag beoog, een beloning voor mijn starre wil er te staan in de morgen zelfs als alles er op wees, deze morgen, dat ik er niet zou staan.
Vreemd toch dat ik nu bijna aangekomen ben waar ik zijn wou zijn, dat ik me nu al de vraag kan stellen of ik mijn aantal woorden heb bereikt en of ik, voldaan min of meer, nog even terug kan naar bed, nu met beide oren luisterend naar de muziek van Klara die er al heel die tijd aanwezig was op de achtergrond, nu en dan pianoklanken en een naam van de componist die me bereikten, zonder me volledig te bereiken: een luisterlijn die liep naast een gedachtelijn, niet doorheen elkaar, maar evenwijdig met elkaar, de ene wat dieper en breder getrokken dan de andere.
Of hoe het schrijven zich afspeelt bij mij, vroeg in de morgen. Noteer ook, indien het je interesseren zou, de merel, hij was er, maar minuten na zes, hoewel ik hem verwacht had minuten er voor, We vergeven het hem want het licht draalde deze morgen.
20-04-2021, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-04-2021 |
Vuurvliegjes |
Was hij op de afspraak, de merel, deze morgen? Ik, ik weet het niet, ik was er niet, shame on me, ik sliep, ik miste mijn aanknooppunt, mijn dagbeginnen viel anders uit. Dit kan gebeuren, en toch wellicht niet anders, het viel uit zoals het voorzien was uit te vallen opdat ik uitkomen zou waar ik, door het onzichtbare voorzien, uitkomen moest om een of andere reden. Ik verontschuldig me - hoewel dit onnodig is - ontrouw te zijn geweest wat echter in niets mijn houding op een zondagmorgen wijzigt tegenover de kleine dingen van het leven.
Zo ontvang ik het licht, het is kleurloos, mistig, weinig aanmoedigend, inspiratieloos denk ik, Ik kan er niets mee aanvangen, ook niets met ‘la danse macabre’ van Camille Saint-Saëns op Klara, het past me helemaal niet. Het paste me ook niet toen de leraar godsdienst ons vroeg een verhandeling te schrijven over die ‘macabere dans’ in de nacht, rond het kampvuur gezeten, en iemand - dit was van ons verbeelden - die aan het dansen sloeg. Ik denk dat hij, de godsdienstleraar, aan een Spaanse dame dacht met lange, wijd uitzwaaiende rokken die nu en dan een deel van de enkel bloot lieten. Hoe ik er uitgekomen ben weet ik ook niet meer, wat zou ik me er kunnen van herinneren, wel van het kampvuur, wel van de houtblokken in het vuur, het fascinerende van de vlammen die hoog op rezen en de gensters die wegschoten langs onze schaduwgezichten lijk vuurvliegjes in de nacht.
En ook van de vuurvliegjes herinnert hij zich: ze hadden een eerste afspraak, een zomeravond aan een kapel in de velden. Hij was naast haar in een holle weg, de struiken op de bermen vol vuurvliegjes, het was ook een eerste maal dat hij dit zag, een gewemel van lichtjes. Hij had het voor zichzelf gehouden vreemd als hij het vond, achteraf als hij erover vertelde wist ze er niets van, ze had het niet opgemerkt en ze verbaasde zich dat hij er over sprak en niet toen ze in die holle weg waren. Waarom wist hij niet. Nu herinnert hij zich ook de dag die hij met vrienden doorbracht in een Indianenreservaat in de Appalachian Mountains en hij heel vroeg in de morgen, of was het in de avond, was gaan joggen, de struiken toen ook vol vuurvliegjes waren, opdat hij zich haar herinneren zou, zich hun eerste ontmoeting herinneren zou die er een werd voor het leven.
Ik denk niet dat er nu nog vuurvliegjes zijn, hij ziet er toch geen meer al zoekt hij er niet naar, maar hij weet dat de gevoelens van toen gebleven zijn. Is het à cause de ces mouches à feu, ces lucioles, hij denkt het niet, maar toch ze waren er die avond, voor hem als een vreemd omen dat hij zich altijd herinneren zou.
Of, hoe we bestaan, hoe grote feiten overgenomen worden door kleine details en er door getekend worden, gekleurd en gewaarmerkt achteraf, als belangrijk. En hoe het dan uitkomt dat kleine dingen grote gevolgen kennen, gevolgen die bepalend zijn voor je verder leven. Indien die vuurvliegjes er niet geweest waren, zou hij zich misschien niet meer die avond herinnerd hebben als eerste, maar als een van de vele die er waren. Ook een eerste avond misschien, dat ze weg reed van hem komende uit een dansavond en iemand anders zich boog over haar om haar te kussen, zij de man lachend wegduwend, zwaaiend naar hem die daar stond, toekijkend Een ander beeld dat hem is bijgebleven.
Nu nog.
19-04-2021, 04:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-04-2021 |
De Merel en wat we gemeen hebben. |
Heeft het wel zin te melden dat het optreden van ‘mijn’ merel vandaag, begonnen is enkele tellen vóór het nieuws van zes van Klara. Als ik dit ga lezen, zoals ik nu bezig ben, vier jaar later, ik of iemand anders, gaan we deze zin nog belangrijk vinden, vooral als ik er nu niets weet wat ermee aan te vangen, zeker niet dat het, het bewijs kan zijn dat hij tot op een seconde na afgestemd is op de komst van het licht; dat die komst ook vandaag enkele tijd vroeger is gebeurd. Ik zou het kunnen opzoeken, hoevéél tijd vroeger, maar ik laat het, het is al merkwaardig genoeg, voor mij althans, dat hij er is, en ook - maar dit is mijn zaak - dat ik er aandacht aan schenk, meer dan aan het nieuws dat er is vandaag 17 april van het gezegende of niet - eerder niet - jaar 2021.
Ik heb hem ook ‘mijn’ merel genoemd, al heb ik er niet het minste recht op dit te doen, hij is niet van mij, hij is van de natuur en van het vrije in de natuur, maar ik beschouw hem als zijnde behorende tot mijn dagelijks territorium. In deze zin is hij mijn inleiding tot mijn dag en ik wou dat hij het wist, ik wou dat ik het hem diets kon maken, hem ermee kronen zodat hij het tonen kon aan de andere merels die hij ontmoet en zeker aan zijn ‘merelin’ die hij hebben moet anders ware zijn gezang niet zo helder, niet zo vrolijk, niet zo opwekkend, niet zo, zal ik het zeggen, beloftevol wat zijn toekomst betreft, zo denkt hij toch, want ik voel het omdat, zoals ik thans bezig ben, het ook beloftevol is dat ik, verder schrijvend, het eindpunt van wat ik vandaag zeggen wou bereiken zal. En dit eens te meer, wat voor mij elke dag een doel is, zelfs al is het niet veel, dat ik tracht te bereiken, genoeg om te voldoen aan de eisen van de dag, hoewel deze niet beschreven staan in een of ander reglement.
Echter, terugkerend naar ‘mijn’ merel: ik denk, dat hij, gestuurd door wat de natuur is - ik zou dit woord altijd met een hoofdletter moeten schrijven - dat hij gestuurd door de geest die van de Natuur is, wij beiden, ik reken me bij hem, genoodzaakt worden, elk op zijn eigen wijze, maar even slagvaardig, op te treden. Hij op zijn terrein, ik op dat van mij. Wat hem nog meer als die van mij maakt en ik die van hem. We In deze zin, de zin en betekenis waarover ik het had in mijn begin, broeders zijn, gezien we beiden, plichtsgetrouw, ingaan op de wetten van de Natuur, want we zijn beiden ontstaan uit eenzelfde geest met eenzelfde opdracht, elke morgen hulde te brengen aan die geest in ons, hij door zijn gezang, ik door mijn woorden. In deze optiek zijn we een duo en situeert zich ons optreden bij de opkomst van het licht, vóór de dag er is.
*
En nu, voor ik weg ga, om, zoals onze vriend van Klara[1] het altijd zegt: ‘misschien’ tot morgen. Toch nog om jullie te zeggen dat ik nu luister naar de vioolsonate van César Frank, en dat het in de kapel van het oude klooster van Deux-Acren was, dat ik, samen met Hubert (+) geluisterd heb naar deze sonate: Een herinnering in meer die ik vermelden wil omdat het toen ook een heerlijk gezang was, het middaglicht in een brede band gefilterd, eerder droef nu, doorheen het raam, volop herfst zijnde.
[1] ‘Valckenaers & Van Houdt’, van 22.00 tot 00.00
18-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-04-2021 |
De Merel en Erik Satie. |
Precies enkele tellen voor 06.00 was de merel er. Hoe wist hij dat het tijd was om op te treden; welk uurwerk gebruikt hij hiervoor, de luchten zijn iets blauwer maar de nacht is er nog, hoe weet hij het dan, dat zijn moment gekomen is?
En terwijl de aarde maar verder rolt, en mijn dag die vandaag met die precieze vraag begint, is de merel al stil gevallen, vroeger dan gewoonlijk. Hoe regelt hij zijn dag in, is het zoals ik het tracht te doen, opstaan voor dag en dauw om aan het werk te gaan om tijdig klaar te komen, zoals Aldous Huxley die zijn duizend woorden schreef vóór het ontbijt, ik tevreden met vijf honderd.
Soms slaag ik erin, soms niet, vooral dan als ik de merel niet hoor, hij me niet wekken kan omdat ik te diep ben weggezonken in een verre of dichtbije droom. Om dan wakker te worden met Erik Satie, met een van zijn Gnossiennes, het beste, na de merel, dat me kan overkomen.
Eigenlijk beter dan de gezangen van de merel, merels zijn er, voorlopig, nog altijd genoeg, van Erik Satie echter, is er maar ene en zal er ooit maar ene zijn. Van hem kun je zeggen dat hij 100 % uniek is. Hoe hij het deed, hoe hij opstond en wanneer, weet ik niet, zoek ik ook niet te weten, maar hij verrijkt me, hij verheft me als ik hem hoor. Ik ben ook zeker dat niemand ongevoelig is als we in zijn muziek worden ondergedompeld, zijn compositie mag nog geschreven zijn ‘en forme de poire’, of, zoals vanmorgen, groot opgediend als Gnossienne en op andere dagen als Gymnopédie. Van hem aanvaarden we alles en zeker zijn ‘Je te veux’, het lied - een wals - waarvan zou geweten zijn dat hij het schreef op het tafellaken, in ‘Au Lapin Agile’, een bekende ‘kroeg’, cabaret, in Parijs-Montmartre.
We waren er ooit, misschien zaten we er aan de tafel waar ooit Satie zijn lied schreef, hij, beneveld door de dienster die op en neer aan zijn tafel voorbij ging.
Het was een mogelijkheid voor ons en wisten van die mogelijkheid toen we er waren met Parijse vrienden die je kennen leerde in de Valais. Het lied heeft dus een dubbele waarde voor jou, het is geschreven op het laken van een cabarettafel, waaraan je later, misschien zelf zijt gaan neerzitten. Of wat er kan gebeuren in een mensenleven, zelfs dit van een gewoon mens, want was het niet de tafel van Satie en zijn lied, het kon ook deze van Picasso geweest zijn of van Modigliano, Apollinaire, Utrillo of van zovele andere kunstenaars.
Ik zeg jullie maar, er te zijn er rond te zien, te weten dat zovele beroemde kunstenaars er ooit waren, er spraken, er nadachten, er ideeën opdeden gaf een vreemd gevoelen alsof je ineens bekogeld werd met flarden ideeën van zij die er ooit waren, in welke toestand ook ze er waren. Hoe ik, hoe wij er buiten gekomen zijn weet ik niet meer, gezond en wel denk ik, maar besmet was ik enigszins, want als ik nu Satie hoor en vooral ‘Je te veux’ denk ik aan mijn vriend, Jacques Deck, denk ik aan de bergen van de Valais waar we ooit waren, de alpenweiden, de toppen in de zon en in de regen. Maar dit zijn andere geschiedenissen - en er zijn er vele te vertellen - van vele en vooral andere tijden.
17-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-04-2021 |
Genen. |
Gelicht uit blog van laat november 2017
Moeder, vader, welke soort genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie, en deze uit de geslachten voor jullie; wellicht, het ganse pak ervan geconditioneerd én door de stand van sterren en planeten, én door de omstandigheden die van het leven zijn; genen die in zich de drang kennen, het woord te willen gebruiken om creatief te zijn en creatief te blijven tot in mijn late dagen?
Wat is er van deze hunker die maakt dat ik thans de indruk heb mijn ganse leven, zelfs in gedachten, geschreven te hebben, om uiteindelijk vast te stellen dat het eigenlijk een ziekte is, een verslaving, waar je je moeilijk van ontdoet omdat ze zich langzamerhand heeft vastgezet, zoals ik zegde, in je genen. En eens ook het ritme van het schrijven is binnengedrongen ga je verder, dag na dag, tot het ‘soms’ een zorg wordt.
Je bent er eigenlijk niet beter aan toe dan allen die je zijn voorgegaan als schrijver of componist, als schilder of beeldhouwer. Allen waren er door bezeten en wijdden er hun ganse leven aan; zo, waarin ben je verschillend en waarom zou je aan de Klaagmuur gaan staan om te treuren over je lot, want je schrijft ook in de eerste plaats voor jezelf, elke dag dat je er in slaagt, hoe moeilijk het ook soms is, aanzie je als een overwinning en kom je er uit te voorschijn, gelauwerd en gelouterd tezelfdertijd.
Elke dag is het een bad dat je neemt in een kuip met woorden, de meest eenzame eerst, de meest zeggende erna, niet dat je Van Dale zou gaan lezen om een selectie te doen, woorden zijn maar valabel als ze goed staan bij andere. Zoals een schilder zijn kleuren uitkiest, selecteert je je woorden, je zinnen, je paragrafen en je voelt je gelukkig als je je zoektocht tot een goed en liefst verrassend einde hebt gebracht.
Vandaag ging alles veel trager dan gewoonlijk. Ik was niets op het spoor, mijn bad met woorden en zinnen is lang leeg gebleven. Mijn bad was eerder gevuld met muziek, met Bach en Mozart vroeg in de morgen, met een terugblik op de top 100 van Klara. Een jaarlijks terugkerend fenomenaal gebeuren, omdat het een gemeenschap van muziekliefhebbers een ganse dag in de ban houdt.
En ik, ik wil mijn lezers in de ban houden met wat ik schrijf, niet een bepaalde dag maar elke dag van het jaar. Het kost me moeite, maar mijn vreugde, als ik erin slaag, meet zich aan de moeite die het me kostte om te bereiken wat ik bereikte en getoond te hebben, ook aan mezelf, dat ik er nog sta.
Ik weet dat deze woorden gelezen zullen worden, misschien, dat erover gesproken zal worden, over nagedacht; zelfs al is het niet veel vandaag, zelfs herhaal ik wat ik al enkele malen heb laten verstaan, ze maken deel uit van het levensboek dat ik aan het schrijven ben.
Ik denk dan ook dikwijls, als ik afsluit, aan de zin die ik ooit ontdekte in de 'Anabase' van Saint-John Perse:
…Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance…
16-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-04-2021 |
Belazerd (2) |
Het wordt gevaarlijk voor me, met wat ik vertel kom ik terecht in de gevarenzone, deze van de brandstapel, nu ik openlijk schrijf me belazerd te voelen door de Kerk, die openlijk laat blijken geen jota te wijzigen, aan wat ze eeuwen geleden als waarheid heeft verkondigd, een waarheid die nu voor een logisch denkend mens als een kaartenhuisje aan het in elkaar storten is. En wat erger is en tot verdoemenis leiden kan, het Vaticaan houdt met deze negatieve spiraal die zich duidelijk aftekent niet het minst rekening, integendeel, het verstart.
Nochtans, weinig, heel weinig rest er nog van wat destijds Bakens waren het heeft weliswaar lang geduurd vooraleer deze werden neergehaald en wel omdat er vroeger ten tijde van de brandstapels, weinigen bereid waren het risico te nemen er openlijk over te spreken en dan vooral een Luther te zijn, een Spinoza te zijn. Er waren nochtans, ia Galilei redenen genoeg om ons wereldbeeld te wijzigen, maar ze hebben er zich met een bekrompen geest en een ijzeren hand tegen verzet, zodat vandaag hun leer nog altijd ‘pregalileïaans’ is - zo dit woord bestaat - nochtans had dit een kantelpunt moeten zijn om het aardse te verlaten en zich te openen op het Universum.
Christus hoorde niet een zoon van God te zijn, geboren uit het geslacht van David, geboren uit een maagd, die bij nazicht van de vertaling een jonge vrouw was en niet een maagd, zoals de profeet Isaïas, het vijf eeuwen ervoor zou geschreven hebben; daarenboven Jezus hoefde niet te sterven op het kruis om de zonde van Adam en Eva - zijn die er ooit geweest? - uit te wissen. Maazr hij had wel de naastenliefde mogen prediken en vertellen wat we lezen in het Evangelie van Thomas dat zuiver Oosters is, naar Boeddha neigend opdat we weten zouden dat we geboren zijn, als zoon/dochter van de Geest die IS en heerst, zonder te heersen in het Universum. In elk geval een echte revolutie had kunnen/moeten doorgevoerd worden om zich aan te passen aan het nieuwe, namelijk de aarde die niet meer het middelpunt was.
Ze wisten dat het zo was, maar ze konden geen afstand doen, zeker niet, en nog altijd niet, van de veilige positie waarin ze zich bevonden en zijn eeuwen verder gegaan ons in de waan latend dat niets te wijzigen viel met het gevolg dat we hier, vooral in het denkend Westen, de regels van de Kerk zijn ontgroeid.
Vandaag schijnt het me te laat toe nog iets te wijzigen en ikzelf wil noch een Luther noch een Spinoza zijn, ik wil het hier bij houden. Ik heb te veel vrienden die ik kwetsen zou, of misschien al gekwetst heb omdat wat ik vooropstel indruist tegen wat zij hun leven lang uitgedragen hebben.
Van velen weet ik dat, eens hun geloof in wat hen geleerd werd begon af te brokkelen ze hun priesterroeping, hebben afgebroken, van anderen weet ik dat ze zijn blijven geloven en hun geloof, zelfs als diep in hen muren aan het invallen waren, zijn blijven uitdragen. Maar hoe voelden ze zich, eens op de rand van hun bed voor het slapen gaan met de brevier in de hand misschien of liggend op de nachttafel naast hen.
Ik heb grote zorg én met zij die zijn doorgegaan en vooral met zij die hebben afgehaakt met bijvoorbeeld de priester - niet de hoofdpersoon maar zijn vriend - uit ‘le Journal d’un Curé de Campagne’ die de Kerk verliet; e, in het bijzonder het in het bijzonder over een geval dat ik gekend heb. Over de nog jonge man, de alpinist die met zijn compagnon terug werd verwacht in de Cabane du Grand Mountet/Zinal en uitbleven - ze waren ‘s morgens om vier uur vertrokken voor een beklimming - en er werd gevreesd voor een accident, het was diep avond en het sneeuwde. Tot plots de deur van de cabane openging en ze binnenstapten, besneeuwd, lachend en gelukkig, ze hadden de cabane gehaald voor de nacht. En de volgende morgen, een 15 augustus, hij, le jeune abbé, las de mis tussen de britsen in een van de slaapvertrekken, terwijl het sneeuwde voor het raam. Ik heb er hem nadrer leren kennen want hij was een vriend van mijn vrienden Gustave Cotter en Robert Panchard. Later zou ik horen van hem qu’il s’ était défroqué.
Ik denk en ben diep ermee begaan: het drama, misschien fictief, zoals beschreven door Bernanos, dat zich moet hebben afgespeeld en vooral wat een pijn betekende voor mij, en aan wie ik regelmatig blijf denken, het verhaal van le jeune abbé. En waarom, omdat ze erop uit zijn gekomen dat ze misleid werden in het aller diepste van hun geloof, de zonde van Adam en Eva, waar Paulus zich aan vastbindt, een fabel zijnde voor ons allen, er dus geen te delgen schuld kan zijn en dies meer.
Ik denk dikwijls aan die van Bernanos en vooral, aan die jonge alpinist die hij was; die jonge priester, diep, wonderlijk diep gelovend, de mis lezend een 15 augustus terwijl het sneeuwde voor het raam.
15-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-04-2021 |
Dante en zijn Commedia. |
Ik ben nu druk bezig mijn blogs van 2017 te overlopen en, waar nodig, bij te schaven of zelfs sommige volledig te ‘deleten’. Ik stel vast dat mijn verrassing even groot is als de morgen dat ik, me per mail gestuurd door Dominique, de dochter van een overleden vriend, een foto ontving van mezelf als jonge man met op de achtergrond de silhouet van Stonehenge; wel wat ik nu lees, komende van vier jaren terug, is even verrassend, niet zo zeer wat ik te lezen krijg maar dat, wat ik nu in 2021 aan het schrijven ben, in feite niet nieuws is maar zich duidelijk situeert in de verlenging van de gegevens van 2017. Ik ben, met uitzondering van de toestand - de pijnen - van mijn lichaam, dezelfde gebleven. Een geruststelling, maar misschien ook het teken dat ik gekomen ben op het einde van mijn rol en het goed is af te remmen, wat ik nu doe, en te hernemen, te solideren wat ik voorheen geschreven heb.
Echter, het gebeurt dat ik tussendoor, gelegen tussen de lakens, Plato’s Crito lees en hoor hoe Socrates denkt over de Hades en dat hij er niet wil rondlopen met beschaamde kaken, dus dat hij de noodzaak ziet zijn straf te ondergaan, en dan realiseer ik me dat de Hades voor Plato en Socrates een plaats was die werkelijk bestond.
Dante ook, die in feite nooit uit mijn gedachten is - en nu zeker niet - moet geloofd hebben in het bestaan van de Hel. Hij nam alle vrijheid deze te beschrijven zoals hij ze in zijn verbeelding zag. Hij schreef erover zoals om het even welke schrijver, met een grondige(!) kennis van zaken er zou over schrijven, uitbundig, losgelaten, maar beheerst en overtuigend. Zijn probleem was, zo beweerde hij toch achteraf, om te zetten wat hij had gezien en gehoord in een magisch woordenspel. Hij was de maker, was de vinder, was de heerser over de Hel, ongebreideld en onovertroffen.
En toch een vraag die ik me stel, waren er vóór hem verhalen over Hel Vagevuur en Hemel die Dante zou kunnen gekend hebben?
In de proloog bij mijn Italiaanse versie van het Inferno[1], schrijft Bianca Garavalli dat er anderen dan Dante doorgedrongen zijn tot de Hel en de Hemel:
‘Una delle più antiche è la visione de Tugdalo, che risale(teruggaat tot) al XII secolo[2]. Deze Tugdalo stond bekend als zijnde iemand die voorbestemd was om te zondigen. Op een dag heeft hij een zo grote woedeaanval dat hij voor dood neervalt. Drie dagen erna opent hij terug de ogen en beweert hij de negen cirkels van de Hel, vol verdoemden, te hebben bezocht en daarna een plaats waar de geesten verbleven die noch slecht noch goed waren geweest, om daarna het Paradijs te bereiken dat hij beschrijft als een hemelse stad (una città celeste). Bianca Garavalli noemt het een mogelijk geval van NDE, Near Death Experience.
Maar ze heeft ook nog kennis van een Arabische bron, Il Libro della Scala (ladder) di Maometto waarin een anonieme auteur vertelt over de reis van Mohammed, eerst naar de Hemel en daarna naar de Hel, geleid door de aartsengel Gabriel, (ook Tugdalo had een engel als gids). Heeft Dante deze verhalen gekend, heeft hij er zich aan gespiegeld, is de idee een Commedia te schrijven over Hel en Vagevuur en Paradijs hieruit ontstaan? Het zou heel goed kunnen. Later hebben we ontdekt wie die anonieme auteur was, maar dat is een ander verhaal.
Trouwens indien het zo was dan is het toch Dante geweest die zijn tocht op zijn manier en met zijn woorden heeft verteld. Hiervoor bediende hij zich van alle mogelijke getuigenissen uit zijn tijd en uit de tijden voor hem die hij dan vond bij Vergilius, bij Ovidius bij tal van andere schrijvers.
Hij vulde zijn Hel met alle zonden[3] van de wereld en met al wat hij wist over personen die hij kende, over anderen waarvan hij wist dat ze geleefd hadden en hoe ze geleefd hadden, komende uit de Bijbel, uit de Evangeliën, uit de mythologie van alle volkeren, uit zijn omgeving. Al deze gegevens waren voor hem een bron van informatie waaruit hij onbelemmerd putten kon.
Kunnen we dan het hem kwalijk nemen dat hij niet de enige/de eerste was die een - ik veronderstel fictief - bezoek bracht aan een van de plaatsen waar we lange tijd verwacht zijn geweest?
[1] Note di Lodovico Magugliano, introduzione di Bianca Garavelli, Superbur Classici, 2001
[2] Inferno: Per leggere la Commedia, pag 11.
[3] Wat de classificering van de zonden betrof steunde hij zich op Aristoteles
14-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-04-2021 |
Belazerd |
Noteer dat ik een volumineuze blog geschreven had deze morgen die begon bij het gezang van de merel(s) dat mijn gezang voorafging, maar het liep slecht af met dit geschrift dat me een voormiddag werk had gekost, het verdween plots van mijn scherm, ingevolge een onoplettendheid van mezelf, verstrooid als ik was door de muziek van Klara.
Ik resumeer dus hier wat ik in essentie geschreven had. Het moet volstaan om jullie de redenen op te sommen waarom ik me echt belazerd voel én door de Evangelisten, de auteurs van de Evangeliën, én door de Kerkvaders, om maar mezelf niet te vermelden, die domweg een goed geschrift letterlijk heeft laten schieten.
Om te beginnen belazerd door de Evangeliën. Bijvoorbeeld, als Jezus de zoon was van God, waarom verklaren dat hij afstamde uit het geslacht van David, waarom niet uit het geslacht van God, en dan nog, waarom schrijft Matheus, en ik haal dit uit de King James’ Bible van 1611 in zijn hoofdstuk 1, vers 16: ‘And Jacob begat Joseph, the husband of Mary, of whom was born Jesus, who is called Christ.’
Hoe moet ik dit interpreteren en indien het zo was, waarom maakte Jozef ook geen aanspraak op zijn afstamming van David; Daarenboven weten jullie wie Koning David wel was, hebben jullie zijn geschiedenis gelezen in het Boek ‘2 Samuel’, hoofdstuk 11[1].
Desondanks, en hierdoor ook voel ik me belazerd, blijven de Kerkvaders volhouden dat Christus de zoon van God is en dus niet de zoon van Jozef en Maria.
En dan wat Maria Magdalena betreft, aanwezig op het Laatste Avondmaal als de Apostel die door Jezus bemind was - was ze niet zijn echtgenote?
Ook hier verzwijgen de Kerkvaders de ware toedracht en noemen ze Johannes als de meest geliefde apostel van Jezus. Waarom zou Johannes dit geschreven hebben van zichzelf, en waarom Petrus aangesteld als zijn opvolger, waarom dan niet Johannes.
Ik vind het trouwens ook vreemd dat er een Laatste Avondmaal heeft plaatsgevonden, was Jezus toen al zo zeker dat hij zou veroordeeld worden en, sterven?
En nog, waarom is het Maria Magdalena, samen met Maria, de moeder van Jezus en haar zuster, waarom waren zij de enigen die zich aan de voet van het kruis bevonden toen Jezus stierf en waar waren Johannes en de andere apostelen?
Het wordt laat voor mij, het is meer dan tijd dat ik ophoud, ik heb al teveel gezegd, zaken die ik :misschien beter had verzwegen. Ik heb helemaal niets tegen Jezus, integendeel, Hij had de allures van een Zoon van God.
[1] La Bible Osty schrijft over 11: 2 tot 28: ’Le morceau qui suit est, par sa belle tenue littéraire, un des meilleurs de la Bible. Le narrateur poursuit son récit avec l'impassibilité d'un rapport de police. David ayant commis l'adultère avec Bethsabée, la femme d'Uriah, cherche à couvrir leur faute commune. Il a d'abord recours à un stratagème, qui échoue. Il décide alors d'assassiner Uriah, et il confie cette tâche au chef de l'armée.
13-04-2021, 05:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-04-2021 |
De dag dat de Zon stilstond |
Gelicht uit november 2017
Ik had over de bevindingen van een paar professoren van de universiteit van Cambridge, Colin Humphrey en zijn coauteur, Graeme Waddington, in verband met een wel bekende als even vermaarde passage in het boek van Joshua, hoofdstuk 10, zijnde de verzen 12 en 13:
12: Op die dag, toen Yahweh de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, heeft Joshua tot Yahweh gesproken en hij heeft in tegenwoordigheid van de Israëlieten gezegd: Zon sta stil bij Gibeon en gij maan, bij Ajjallons dal.
13: En de zon stond stil en de maan bleef staan terwijl het volk zijn vijand afstrafte. Staat het zo niet geschreven in het boek van de Rechtvaardige? De zon bleef midden aan de hemel staan en haastte zich niet onder te gaan, ongeveer de hele dag.
Beeldspraak of realiteit, inbeelding of een historisch gebeuren?
Hilde Van den Eynde herneemt de woorden van Colin Humphrey, die vindt dat je de tekst ook kunt lezen dat de zon en de maan ophielden te doen wat ze doorgaans doen, namelijk schijnen.’ Zo bekeken kan de Bijbeltekst verwijzen naar een zonsverduistering, waarbij de maan voor de zon schuift, zodat die ophoudt met schijnen. Het Hebreeuwse woord ‘dôm’, dat zowel ‘geluidloos’ als ‘onbeweeglijk’ kan betekenen, zou dan vertaald worden als een bevel: ‘word donker’ in plaats van ‘sta stil’.
Goed gevonden, heel goed, maar hij vergeet hierbij de contekst, het ‘donker worden’, het smeken om een zonsverduistering dus, Joshua niet helpen zal om de Amorieten te verslaan. Integendeel, hij had iets anders kunnen vragen, iets dat zo voor de hand lag om te vragen en dat te lezen staat in het vers, vóór 12 en 13, namelijk in vers 11:
Toen zij – het betreft hier de Amorieten – vluchtend voor Israël, op de steile helling van Bet-Choron gekomen waren, liet Yahweh uit de hemel grote stenen op hen neerhagelen die hen doodden. Er stierven er meer door de hagelstenen dan de Israëlieten er met het zwaard konden doden.
Dit, mijn waarde professor Collin Humphrey, betreft een even belangrijk feit als het stilstaan van zon en maan. Het is een gebeuren dat even opmerkelijk was en gezien moet worden als de uitloper van een stilstaande zon. Het verbaast me dan ook dat de Professoren hiervoor geen oog hebben gehad. Hebben ze de Bijbel wel ter hand genomen en gelezen wat er duidelijk vermeld staat?
Ik ga nu niet zeggen dat ik er mijn slaap voor laat, maar de verzen Joshua 10, 11 tot 13, zijn uitzonderlijk verrassend, wie zou zo iets durven schrijven als er helemaal niets aan de hand was? IK beken dan ook als lezer van de Bijbel houdt het me bezig.
Het raadsel, want het is er een, steekt torenhoog uit boven de vele verhalen in de Bijbel. We willen het niet zien, we willen het niet geloven. De opgetekende feiten duiden op een natuurfenomeen dat niet te verklaren is.
Wat er wel is, is wat Hevelius, in het Latijn schreef in zijn Cometographia van 1668: dat in het jaar van de wereld 2453 (1495 voor Chr.), according to certain authorities, a comet was seen in Syria, Babylonia, India, in the form of a disc, at the very time when the Israelites were on their march from Egypt to the promised land. Het is een Russische Jood die dit opgezocht heeft, een bevestiging van wat Plinius ervoor geschreven had;, van wat Rockenbach, gepubliceerd had in Wittenberg in 1602. Kan het dat er een komeet in het spel was die dicht langs de aarde is voorbij gezoefd?
Ik weet bij ondervinding dat het geen zin meer heeft te verwijzen naar ‘Worlds in Collision’; ik weet dat niemand de moed zal hebben dit werk van 380 pagina’s, daterend van de jaren ’50, te lezen, overlopen is niet voldoende; ik weet dat de naam van de schrijver, Immanuel Velikovsky, voldoende is om af te schrikken. Ik weet dit allemaal – Israël wil niet dat de Exodus gebaseerd is op een catastrofaal gebeuren maar op een tussenkomst van Jahweh - maar ik weet ook, met absolute zekerheid dat, als er één boek moet gelezen worden, het ‘Worlds in Collision’ is.
Colin Humphrey en zijn collega hebben het niet gedaan. Had hij het gedaan hij zou niet geschreven hebben wat hij geschreven heeft. Hij zou dubbel gezwegen hebben.
Waarom kom ik hier regelmatig op terug? Wel het is een obsessie van mij en het is vers Joshua 10, 11 die niemand leest die er de oorzaak van is. Al zie ik niet in, een God in zijn Universum hoe die zich zorgen zou maken om wat er gebeurt ergens in een puntje van zijn Heelal? Het kon misschien wel toen de aarde voor de mens nog het centrale punt was.
12-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-04-2021 |
Paul Valéry versus T.S. Eliot. |
Gelicht uit november 2017
In 'The sacred Wood'[1], essays on poetry and criticism, bespreekt T.S. Eliot een essay van Paul Valéry van 1920, waarin deze onomwonden stelt dat de tijd van de filosofische poëzie voorbij is en dat nu de moderne (!) poëet 'essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d'une jouissance parfaite'. Eliot verwerpt deze stellingname en merkt op dat 'the philosofy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts.
Eliot verwijst hierbij naar de 'Divina Commedia' om, na een lange omweg, te lang en te ingewikkeld om er verder op in te gaan, te verhalen dat het filosofisch element bij Dante moet gezien worden 'as part of the ordered world', als gebaseerd op de wijze waarop het leven geordend is in de wereld, en niet als het betrachten, zoals Valéry het stelt, een toestand op te roepen op een zodanige wijze dat we van die toestand poëtisch genieten kunnen.
Het lag altijd in mijn aard, eerder Eliot te volgen dan Valéry. Ik vond dat de poëzie diepgang moest hebben en dat het filosofische element het dragend element was in de poëzie. Mettertijd echter heb ik gemeend er een ander element te moeten aan toevoegen, namelijk een kosmisch element dat mij onvermijdelijk bij het religieuze aspect ervan bracht, zonder evenwel hierbij het aspect Valéry te weigeren of op zij te laten. De poëzie die ik schreef - zelden geworden ingevolge mijn dagelijkse blogs - vind ik terug in een gedicht, à la Saint-John Perse, van vroeger.
Het 'dode leven' erin is gericht op de mens, die niet nadenkt, noch over het leven, noch over de dood en wat er is na de dood, die uitkijkt naar het kleine, het voorbijgaande, het plots opduikende dat hij vastgrijpen wil in enkele woorden, terwijl het leven heel wat ingewikkelder is. Ik dacht met Eliot dat poëzie meer was en, na Eliot, dat poëzie kosmisch was, en ik schreef:
Op een avond, die is van vele avonden, in gedachten, ook in woorden, de bolster laten barsten die om ons lichaam is en op te stijgen, ongedwongen
achter ons te laten, lijk een slang haar vel afschuift, het dode leven dat ons omwikkeld hield en in één ogenblik door d' oneindigheid bezeten.
We hebben het, zo zelden toch, geweten hoe het kon: maar op een nacht de meidoorn ontwaakt als met late sneeuw bedekt, of Eliot gelezen en verbaasd gekeken dat het doenbaar was.
En even blank van alle ogenblikken uitverkoren, dit nu dat van het leven is, dat van het elektron omheen de nucleus is, dat is van al dat was en van wat nog komen zal,
terwijl het hart zich offeren wil voor wie we hebben liefgehad in de grensloosheid van schoot in schoot, ineengevlochten en verschroeid tot pulver van robijnen en smaragden.
En niet nodig te begrijpen omdat zo ruim het is, de siddering van het verbonden zijn met al wat is, gekend of niet gekend, het zijn, verstrengeld in het wordende, of hoe we het ooit kennen mogen, uitzonderlijk we kijken toe.
De nachten hier zijn koel in dit land.
Dit is dan de poëzie die ik bedrijven wil, en doorspekt is met beeldflarden die verder willen reiken, Eliot volgend en een element in meer eraan toevoegend.
Heb ik het bij het rechte eind, is poëzie niet eerder wat Valéry vooropstelt, het zijnde geplukt op het moment dat het zich voordoet, poëzie echoënd? Ik vrees vandaag dat ik te ver ben gegaan, dat de tijden veranderd zijn en dat ik de poëzie eerder als een lichtheid moet zien dan als een zwaarte; en dat ik, al was het maar even, Eliot verlaten moet voor Valéry.
[1] T.S. Eliot : 'The sacred Wood' - Methuen London, 1928, Essays on poetry and criticism’
11-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-04-2021 |
Hubert van M. |
Gelicht uit november 2017.
De dagen schuiven voorbij. Je denkt hoe zou het zijn indien elke dag gewoon 'dag' zou zijn en nacht 'nacht', zonder datum, zonder naam, zonder jaar. Enkel gekend als dag die zich opent en sluit op de nacht, en dit, keer op keer en niets meer dan dat, zouden we dan ook er een zelfde gevoel van tijd die voorbij gaat aan over houden?
Ik geloof het niet, we zouden wel ouder worden, maar zouden het niet weten, zoals een hond het niet weet of een kat en misschien zou het ons een geruster gevoel geven, wat de tijd betreft, misschien?
Ik zou dan ook elke dag bij de opkomst van het licht, of zelfs ervoor, mijn blog schrijven. Het zou een opeenvolging worden van blogs meer dan een opeenvolging van dagen, van maanden, van jaren. Ik zou de tijd beleven, blog-gewijs, gezien mijn geschrijf, zelden een vervolg is op wat ik de dag ervoor heb geschreven.
Dit zijn vreemde gedachten die niets opleveren, die me niet verder helpen, maar ik dacht eraan bij het bezoek aan een herstellende vriend. Een bijna ‘tijdloos’ bezoek: neer te zitten bij hem en te zien hoe geleidelijk aan het licht verzwakt, hoe de laatste kleuren in haag en boom zich effenen en worden opgeslorpt terwijl we blijven woorden zaaien, over wat het leven is en wat de dood zou kunnen zijn, een glorie maar geen holte.
Sprekend ook over wat van gisteren was, een gisteren dat zich uitstrekt ver in de tijd. Niet denkend aan wat ons nog te wachten staat, want dit is het landschap dat we niet betreden willen, maar terugkerend tot wat was van onze jeugd, van een gebeuren uit die jeugd dat ergens getekend staat, waar weten we niet, alsof het een echo is die ons, om een of ander woord of teken te binnen valt en ons vertellen doet.
Zo, mijn vriend, wat is er van het herbeleven van wat vroeger was, terwijl de aarde zich keert van het licht en we samen zitten in een kring, met een glas in de hand dat het laatste licht nog houdt.
De stilte die onze gedachten omkringt. Wij roerloos, luisterend naar Shostakovich, en sourdine, in de kamer ernaast, of ons naar oorden verplaatsend waar we ooit waren of waar we heen gaan wilden.
Wij, verhalend over wat we lazen of niet lazen, de muziek die we hoorden of niet hoorden, wat we deden en wat we schrijven wilden, gedichten, bundels vol, of schilderijen die we schilderen wilden maar de kleuren zo moeilijk na te schilderen, alsof het nodig zou zijn de kleuren van de natuur te gebruiken.
Terwijl de aarde, terwijl de sterren, terwijl de laatste ekster in het gras, de laatste noot verbergen gaat voor later, en wij geborgen in een cirkel van samenhorigheid.
Hoe zullen we ze noemen de uren van een laatste samenzijn?
10-04-2021, 04:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |