Precies enkele tellen voor 06.00 was de merel er. Hoe wist hij dat het tijd was om op te treden; welk uurwerk gebruikt hij hiervoor, de luchten zijn iets blauwer maar de nacht is er nog, hoe weet hij het dan, dat zijn moment gekomen is?
En terwijl de aarde maar verder rolt, en mijn dag die vandaag met die precieze vraag begint, is de merel al stil gevallen, vroeger dan gewoonlijk. Hoe regelt hij zijn dag in, is het zoals ik het tracht te doen, opstaan voor dag en dauw om aan het werk te gaan om tijdig klaar te komen, zoals Aldous Huxley die zijn duizend woorden schreef vóór het ontbijt, ik tevreden met vijf honderd.
Soms slaag ik erin, soms niet, vooral dan als ik de merel niet hoor, hij me niet wekken kan omdat ik te diep ben weggezonken in een verre of dichtbije droom. Om dan wakker te worden met Erik Satie, met een van zijn Gnossiennes, het beste, na de merel, dat me kan overkomen.
Eigenlijk beter dan de gezangen van de merel, merels zijn er, voorlopig, nog altijd genoeg, van Erik Satie echter, is er maar ene en zal er ooit maar ene zijn. Van hem kun je zeggen dat hij 100 % uniek is. Hoe hij het deed, hoe hij opstond en wanneer, weet ik niet, zoek ik ook niet te weten, maar hij verrijkt me, hij verheft me als ik hem hoor. Ik ben ook zeker dat niemand ongevoelig is als we in zijn muziek worden ondergedompeld, zijn compositie mag nog geschreven zijn ‘en forme de poire’, of, zoals vanmorgen, groot opgediend als Gnossienne en op andere dagen als Gymnopédie. Van hem aanvaarden we alles en zeker zijn ‘Je te veux’, het lied - een wals - waarvan zou geweten zijn dat hij het schreef op het tafellaken, in ‘Au Lapin Agile’, een bekende ‘kroeg’, cabaret, in Parijs-Montmartre.
We waren er ooit, misschien zaten we er aan de tafel waar ooit Satie zijn lied schreef, hij, beneveld door de dienster die op en neer aan zijn tafel voorbij ging.
Het was een mogelijkheid voor ons en wisten van die mogelijkheid toen we er waren met Parijse vrienden die je kennen leerde in de Valais. Het lied heeft dus een dubbele waarde voor jou, het is geschreven op het laken van een cabarettafel, waaraan je later, misschien zelf zijt gaan neerzitten. Of wat er kan gebeuren in een mensenleven, zelfs dit van een gewoon mens, want was het niet de tafel van Satie en zijn lied, het kon ook deze van Picasso geweest zijn of van Modigliano, Apollinaire, Utrillo of van zovele andere kunstenaars.
Ik zeg jullie maar, er te zijn er rond te zien, te weten dat zovele beroemde kunstenaars er ooit waren, er spraken, er nadachten, er ideeën opdeden gaf een vreemd gevoelen alsof je ineens bekogeld werd met flarden ideeën van zij die er ooit waren, in welke toestand ook ze er waren. Hoe ik, hoe wij er buiten gekomen zijn weet ik niet meer, gezond en wel denk ik, maar besmet was ik enigszins, want als ik nu Satie hoor en vooral ‘Je te veux’ denk ik aan mijn vriend, Jacques Deck, denk ik aan de bergen van de Valais waar we ooit waren, de alpenweiden, de toppen in de zon en in de regen. Maar dit zijn andere geschiedenissen - en er zijn er vele te vertellen - van vele en vooral andere tijden.
|