 |
|
 |
|
|
 |
12-04-2021 |
De dag dat de Zon stilstond |
Gelicht uit november 2017
Ik had over de bevindingen van een paar professoren van de universiteit van Cambridge, Colin Humphrey en zijn coauteur, Graeme Waddington, in verband met een wel bekende als even vermaarde passage in het boek van Joshua, hoofdstuk 10, zijnde de verzen 12 en 13:
12: Op die dag, toen Yahweh de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, heeft Joshua tot Yahweh gesproken en hij heeft in tegenwoordigheid van de Israëlieten gezegd: Zon sta stil bij Gibeon en gij maan, bij Ajjallons dal.
13: En de zon stond stil en de maan bleef staan terwijl het volk zijn vijand afstrafte. Staat het zo niet geschreven in het boek van de Rechtvaardige? De zon bleef midden aan de hemel staan en haastte zich niet onder te gaan, ongeveer de hele dag.
Beeldspraak of realiteit, inbeelding of een historisch gebeuren?
Hilde Van den Eynde herneemt de woorden van Colin Humphrey, die vindt dat je de tekst ook kunt lezen dat de zon en de maan ophielden te doen wat ze doorgaans doen, namelijk schijnen.’ Zo bekeken kan de Bijbeltekst verwijzen naar een zonsverduistering, waarbij de maan voor de zon schuift, zodat die ophoudt met schijnen. Het Hebreeuwse woord ‘dôm’, dat zowel ‘geluidloos’ als ‘onbeweeglijk’ kan betekenen, zou dan vertaald worden als een bevel: ‘word donker’ in plaats van ‘sta stil’.
Goed gevonden, heel goed, maar hij vergeet hierbij de contekst, het ‘donker worden’, het smeken om een zonsverduistering dus, Joshua niet helpen zal om de Amorieten te verslaan. Integendeel, hij had iets anders kunnen vragen, iets dat zo voor de hand lag om te vragen en dat te lezen staat in het vers, vóór 12 en 13, namelijk in vers 11:
Toen zij – het betreft hier de Amorieten – vluchtend voor Israël, op de steile helling van Bet-Choron gekomen waren, liet Yahweh uit de hemel grote stenen op hen neerhagelen die hen doodden. Er stierven er meer door de hagelstenen dan de Israëlieten er met het zwaard konden doden.
Dit, mijn waarde professor Collin Humphrey, betreft een even belangrijk feit als het stilstaan van zon en maan. Het is een gebeuren dat even opmerkelijk was en gezien moet worden als de uitloper van een stilstaande zon. Het verbaast me dan ook dat de Professoren hiervoor geen oog hebben gehad. Hebben ze de Bijbel wel ter hand genomen en gelezen wat er duidelijk vermeld staat?
Ik ga nu niet zeggen dat ik er mijn slaap voor laat, maar de verzen Joshua 10, 11 tot 13, zijn uitzonderlijk verrassend, wie zou zo iets durven schrijven als er helemaal niets aan de hand was? IK beken dan ook als lezer van de Bijbel houdt het me bezig.
Het raadsel, want het is er een, steekt torenhoog uit boven de vele verhalen in de Bijbel. We willen het niet zien, we willen het niet geloven. De opgetekende feiten duiden op een natuurfenomeen dat niet te verklaren is.
Wat er wel is, is wat Hevelius, in het Latijn schreef in zijn Cometographia van 1668: dat in het jaar van de wereld 2453 (1495 voor Chr.), according to certain authorities, a comet was seen in Syria, Babylonia, India, in the form of a disc, at the very time when the Israelites were on their march from Egypt to the promised land. Het is een Russische Jood die dit opgezocht heeft, een bevestiging van wat Plinius ervoor geschreven had;, van wat Rockenbach, gepubliceerd had in Wittenberg in 1602. Kan het dat er een komeet in het spel was die dicht langs de aarde is voorbij gezoefd?
Ik weet bij ondervinding dat het geen zin meer heeft te verwijzen naar ‘Worlds in Collision’; ik weet dat niemand de moed zal hebben dit werk van 380 pagina’s, daterend van de jaren ’50, te lezen, overlopen is niet voldoende; ik weet dat de naam van de schrijver, Immanuel Velikovsky, voldoende is om af te schrikken. Ik weet dit allemaal – Israël wil niet dat de Exodus gebaseerd is op een catastrofaal gebeuren maar op een tussenkomst van Jahweh - maar ik weet ook, met absolute zekerheid dat, als er één boek moet gelezen worden, het ‘Worlds in Collision’ is.
Colin Humphrey en zijn collega hebben het niet gedaan. Had hij het gedaan hij zou niet geschreven hebben wat hij geschreven heeft. Hij zou dubbel gezwegen hebben.
Waarom kom ik hier regelmatig op terug? Wel het is een obsessie van mij en het is vers Joshua 10, 11 die niemand leest die er de oorzaak van is. Al zie ik niet in, een God in zijn Universum hoe die zich zorgen zou maken om wat er gebeurt ergens in een puntje van zijn Heelal? Het kon misschien wel toen de aarde voor de mens nog het centrale punt was.
12-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-04-2021 |
Paul Valéry versus T.S. Eliot. |
Gelicht uit november 2017
In 'The sacred Wood'[1], essays on poetry and criticism, bespreekt T.S. Eliot een essay van Paul Valéry van 1920, waarin deze onomwonden stelt dat de tijd van de filosofische poëzie voorbij is en dat nu de moderne (!) poëet 'essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d'une jouissance parfaite'. Eliot verwerpt deze stellingname en merkt op dat 'the philosofy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts.
Eliot verwijst hierbij naar de 'Divina Commedia' om, na een lange omweg, te lang en te ingewikkeld om er verder op in te gaan, te verhalen dat het filosofisch element bij Dante moet gezien worden 'as part of the ordered world', als gebaseerd op de wijze waarop het leven geordend is in de wereld, en niet als het betrachten, zoals Valéry het stelt, een toestand op te roepen op een zodanige wijze dat we van die toestand poëtisch genieten kunnen.
Het lag altijd in mijn aard, eerder Eliot te volgen dan Valéry. Ik vond dat de poëzie diepgang moest hebben en dat het filosofische element het dragend element was in de poëzie. Mettertijd echter heb ik gemeend er een ander element te moeten aan toevoegen, namelijk een kosmisch element dat mij onvermijdelijk bij het religieuze aspect ervan bracht, zonder evenwel hierbij het aspect Valéry te weigeren of op zij te laten. De poëzie die ik schreef - zelden geworden ingevolge mijn dagelijkse blogs - vind ik terug in een gedicht, à la Saint-John Perse, van vroeger.
Het 'dode leven' erin is gericht op de mens, die niet nadenkt, noch over het leven, noch over de dood en wat er is na de dood, die uitkijkt naar het kleine, het voorbijgaande, het plots opduikende dat hij vastgrijpen wil in enkele woorden, terwijl het leven heel wat ingewikkelder is. Ik dacht met Eliot dat poëzie meer was en, na Eliot, dat poëzie kosmisch was, en ik schreef:
Op een avond, die is van vele avonden, in gedachten, ook in woorden, de bolster laten barsten die om ons lichaam is en op te stijgen, ongedwongen
achter ons te laten, lijk een slang haar vel afschuift, het dode leven dat ons omwikkeld hield en in één ogenblik door d' oneindigheid bezeten.
We hebben het, zo zelden toch, geweten hoe het kon: maar op een nacht de meidoorn ontwaakt als met late sneeuw bedekt, of Eliot gelezen en verbaasd gekeken dat het doenbaar was.
En even blank van alle ogenblikken uitverkoren, dit nu dat van het leven is, dat van het elektron omheen de nucleus is, dat is van al dat was en van wat nog komen zal,
terwijl het hart zich offeren wil voor wie we hebben liefgehad in de grensloosheid van schoot in schoot, ineengevlochten en verschroeid tot pulver van robijnen en smaragden.
En niet nodig te begrijpen omdat zo ruim het is, de siddering van het verbonden zijn met al wat is, gekend of niet gekend, het zijn, verstrengeld in het wordende, of hoe we het ooit kennen mogen, uitzonderlijk we kijken toe.
De nachten hier zijn koel in dit land.
Dit is dan de poëzie die ik bedrijven wil, en doorspekt is met beeldflarden die verder willen reiken, Eliot volgend en een element in meer eraan toevoegend.
Heb ik het bij het rechte eind, is poëzie niet eerder wat Valéry vooropstelt, het zijnde geplukt op het moment dat het zich voordoet, poëzie echoënd? Ik vrees vandaag dat ik te ver ben gegaan, dat de tijden veranderd zijn en dat ik de poëzie eerder als een lichtheid moet zien dan als een zwaarte; en dat ik, al was het maar even, Eliot verlaten moet voor Valéry.
[1] T.S. Eliot : 'The sacred Wood' - Methuen London, 1928, Essays on poetry and criticism’
11-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-04-2021 |
Hubert van M. |
Gelicht uit november 2017.
De dagen schuiven voorbij. Je denkt hoe zou het zijn indien elke dag gewoon 'dag' zou zijn en nacht 'nacht', zonder datum, zonder naam, zonder jaar. Enkel gekend als dag die zich opent en sluit op de nacht, en dit, keer op keer en niets meer dan dat, zouden we dan ook er een zelfde gevoel van tijd die voorbij gaat aan over houden?
Ik geloof het niet, we zouden wel ouder worden, maar zouden het niet weten, zoals een hond het niet weet of een kat en misschien zou het ons een geruster gevoel geven, wat de tijd betreft, misschien?
Ik zou dan ook elke dag bij de opkomst van het licht, of zelfs ervoor, mijn blog schrijven. Het zou een opeenvolging worden van blogs meer dan een opeenvolging van dagen, van maanden, van jaren. Ik zou de tijd beleven, blog-gewijs, gezien mijn geschrijf, zelden een vervolg is op wat ik de dag ervoor heb geschreven.
Dit zijn vreemde gedachten die niets opleveren, die me niet verder helpen, maar ik dacht eraan bij het bezoek aan een herstellende vriend. Een bijna ‘tijdloos’ bezoek: neer te zitten bij hem en te zien hoe geleidelijk aan het licht verzwakt, hoe de laatste kleuren in haag en boom zich effenen en worden opgeslorpt terwijl we blijven woorden zaaien, over wat het leven is en wat de dood zou kunnen zijn, een glorie maar geen holte.
Sprekend ook over wat van gisteren was, een gisteren dat zich uitstrekt ver in de tijd. Niet denkend aan wat ons nog te wachten staat, want dit is het landschap dat we niet betreden willen, maar terugkerend tot wat was van onze jeugd, van een gebeuren uit die jeugd dat ergens getekend staat, waar weten we niet, alsof het een echo is die ons, om een of ander woord of teken te binnen valt en ons vertellen doet.
Zo, mijn vriend, wat is er van het herbeleven van wat vroeger was, terwijl de aarde zich keert van het licht en we samen zitten in een kring, met een glas in de hand dat het laatste licht nog houdt.
De stilte die onze gedachten omkringt. Wij roerloos, luisterend naar Shostakovich, en sourdine, in de kamer ernaast, of ons naar oorden verplaatsend waar we ooit waren of waar we heen gaan wilden.
Wij, verhalend over wat we lazen of niet lazen, de muziek die we hoorden of niet hoorden, wat we deden en wat we schrijven wilden, gedichten, bundels vol, of schilderijen die we schilderen wilden maar de kleuren zo moeilijk na te schilderen, alsof het nodig zou zijn de kleuren van de natuur te gebruiken.
Terwijl de aarde, terwijl de sterren, terwijl de laatste ekster in het gras, de laatste noot verbergen gaat voor later, en wij geborgen in een cirkel van samenhorigheid.
Hoe zullen we ze noemen de uren van een laatste samenzijn?
10-04-2021, 04:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-04-2021 |
'Joshua' hoofdstuk 10. |
Gelicht uit mijn blogs van november 2017
Je kon gisteren iets anders geschreven hebben, of toch niet. Er staat wat er staan moest, niets meer, niets minder, duidelijk genoeg om er mee te gaan slapen. Dit is wat de regel is in de wereld die van de schrijvers is.
En over die wereld las je, dat er vorig jaar meer dan 40.000 boeken op de markt zijn gekomen. Wat ontstellend is voor iemand die wenst een boek gepubliceerd te zien. Ontstellend ook voor de uitgever die zich niet zou hebben ingedekt op een of andere wijze. En dan, welk verschil maakt het uit, een boek in meer of in min, en welke kans maak je dat je werk boven het gemiddelde zou uitstijgen, een rariteit zou zijn, een werk dat weergalmen zou in de wereld van de literatuur?
Je kansen liggen heel laag, en toch volhard je in het verwachten dat je slagen zult waar anderen niet slagen. IJdelheid, mijn vriend, ijdelheid die je, je eigen maakt.
Je inzet, op alle ogenblikken van je leven dat je schrijvend waart; dat je de woorden plukte die opdoken van ergens, van waar weet je niet, zal je ook nimmer weten. En je hoeft het niet te weten, je vertoeft maar al te graag in die wereld die lijk een wolk je inpalmt keer op keer, jij verzonken in de grote stilte van het zijn, en het beleven van wat je neerschrijft en, eigenaardig genoeg, waar je weinig of geen vat op hebt.
Al denk je dat het van jou is, enkel van jou; dat het enig is wat er boven water komt, dingen die verbazen zullen. Je kijkt er naar achteraf. Het staat er allemaal en je weet niet wat je er van denken moogt, maar je laat maar gaan waar het gaan wil, voor jou is er enkel het betrachten, 'for us there is only the trying', zegt T.S. Eliot. Verder is er niets, of er nu van ergens buiten jou, woorden komen van verheerlijking of van verwerping, het spel is gespeeld, de teerling is geworpen, een reactie of die komt of niet komt, kan hier niets aan wijzigen.
Het is meestal de morgen die bepalen zal. Of zelfs, in heel wat gevallen, het ogenblik van het neerzitten dat alles in beweging brengt. Zo hangt er nog steeds het artikel in de Standaard van 2 november in je hoofd. Je bent er mee bezig, je antwoordde reeds in gedachten aan de twee professoren, niet in verband met wat ze besloten inzake de chronologie van Ramses II, maar wel wat ze dachten over het stilstaan van zon en maan, dat voor hen een zonsverduistering zou geweest zijn. Een zonsverduistering waar God zou voor gezorgd hebben op het ogenblik dat Jozua de Amorieten aan het verslaan was. Echter van de meteorieten regen, het vers ervoor, die niets te malen heeft met welke verduistering ook, spreken ze niet. Het zou nochtans een belangrijke vingerwijzing kunnen inhouden. Maar zoals ik hen lees zijn het geen durvers. Om even te luisteren wat anderen - Velikovsky of De Telder - erover denken. We wachten op een gelegenheid om het te doen, de Bijbel ligt altijd binnen handbereik, nu open op Hoofdstuk 10 van het boek van Joshua, open op een paar zinnen die ons en vele anderen een leven lang hebben bezig gehouden, en we zijn nog steeds niet aan het einde ervan.
09-04-2021, 09:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-04-2021 |
Na Pasen |
Of er nu sneeuw is, zoals deze morgen van 7 april, of niet, de merel en de meesjes, de mussen, hun gezang is er, vangt aan precies voor het eerste licht en houdt plots op. Het verrast me, en zoals het me ook telkens de vorige dagen verraste, ook ik plots wakker. Wakker maakte me gisteren ook een reactie via facebook in verband met wat ik had toegevoegd aan mijn blog van 4 april toen ik schreef:
Ik gedraag me als een heiden, alsof ik niet zou weten, alsof ik niet doordrongen zou zijn van de betekenis van Pasen, van het eeuwige van het leven in ons; van het sterven dat een nieuwe geboorte is in een ander Universum, dit van de Geest.
Hierop, werd door een lezer gereageerd:
‘Het is eigenlijk nog de oude garde die daar in gelooft. Waarom denk je dat de kerken leeg lopen. De tijd dat de mensheid hierin geloofde is reeds lang vervlogen. Leuke dag om de kinderen te verwennen, maar daar blijft het bij.
Dat men het wete: dat ik het heel moeilijk heb met de Verrijzenis van Christus, die uit de doden zou zijn opgestaan. Als ik Pasen niet onvernoemd heb willen laten dan was omwille van mijn heimwee naar wat Pasen betekende in mijn verre jeugd, toen het nog de klokken waren en niet de paashaas - stel je voor, een haas - die de eieren brachten. We waren allen te biechten geweest en te communie, en die zondag werd gevoeld als een heilige dag, als een ware Hoogdag en, een blijdschap, Hij was verrezen!. En vandaag, vandaag wordt die dag nog amper opgemerkt.
Ik lees een bitterheid in de laatste zin van mijn lezer, en ik begrijp waarom, maar waar verdenkt hij me van? Is het dat ik, oude man, nog geloof in de Verrijzenis van Christus meer dan in de verrijzenis van elk van ons?
Dan vergist hij zich. Ik geloof enkel in wat ik honderdmaal al geschreven heb dat ik een lichaam heb van stof gemaakt, maar ook een geest die van het Universum is, en dat die geest niet sterven kan. Dat dit mijn paradigma is.
En nu ik er toch aan toe ben, een andere lezer wees me op het bestaan van, volgens hem en ik geloof hem, zeer interessante boeken, handelend over die Christus van ons. Ik voelde duidelijk bij hem die drang die ik gekend heb, vele, vele jaren terug, te zoeken om te vinden waar de waarheid ligt die de figuur van Christus - dezes Verrijzenis - omhult, en ook wie die Maria Magdalena was. Hij, die lezer, wou me hierbij betrekken, maar ik ben er niet op ingegaan, ik wens me niet meer te storten in dergelijke studies. Hoewel de neiging er is het te doen, is mijn tijd te beperkt en wil ik verder met wat ik begonnen ben.
Hij verwijst onder meer naar de boeken van een gedesillusioneerde non, Karen Armstrong over Paulus en naar andere schrijvers over de rol van Maria Magdalena. Een groot pak wellicht zeer interessante lectuur die ik nog even terzijde laat.
Des te meer omdat er ook op het vlak van Dantes Commedia stemmen me bereiken die ook trachten me terug in gang te zetten.
Wat ik eens en vooral duidelijk wou maken, en het is zeer ongewoon - het kan enkel van mij komen - wat Jezus betreft:
Wat men ook schrijven moge over de geboorte van Jezus-Christus, zijn embryo in de schoot van Maria is ontstaan uit de ontmoeting (!) van een eicel van haar en een mannelijke eicel waarvan de herkomst twijfel zaait, was het Jozef, was het een Romeinse soldaat, was het een Engel of Geest? Wat ook, het. hechte, het ware is dat er in elk geval twee cellen nodig waren opdat er een ontmoeting kon ontstaan en deze ontmoeting, zijnde het magische ogenblik van de bevruchting was/is een ‘kosmisch’ gebeuren, een gebeuren dat op aarde wellicht op elk ogenblik van de dag plaats vindt, is het niet onder de mensen het is onder de dieren, het is onder de planten. Het is het werk van de natuur, de God waarover men hier niet zwijgen kan is voor het bevruchten zelf niet nodig, het is een magisch iets. En wat meer, gezien het een werk van de natuur is, is het iets onbevlekt. Boris Pasternak wist dit ook, hij schrijft in zijn ‘Dokter Zhivago’, dat elke geboorte een onbevlekte geboorte is. Als je daarenboven meer zekerheid wenst, wat het mannelijk ei betreft dat van God zou komen, dan moet je vragen aan Spinoza wie die God is.
Alvorens ik nog ooit begin aan het om het even welk boek over Jezus-Christus dan moet ik dus eerst te rade gaan bij Spinoza die me vertelt wie God is en, of het iemand is die, uitzonderlijk, mannelijke eicellen produceert om een zoon te verwekken
Zo ver, ben ik op mijn leeftijd gekomen. Ik meen dat het ver genoeg is geweest.
En er is ook het verhaal van Paulus die ineens beslist, schijnbaar getroffen door de bliksem, Christus niet meer te vervolgen. En hij schrijft aan de Romeinen, dat hij, in plaats van eerst naar Jerusalem te gaan, hij naar Arabië vertrekt waar hij drie jaren zal verblijven alvorens Petrus en Jacques, de broer van Jezus, op te zoeken in Jerusalem. Zeg me dus waarom hij drie jaren heeft gewacht en wat hij gaan doen is in dat Arabië.
En, dan is er nog een derde punt. De afbeelding van Christus op het kruis werd in de kunst nooit voorgesteld als een stervende of als een dode, de ogen gesloten, maar als een levende, de ogen open en dit tot in de XIde, eeuw.
Dan ook die vreemde vraag, is hij niet, nog levend, van het kruis gehaald?
Verder ga ik niet vandaag en ook niet morgen of overmorgen. Ik heb gezegd.
08-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-04-2021 |
Dien avond en die rooze |
Gelicht uit oktober 2017
Is het zo, dat een eerste zin voldoende is om hieruit vertrekkende een, wat ik zou durven noemen, kort essay te bouwen dat verbazen kan, dan toch bij enkelen, is het zo, en is het maar dat?
Het heeft er alle schijn van als ik nakijk hoe het in het verleden was. Echter, komt hier dan nimmer een einde aan? En, is dit geldig ook voor een componist, een schilder, een beeldhouwer, is die eerste noot, die eerste penseel trek, die eerst beitelslag toereikend om een nieuw werk op te zetten? Aan alles moet een begin en uit dit begin groeit wat in het begin nog verscholen was, zegge in potentie al aanwezig.
zo de grond waarin gezaaid werd rijk is aan voedsel, rijk is aan krachten, rijk is aan gunstige omstandigheden.
Ik dacht eraan toen ik zag hoe de regen tegen het raam sloeg en het nacht nog was. Alsof er niets anders te vermelden stond: wind en regendroppels op het raam zoals het vroeger was, of, vandaag zoals het nog nimmer is geweest en er geen vergelijk mogelijk is, niet omdat het was zoals het was, maar omdat jij het anders zag, het anders aanvoelde, en het soort van wind en regen telkens wordt bepaald door het soort mens dat je bent op dat ogenblik.
Een goede vriend schonk je, op een even goed moment in de tijd - hij heeft de bundel gedichten dubbel zegt hij me - de gedichten van Guido Gezelle. Het regende, ik zegde het al, toen ik het opnam vanmorgen en, hoe kon het anders, de bundel zich opende waar hij zich openen moest, op het meest gelezen gedicht: 'Dien avond en die rooze'.
Je zult het lezen en herlezen, je zult het nimmer meer vergeten, omdat het een van de mooiste liefdesgedichten is die je ooit las of je je ooit indenken kan.
Gezelle schreef dit, hij was toen 28. Hij ontving dien avond, de man, van wie hij schreef:
Ik misse u waar ik henenvaar of waar ik henenkeer den morgenstond, de dagen rond en de avonden nog meer!'.
En, 'dien avond' die grote, onovertroffen, onvergetelijke avond ziet hij hem binnenkomen met een roos in de hand. Een roos, zinnebeeld van de liefde - Rose, reiner Gegenspruch, zegt Rilke: de roos liefde zijnde en pijn, bloem en dorens - en het hart van de jonge Gezelle dat open bloeit als hij Eugène Van Oye ziet. Hoe begroet hij hem? Neemt hij hem in zijn armen, drukt hij hem tegen zich aan, omhelst hij hem? Ik denk het, als ik lees wat hij erna schrijft over het bezoek:
'k Heb menig uur bij u gesleten en genoten, en nooit en heeft een uur met u me een enklen stond verdroten.'
En:
'k Heb menig menig blom voor u gelezen (geplukt) en geschonken, en, lijk een bie, met u, met u, er honig uit gedronken, maar nooit een uur zoo droef om u wanneer ik scheiden moste als de uur wanneer ik dicht bij u, dien avond, neêrgezeten, u spreken hoorde en sprak tot u wat onze zielen weten...'
Dit schrijf je niet over een vriend die op bezoek komt met een roos in de hand, wellicht een rode. Dit gaat veel verder, veel dieper, tot voorbij de gestelde grenzen:
Ofschoon, zoo wel voor mij als u, wie zal dit kwaad genezen?'
Vriendschap is geen kwaad, liefde in zijn geval - toen - was het wel en beide wisten het. En zegt Gezelle:
een uur bij mij, een uur bij u niet lang een roos mocht wezen toch lang bewaart, dit zeg ik u, 't en ware ik 't al verloze (verloor) mijn hert drie dierbre beelden: u, dien avond - en - die rooze.
Waarom ontdek ik pas nu, rijper geworden, wetende wat er van de wereld is, de ware zin van: die avond en die rooze?
En dan over het gedicht zelf. Het is de perfectie, zo qua ritme en rijm - een volgehouden zacht luisterend ritme en een ongedwongen rijm - zuiver en sober gehouden. Geen hoogdravende woorden, maar woorden zo uit het hart opgerezen. Een gedicht om te koesteren zoals er weinig, heel weinig nog geschreven worden, zeker vandaag niet meer. Vandaag zou men schrik hebben een dergelijk gedicht te schrijven.
07-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-04-2021 |
Sprookje |
Gelicht uit oktober 2017
195
Het gebeurde half september - niet dat het een drama was - dat de boer uit de omgeving van de vijver, naar hij verklaarde, vergeten had zijn koeien water te geven en de dieren, het was een heel dorstige dag geweest, ruikend een grote plas water dichtbij, uit hun omheining braken, de droogstaande grachten over, en in de vijver hun dorst zijn komen laven. Hierbij hebben ze, niet alleen de oevers van de vijver doen wijken op een plaats, maar ook, niet tevreden zijnde met het water, hebben ze ook een jonge appelaar, de takken vol rijpende appels, ‘afgegraasd’ en alleen nog de stam ervan, met afgebroken takken, achtergelaten.
Nu, wat gebeurde kan, behalve de ingezakte oever, niet ongedaan worden gemaakt, zeker de jonge appelaar niet. Reddeloos verloren werd er gedacht, maar dan toch niet, want één nederige tak die geen appels droeg, was gaaf gebleven, een enkele. En er gebeurde wat niet verwacht werd, weken erna, de tak kreeg nieuwe botten én, wat eigen is aan de lente, op een nacht van half oktober zijn deze botten opengebarsten, met een kleine knal, die niemand gehoord heeft, maar de knal was er, en zijn er herfstbloesems in alle glorie open gebloeid. Een wonder dat, geloof ik, zich maar eens voordoet in a lifetime. Om deze reden de vermelding ervan.
Maar, wat bezielde het verhakkeld, het vernederd appelboompje, wat ging erom in het gekwetste hart ervan, in de ziel ervan? We zullen het wel nooit weten, we kunnen het enkel gissen. Wellicht waren, op het ogenblik van het accident, de sappen al gestabiliseerd, klaar om terug te dalen naar de verste wortelingen, maar is er een reactie gekomen, is er een wil opgestaan, een jeugdige, krachtige wil, een wil van niet versagen en werden alle sappen die nog aanwezig waren her-opgeladen en alles klaar gemaakt, alsof het lente was, om dat ene vergeten takje tot bloei te brengen.
We weten niet wat het betekent, een bloemknop aanmaken, welke kennis, welke inzichten, welke berekeningen, welk groot kunstenaarschap hier aan vooraf gegaan is, opdat uit deze sappen zouden ontstaan: de kelkbladeren in de juiste kleur - met dat tikkeltje rood, een druppeltje bloed - de stamper en de naaldfijne precies getelde meeldraden, voorzien van het nodige stuifmeel, hier ook niet te veel, hier ook niet te weinig?
Hebben we er al ooit, in ons leven, eens aan gedacht, welk wonder zich hier heeft afgespeeld, alsof het een liedje van ne cent was? Wel het sloeg ons met verstomming te zien, hoe de jonge appelaar het heeft gedaan gekregen. We geloofden onze ogen niet. We begrepen niet hoe het kon en toch het was een feit. Wie of wat lag aan de basis ervan? Wie of wat was het als het niet het appelboompje zelf was? Maar dan nog wie of wat maakte dat het, zo laat op het seizoen, nog reageren zou, op de wijze waarop het reageerde. Vragen waarop het antwoord verwondering is.
196
Handel ik normaal, heb ik gisteren niet al té duidelijk mijn verwondering over het takje appelbloesem laten horen, en verkeerd geïnterpreteerd; was het geen normaal verschijnsel te wijten grotendeels aan de, voor het seizoen, te clemente - niet volgens de regels - temperatuur en was het maar normaal dat het takje tot leven zou komen in dergelijk gunstige omstandigheden, of, was er toch meer aan de hand?
Want zeker is het dat, indien het boompje niet 'verkracht' ware geweest en de appelen niet opgegeten, het takje niet gebloeid zou hebben, ook niet indien de appelen met zorg waren geplukt geworden. Dus moet er een verband geweest zijn tussen de te harde aanpak - door de koeien - en de onverwachte bloei van het takje. En het is hier dan mijn verwondering ontstaan is.
Ik heb een vriend die elke dag zijn wandeling maakt in het bos dat hem vertrouwd is, hij volgt elke beweging in de natuur, ziet hoe het bos uit de winter komt, de lente en de zomer binnengaat en hoe de herfst zich nestelt in de bomen. Ik, moet het stellen met heel wat minder, maar ik bekijk het leven in de natuur rond mij met des te meer aandacht, meer dan ik aandacht schenk aan wat er gebeurt in de wereld, op mijn leeftijd kan ik me dit permitteren.
Is het dan niet normaal dat het bloeiend takje appelaar me bezig houdt alsof het een gebeuren is dat boven al het andere uitsteekt; dat ik erover schrijf, erover uitweid en vooral, dat ik tracht te begrijpen hoe het boompje zelf zijn hachelijke toestand heeft ‘beleefd’ opdat het reageren zou zoals het gereageerd heeft?
Nu ik A heb gezegd wil ik ook B vernoemen. Wel ik denk dat het, na zijn overrompeling door de koeien, geschrokken is overgebleven; dat het enkele dagen zon heeft nodig gehad om terug op zijn plooi te komen en te beseffen dat het was alsof het lente was en dat het tijd was om tot bloei te komen in dat ene takje dat er was. Is er dan 'iets' vreemd aan of is alles vreemd?
Maar, wat weet ik over de psychologie van de planten? Hoe kan ik me ooit inleven in hun gedachtewereld als ze er een zouden hebben? Toch blijft het bevreemdende in het leven van de planten een immens vraagteken. Er werd over nagedacht en boeken over geschreven, een ganse wetenschap eruit gefilterd. Hier, in het geval dat ons bezig houdt, denk ik dat het vreemde van het tot bloei komen, het gevolg is van het verrassingseffect dat het boompje ondergaan heeft, en zijn bloei een soort wraakneming is op het lot. Een mens zou allicht op zelfde wijze reageren.
197
Het kleine nieuws werd via mail de wereld ingestuurd waar het opgenomen werd samen met het grote: de brand in de bossen van Portugal en Spanje, samen met de nederlaag van Anderlecht, samen met wat zich in Catalonië aan het voltrekken of dan toch aan het voordoen is. Het verhaal is zelfs al duizend woorden ver kond gemaakt en er hebben er zich al heel wat over gebogen, heel wat zich vragen over gesteld.
In de uiterst beperkte wereld van mijn geschriften, is het welgekomen nieuws. Klein nieuws maar groot van inhoud. En het is dit grote, dit wondere dat zin geeft aan het vermelden ervan. Er gebeurde trouwens niets dat even vermeldenswaardig was in mijn voorbije dagen. En het zal zo blijven de komende dagen, ik zal in het oog houden wat het vervolg zal zijn. Heb al bemerkt dat er bloemblaadjes zijn weggevallen, dat twee andere knoppen op het openbarsten staan en ik blijf over met de vraag of er een bevruchting heeft plaats gevonden. Er zijn geen bijen, geen vlinders, geen vliegen meer, dus vrees ik ervoor. Wat er ook van zij, ik houd de twee resterende knoppen in het oog en zal er voor zorgen, desnoods met het fijnste penseeltje uit mijn collectie, dat er een kunstmatige bevruchting plaats vindt want, we willen weten hoe het verhaal zich verder ontplooien zal.
Nu, om volledig te zijn, het zou ook kunnen - wonderen zijn de wereld niet uit - dat het voldoende is geweest de aandacht erop te vestigen met wat woorden, opdat de bevruchting zou geschied zijn via deze woorden, hoe eigenaardig dit ook moge blijken, niets verbaast ons nog, zeker niet als het de natuur betreft, zeker niet als de geest er zich mee moeit.
Ondertussen stel ik vast dat, én de details van meeldraden en stamper, én de glans van blad en kroonbladeren, verloren zijn gegaan. En, wat meer is, aan de voet ervan is in de nacht of in de vroege morgen een inktzwam uit de grond gekomen, een witte kaarsrechte kegel opgerezen uit het gras, een ander wonder, als we het maar zien hoe we vergast worden op tal van kleine als grote ‘verbazingen’ als we maar de gebeurtenissen in de wereld van ons afschudden om te kijken naar het wonderlijke dat ons omgeeft is er niets verloren van het nog jeugdige in ons.
Jullie deze stelregel meegeven is een van de redenen waarom ik ben begonnen met deze bloesems van laat oktober, in de late herfst van mijn leven. Zo zal ik dan toch iets positiefs geschreven hebben.
De herfstbloesemhistorie had onopgemerkt moeten voorbijgaan, geen haan zou erover gekraaid hebben, maar het ongewone ervan heeft me getroffen en het is dit dat ik heb willen vermelden met mijn trachten binnen te dringen in wat van de natuur is, het wondere leven ervan. En het is over dit wondere dat ik heb willen schrijven, het zo talrijk wondere dat aan ons voorbijgaat.
06-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2021 |
Het Arcadia |
Gelicht uit oktober 2017
Vroeg van morgen luisterde ik naar Klara, en is niet alleen het licht een inspiratie maar zijn er ook de groten der aarde die me met hun muziek binnen brengen in een sfeer die van de concertzalen is. Al zijn het maar wat klanken die komen en voorbijgaan, toch, zoals de klaarte van gisteren, zijn ze blijven hangen terwijl ik me klaar maak om naar beneden te gaan. Zo is nu nog, in wat wordt neergezet, Chopin aanwezig - wiens piano, las ik eens, door Russische soldaten door het venster op de straat werd gegooid - zo ook is er Mozart, zo ook is er een stuk alleraardigste piano van Joseph Haydn.
Wat een rijkdom die we bezitten, zonder omwegen wakker worden en te luisteren naar wat eeuwen voor ons werd opgetekend, zo maar, zonder een deur te openen, zonder een stap te zetten, wordt ons een wereld van klanken binnengebracht waarover we in woorden vertellen kunnen in een andere vorm in een andere rijkdom die van het mens-zijn is.
Beseffen we het voldoende?
De morgen die mijn zaligheid is, mijn vrijheid de pijnen te vergeten die van mijn lichaam zijn en te metamorfoseren, moi, pauvre bougre que je me sens, in een schrijver van losse stukken tekst, uit mijn gedachten losgewrikt, wat niet zo evident is, niet zo alledaags. En, al heeft het er alle schijn van, het kost me inzet.
Zoals het inzet kostte aan een vriend die me gisteren een gedicht mailde, of aan een andere die een nieuw doek heeft opgezet of nog een andere die aan het houwen is om een beeld te halen uit een blok es. Een gans volk dat kunst wil bedrijven, de een wat meer dan de andere. Het is echter niet over het resultaat dat ik het hebben wil, wel over de actie, wel over het creatief zijn dat hen typeert; het bezig zijn met, op de keper beschouwd, dingen die door hun schijnbare nutteloosheid wat het praktische aspect ervan betreft, opvallen bij velen, terwijl ze door anderen gewoon als tekenen van ons mens-zijn worden gezien.
We doen er aan mee, we beschouwen ons als scheppers van het ongewisse en het overtollige in de wereld, maar anderzijds situeren we ons op de weg die leidt naar het landschap van de geest, waar het goed is te vertoeven; er te zijn en er te spreken met anderen die hetzelfde landschap hebben opgezocht: een Arcadia, een open vlakte, zoals beschreven door Dante in het voorgeborchte van de Hel - afgeschaft door de Kerk van vandaag - een water dat je overschrijden kunt sans se mouiller les pieds, een muuromheining met een poort waar je binnenwandelt en een kasteel omgeven door een vlakte van lichtend groen.
Waar, onder elkaar gesproken wordt, in alle rust en vrede, over wat is van de geest in ons, van waar we komen en waar we heengaan zullen. Gesprekken die van alle tijden zijn en van alle tijden blijven zullen, omdat ze eindeloos zijn en een klaarheid kennen die enkel van het eeuwige kan zijn.
We zullen er lange blijven tot onze tijd gekomen is.
05-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Niet ontgoochelen, ook mezelf niet, ook de literatuur niet |
Gelicht uit september 2017.
Je dacht hieraan deze morgen toen je de trap afkwam, je dacht eraan toen je de gordijnen openschoof en de grauwheid van het oosten je overviel, maar je herinnert je andere morgens: de luchten teer roze, de luchten soms als een laaiend vuur, en het grauwe deert je niet, je vergeet het als je de ontbijttafel klaar zet. Kleine handelingen die je plichtsgetrouw volbrengt alvorens te beginnen met wat je denkt ernstigere zaken te zijn. Maar eigenlijk zijn ze niet ernstiger, is al wat je doet betekenisvol: het klaar zetten van melk en boter, van smeerkaas en confituren, van het mandje met de medicijnen voor jullie beiden. Je doet het half bewust en half denkend aan wat je straks schrijven gaat. Maar toch nog een laatste blik of alles er staat zoals het er hoort te staan. Want ook in de kleine dingen moogt je niet ontgoochelen.
Al is nu de pen heel wat anders geworden, al is er nu een verlenging gekomen aan mijn hand om gedachten op te tekenen. In een zekere zin is dit jammer, ik voel het papier niet meer onder mijn hand, ik voel de pen niet meer, glad en warm die me zovele jaren heeft vergezeld op mijn tochten, ik hoor het gekras niet meer over het papier, de ganse ceremonie van het schrijven is opgelost in iets meer mechanisch, iets strakker, weliswaar praktischer en tijdgebonden. Ik denk echter niet dat het de inhoud van mijn gedachten in een andere richting zal stuwen, ik ben nog altijd wie ik was toen ik elke dag met de Sheafferpen, en met inkt - 'lie de thé, J.Herbin depuis 1670' - een pagina schreef in mijn dagboek, een verslaving die (gelukkig) gebleven is maar zich thans vertoont onder een andere vorm.
Maar, het traditioneel poëtische is er af, de eigenheid van de lettervorming, van het geschrift zelf, is verlopen, is voorlopig nog enkel leesbaar in de handtekening. Echter, de literatuur ontgoochelen, en hierbij me zelf ontgoochelen wil ik ten stelligste vermijden, al is dit gewaagd om zo iets, als gemakkelijk realiseerbaar, voorop te stellen.
Zo is het dat je denkt aan wat je schrijven zult terwijl je bezig bent met kleine zaken. En dit duurt tot de laatste letter zal geschreven staan, lukt het je, om een of andere reden niet in de morgen, dan ben je eraan voor de rest van de dag, tot je volbracht hebt wat je volbrengen moet. Pas dan kan je tot rust komen en mag je wachten tot de volgende morgen, hopende dat de slaap je helpen zal om je een nieuwe richting aan te wijzen.
Altijd denkende dat het gebeuren zal, vertrouwend op je goed gesternte en vooral, vooral sterk hopende dat wat je brengt hoog zal scoren bij je lezer, de ene dag wat meer dan de andere maar toch steeds voldoende belangrijk om je band met hem, je dagelijkse afspraak met hem, levend te houden.
Niet ontgoochelen blijft mijn wapenschild.
9
05-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-04-2021 |
Henry Bauchau (1913-2012). |
Gelicht uit september 2017.
Ik kan niet, gedurende zeven jaar, elke dag een totaal nieuwe tekst schrijven zonder nu en dan eens uit te kijken naar andere horizonten, andere schrijvers die me bekoord hebben niet alleen met het poëtische van hun taal, maar ook omwille van wat er leefde in hen en vooral om wat ze ons hebben achtergelaten. Ik denk dan - en je zult niet verwonderd zijn - in de eerste plaats aan T. S. Eliot en aan de wijze raad die hij verborg in volgende versregels:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union a deeper communion[1]
Wat Eliot hier precies mee bedoelde, weet ik niet, hij was geen ‘oud’ man – toch niet wat ik bedoel met oud – hij was 57 toen hij ndit schreef, echter wat hij zegt is geldig voor zowel oud als jong. Wat hij zegt is dat we zouden moeten (ought to) ‘bezig zijn’, dat we ontdekkingsreizigers van de geest moeten zijn, doordringen tot wat is van de dingen, tot wat is van het leven, om te komen tot een subtiele integratie in wat het is hier op aarde rond te lopen.
Dit kan vele wegen op; dit kan op vele wijzen geïnterpreteerd worden, maar de hoofdzaak is, het ‘bezig zijn’ op welk gebied en in welke plaats ook en het is altijd een betrachting van mij geweest, creatief bezig te zijn en ouder wordend is dit in intensiteit toegenomen.
En over oud gesproken, ik vond onlangs een dichtbundel terug – geschenk van een vriend van jaren - van Henry Bauchau (1913-2012), geboren in Mechelen [2], van wie ik vooral volgende zin die klinkt als een bede, heb onthouden: ‘Fais que je sois toujours dans l’abondance de l’éveil.’
Henry Bauchau schreef dit op de ouderdom van 97 jaar, groot levend, als hij nog was, biddend, smekend, helder van geest te mogen blijven tot het einde van zijn dagen, om te kunnen verder werken aan wat hij noemde: ‘ces quelques points, ces quelques virgules’.
Is dit niet de bede van ons allen, heb je iets meer nog te vragen als op jou wordt gewacht, ergens om de hoek van de straat?
Begrijpe dan dat ook ik, zijnde een van die ‘old men’, vraag en bid ‘que je sois toujours dans l’abondance du réveil’, dat ik altijd dieper binnen dringen mag in het omringende, in het mysterieuze van leven en sterven, om te komen tot een grotere levensintensiteit, en een grotere verbondenheid met het minuscule als met het immense. ‘Explorer’ te zijn en te blijven zelfs al weten we pertinent dat de waarheid niet te achterhalen is.
Mijn blog van elke dag werkt in deze richting, is er het bewijs van.
[1] T.S.Eliot (1888-1965): ‘Four Quartets’, East Coker, 200-206, Faber & Faber. [2] Henry Bauchau, ‘Tentatives de louange’, Actes Sud, le souffle de l’esprit, 2011.
Nog 4 april:
Ik gedraag me als een heiden, alsof ik niet zou weten, alsof ik niet doordrongen zou zijn van de betekenis van Pasen, van het eeuwige van het leven in ons; van het sterven dat een nieuwe geboorte is in een ander Universum, dit van de Geest.
Henry Bauchau, de man die ik zie als een broeder in de geest, wist dit maar al te goed. Het toeval - waarin ik niet geloof - maakte dat ik vandaag hernam wat ik ooit in 2017 heb geschreven, iets wat ik elke dag zou kunnen herhalen, en ik in gedachten doe, tot de laatste van mijn dagen.
04-04-2021, 04:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2021 |
Anders gaan leven. |
Ik heb het gevoel - het wordt me opgedrongen - dat ik stilaan gekomen ben op het einde van mijn Latijn en, er is een reden voor. Er is me geen eeuwig leven beschoren en als ik, voor wie het ook moge zijn, redden wil wat ik in de loop van mijn jaren geschreven heb, dan moet ik nu, en onverwijld, optreden, opzoeken en samenbrengen wat samen moet gebracht worden.
Tussendoor was ik er al aan begonnen. Heb ik mijn blogs van 2017 ondergebracht in wat ik noem, voorlopig, ‘Mijn Chronycken’. Ik ben nu, verder gaande, begonnen aan deel ‘II’, en wil er verder mee gaan tot ik kom tot waar ik vandaag gekomen ben.
Dit is zeker geen aprilvis van mij, dit is de rake werkelijkheid. Ik bleef dit maar uitstellen en realiseer me nu ineens hoe dringend het wel wordt wil ik enigszins redden wat gered moet. Dit geldt ook voor een manuscript dat blijft liggen samen met een tekst over de Hel van Dante en er zijn dan nog in meer de vele gedichten die ik schreef.
Ik stop echter niet met mijn blog, ik blijf jullie dus elke morgen bezoeken. Zoals in het verleden krijg je een blog voorgeschoteld maar dan soms een ‘veredelde’ vorm van een van mijn vorige blogs.
Pas als alles een vaste vorm heeft gekregen zal ik uitkijken naar een uitgever die het werk van een oud man ter harte zou willen nemen, elke suggestie van jullie welgekomen zijnde. Dit is dus de afspraak die ik maak met jullie, een afspraak die noodzakelijk is voor mijn zielenrust.
Een afspraak die ik node neem omdat ik gewoon was elke dag opnieuw te beginnen, en elke dag een nieuwe uitdaging aan te gaan die nu stil gaat vallen, wat voor mij een verarming betekent in mijn leven, want ik ga nu stoppen met het uitkijken naar nieuwe woorden. Ik werd er, na tien volle jaren. door getekend.
je hoort het wel hoe het afloopt met mij, tenminste zo je me verder, langs deze weg, volgen blijft.
In elk geval, en wat of hoe ook, het is een mooie tijd geweest. Echter, weet ook dat dit geen afscheid is. Si Dieu me prête vie. je resterai présent au rendez-vous matinal.
Het spijt me deze beslissing te moeten nemen, ik zie er geen andere omdat ik voel dat mijn krachten afnemen en ik zo maar niet elke dag uren kan doorbrengen voor mijn klavier gezeten, mijn rug, mijn arme rug laat het niet toe.
Geloof me, het zijn moeilijke dagen die ik tegemoet ga, dagen van weinig creatieve vreugden, dagen van een zeer kritische ingesteldheid die me niet ligt, die, ik voel het nu al, een breuk betekent voor my poor heart.
Ik moet dus anders gaan leven en weet niet of ik het volhouden kan.
03-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2021 |
Ben ik een zonderling man? |
Ik voel me soms, zoals vanmorgen, als een hofmuzikant die elke dag een korte sonate te schrijven heeft. Kan het, dat hij na jaren componeren, eens omkijkt en uit zijn collectie sonates er één uitpikt waarin hij enkele noten, enkele instrumenten, wisselen gaat om ze als nieuw te laten klinken?
Zegde ik het al dat er geluiden zijn die komen uit de Kosmos en, is de Kosmos schijnbaar te ver af, geluiden dan toch die van buiten hem komen. En dat deze geluiden ingevingen zijn, die zich voordoen in woorden en zo - nogmaals, mijn beste Dyson, het wonder van de hand die schrijft - opgetekend worden, klaar gemaakt voor het nageslacht.
Het is de eigenschap van het wondere leven in ons, het leven dat kosmisch is, het leven dat creatie is, evolutie is; altijd maar verder reikend, maar dieper gravend en dingen boven haalt die totaal onverwacht zijn. Om, eens boven, er als lokmiddel te schitteren om nog verder te worden uitgediept, tot in het oneindige, zoals Popper het wist dat nieuwe zaken altijd de voedingsbodem zijn voor nieuwere.
Ik ondervind dit telkens als ik mijn ‘sonate’ schrijf. Er is altijd nog iets overgebleven van wat ik al schreef en vertrekkende van hieruit kom ik terecht in een andere ader, laat staan, een zilverader, geen goudader , waar ik kan beginnen kappen.
Ik kap dus zilverertsen uit die ik smelten moet tot woorden, wat ik dagelijks doe, niet wetende hoe ik het doe, maar het resultaat is er, het staat er. Tot verwondering van mezelf als ik zie waar ik terecht gekomen ben. Wat bewijzen moet dat wat ik schreef van buiten mij kwam.
Waaruit putten we dan, welke kennis ligt er te wachten op ons want we kunnen ook, in plaats van een zilverader te vinden, een nieuwe vluchtheuvel bestijgen en in de wolken aankomen, een stap binnen de oneindigheid van het ‘zijn’, waar we worden opgewacht en toegesproken.
Het komt er aldus maar op aan, de heuvel op te gaan om te bereiken wat we bereiken willen. Als ik dan een hofschrijver geworden ben dan is de idee ertoe niet uit mezelf ontstaan, maar uit de wereld waarin ik gedompeld ben, uit de talloze, op elkaar inwerkende omstandigheden die er waren bij mijn geboorte of conceptie, of beide.
Zo, eens te meer, vertrekkende als hofmuzikant, langs welke wegen ben ik heen gegaan om aan te komen waar ik aangekomen ben.
Hoe gebeurt dit keer op keer, wie houdt mijn hand, mijn vingers. Ik krijg er niet genoeg van, op te staan, mét of vóór het eerste licht, en op stap te gaan, blindelings, het land binnen, een land dat ik ken van haar nog pluimen, om dan uit te komen dat ik het wel kende, ergens van uit een uithoek van mezelf waar ik nog niet geweest was, maar zich vandaag heeft kenbaar gemaakt; een uithoek in feite weinig verschillend van de vele uithoeken in mij.
Een zonderling man die ik ben als het op woorden, als het op schrijven aan komt.
Zonderlinger dan zonderling.
02-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2021 |
De tijden van toen. |
Een volle omfloerste maan alsof ze ademde, toekijkend in de morgen, zich roerend alsof ze verwachtte dat er vandaag iets gebeuren ging: omdat het één april was, en het gebruikelijk was even te misleiden met een aprilvis. Wat echter niet meer het geval schijnt[1]
Is het omdat we wijzer (!) geworden zijn, omdat de aprilgrappen van vroeger verdwenen zijn uit de samenleving; niet meer gekend door de menigte, of niet meer gewild of gesmaakt; de roes van het leven weg zijnde uit de mens van nu, ineens te oud geworden en de tijd niet meer heeft om er bij stil te staan. Of het een verlies is?
Ik denk van ja, zoals de verwondering van het ‘hier-zijn’, waar Klara blijft om smeken, een verlies is. Want ontegensprekelijk is er in onze houding een verandering opgetreden, niets is nog zoals het vroeger was, alles is strakker nu, meer berekend en dus minder gemoedelijk.
En het moet me van het hart, hoewel ik geen volgers zal kennen, wat ik niet begrijp - eigenlijk begrijp ik het wel - is de gewoonte die we hebben aan de miserie die van de wereld is er nog een fictieve, zoals Familie of Thuis aan toe te voegen. De miserie aldus te verdubbelen en nog dieper te tonen wat ze al is. En dat gaat zo verder in romans en films, alsof de werkelijkheid niet zou volstaan en men er plezier in vindt zich op het terein van de miserie te manifesteren.
Wat misschien eigen is aan de mens van nu, maar zeker niet het geval is van de merels en de meesjes in de tuin, hun gekweel is blijheid is vreugde en het overvalt me, alsof het pas vanmorgen voor de eerste maal na de winter is, en het pas nu, zonder aarzeling, volop lente is, en dit, ongeacht al wat werelds is. Waarover ik niets te vertellen weet, omdat het voorbijgaand is, zoals de morgen bij volle maan en vogelengezang.
Terwijl binnen in mij alles aan het roeren is, aan het gisten is; er pakken woorden zijn die zich verspreiden willen, een nest monarch vlinders gelijk in trossen in de bomen, ergens in Mexico, en andere die ik schreef - ik noemde ze gisteren in een postscriptum - vastgekleefd aan elkaar die niet meer fladderen zullen, die stil zijn nu, met de boodschap erin opgenomen en gestabiliseerd voor een tijd althans.
Ik voel dat ik me herdenken moet, me herpositioneren moet, dat ik gekomen ben op een weg die ik eindeloos dacht te zijn, maar die het niet is, hij breekt af alsof er verder ineens een afgrond is ontstaan, een breuk die het oneindige doet eindigen.
Hier sta ik dan, sprakeloos, naar adem snakkend om verder te gaan, alsof ik altijd maar verder moet, alsof ik niet even ter plaatse blijven mag en uitkijken naar nieuwe wegen, als die er nog zouden zijn, zodat ik verder kan, echter niet als een slaapwandelaar, maar als een ontdekkingsreiziger die ik altijd heb willen zijn, zelfs een archeoloog als het Akhnaton betrof en Oedipus.
Maar de tijden van nu zijn niet meer de tijden van toen, toch niet voor mij. Deze liggen te verspreid achter mij.
[1] Ten ware hij vandaag, 31 maart, uit de bus is gekomen: ‘ een Brussels rechter die de Belgische Staat veroordeelt tot het wegnemen van alle coronamaatregelen omdat ze niet steunen op een juridische basis’.
01-04-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2021 |
Hoe ik me voel. |
Ik heb me gisteren zelf verrast, niet met wat ik geschreven heb, niet met waar ik uitgekomen ben, maar wel omdat ik vertrokken ben vanuit een nulpunt, niet wetende in welke richting ik gaan zou, tot de naam Ouspenski me te binnen viel en dit was de sleutel die de deur opende naar mijn ‘kosmisch’ getinte vooropstelling, een dergelijke vooropstelling vind je enkel in mijn geschriften, vrees ik. Hoe ik er toe gekomen ben kwam niet van mij - je moogt me er niet van verdenken - het was een ingeving die er gekomen is al schrijvend, als logisch denkend. Echter ik weet niet wie er denkende was, wie of wat het was die/dat me in die richting stuwde opdat ik schrijven zou wat ik nog nooit zo overtuigend heb geschreven.
Het is zoals Dante die, toen hij zijn ‘Vita Nuova’ in het midden van een sonnet vallen liet, wist dat hij nu iets ging schrijven wat nog nooit door iemand geschreven werd over een vrouw, en hij aan Béatrice dacht. En hij dan, na studie, zoals hij het zegt, begonnen is aan het schrijven van zijn Commedia. Een plotse ingeving, iets zo maar opgedoken uit het zand, wat ook de aanleiding ertoe moge geweest zijn.
Ik heb Ouspenski gehad, Dante ook heeft misschien zo iemand op zijn weg gehad[1]
Evenwel, wat ik gisteren geschreven heb heeft niets goddelijks over zich, wel iets kosmisch en dit volstaat me ruim als komende uit de geest die over alle dingen hangt die, de geest die de dingen in de hand heeft en kneedt om er de gepaste zweepslag aan te geven opdat ooit - when has no importance - eens bereikt zou worden wat we vandaag nog maar in de verste verte vermoeden kunnen wat of hoe het zijn zal. 30.000 Jaar geleden zag de mens het ook niet waar hij op de dag van vandaag zou aankomen, maar ik wil vooruitzien, het hangt in de luchten, we worden er naartoe geleid, de tijd hierbij niet bestaande.
Ik volhard dus in wat ik gisteren schreef. We zijn een werktuig in de hand van een “supermacht’ die verborgen zit - nu zich stilaan tonend - in wat van het Universum is. Ik verlaat hierbij de mens als aardbewoner, ik stel hem op als bewoner van het Universum, wat hij wel is maar nog nooit, bij mijn weten, als dusdanig werd voorgesteld.
Wat er nu ook van weze, het is aan jullie dat ik het voorleg, het is iets dat zo in mij is opgerezen, zoals ik zegde al schrijvend, al nadenkend over wie of wat we zijn en wat we hier eigenlijk lopen te doen, niet gelovende, niet in de verste verte, dat we zuiver toeval zijn, wat ik trouwens bestempel als een gekheid.
Ik verlaat hiermede wellicht, de betreden paden van de wetenschap om me te wagen in wat de paden van de metafysica zijn. Maar je weet al lang dat het metafysisch landschap me niet vreemd is en, als je van mij verhalen wilt horen over het dagelijkse van het leven, vooral in deze dagen, dan ben je aan een totaal verkeerd adres. Ik wens telkens aan mijn geschriften een echo mee te geven, een echo zoals deze toen ik stond op de hoogvlakte van Kawkaban in Yemen, het ongelukkige land en volk van het Yemen, waar ik me ooit zo goed heb gevoeld. Zo goed dat het met pijn in het hart is als ik hoor hoe slecht het er moet zijn voor de jonge kinderen die toen - het gezegende toen -naar ons toe kwamen gelopen bedelend om een ‘kalem’ om te kunnen schrijven.
Voel je het schokkend bevreemdende, het ontoelaatbaar bedroevende van een kind in verscheurd land als Yemen, ik, maar schrijvend?
PS. Hiermede - en het is geen lichte praat die ik bracht - sluit ik een vierde af van het jaar 2021. Ik ben nu 162 pagina’s, zijnde 54.346 woorden verder, of, hoe ik me voel.
31-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2021 |
Perspectief. |
Als ik omzie - en wie doet dit niet? - heb ik de indruk dat ik elke dag hetzelfde schrijf maar dan met andere woorden. Het is niet zo, natuurlijk, maar het is wel zo omdat me elke morgen eenzelfde inspanning wordt gevraagd: binnentreden in mezelf en zien wat of wie ik er ontmoet, een soort mechanisme dat me eigen werd en waarvoor ik de woorden van elke dag gebruik. Wat ik achterlaat aldus is een lang lint van dagen, een snoer van woorden aan elkaar geregen, voetstappen in de sneeuw die leiden naar het onbekende dat ooit het bekende worden zal.
Ik denk eraan en volgens Jung is het wenselijk dat je er nu en dan aan denkt, ermee bezig bent, ook bij het omzien, of meer bij het omzien dan bij het vooruitzien dat een blinde vlek is, een deur naar de eeuwigheid die je zo lang mogelijk gesloten wilt, vergrendeld zelfs. En wat je ook doet, over wat je ook schrijft, die deur is er altijd. Soms, bij onweer binnen in jou, ontgrendeld en op een kier, maar dit zijn avondrituelen. Daarentegen, als de nieuwe dag er is, is er het leven dat zich opent, aarzelend eerst maar eens je aan het schrijven bent komt het licht, het licht dat het leven is, dat het zich openen is op de tijdslijn van het zijn; van het zijn binnenin het zijn, het exponentiële zijn dat Einstein zag als de snelheid van het licht in het kwadraat.
Wat Ouspenski, leerling van Gurdjief wist dat het betekende dat je er, bewust van jezelf zijn moest; dat je op elk ogenblik van de dag, weten moest dat jij het waart die daar rondliep of neerzat of neerlag, of wandelde naar hier of naar daar; zelfbewust dat jij het waart die bewoog, die dacht, die slapen ging, jij, zoals je je kende, geest en lichaam maar vooral geest, zo dat je je lichaam vergat, de ongemakken ervan, de pijnen zelfs verdoofd door de denkende mens die je bent.
De mens die weet dat hij is, dat hij, en hier wordt het ongewoon en moeilijk, dat hij kosmisch is; dat hij als lichaam stof is, zoals de sterren, maar als geest oneindig is en een band heeft met de geest die van de Kosmos is.
Ik denk dat dit de mens is die in wording is, die er ooit zal zijn als mens die weet dat hij niet van de aarde is maar van veel verder, van veel dieper dan van de aarde is, dat hij van het Heelal is.
Ik denk vanmorgen, dat we, in het begin van het derde millennium op weg zijn - sedert het begin der tijden zijn we op weg - naar de mens die in potentie al getekend staat, in wat ‘evolutie-naar’ betekent.
Als ik dit schrijf dan is het omdat ik geloof in een onderliggend kosmisch evolutie-proces gericht op de geest in de mens, een proces dat neigt in de richting van een ‘meer-zijn’, een dieper begrip van wie we zijn als mens en vooral naar wie we, als mens - homo ‘sapiens/sapiens’ op weg zijn.
Dit vooropstellen is een stap met zeven-mijlen-laarzen. Ik weet het, ik besef het ten volle, maar ik ben er niet vanaf te brengen, het is een sleutelgedachte van mij. We zijn hier om hier te zijn als werktuig van de Grote Geest die van het Universum is, het Universum in zijn totaliteit.
Dit te begrijpen is waar we op weg naar zijn. Dit is dan mijn paradigma. Of jij, me lezend, dit aanvaardt of niet. Er komt in de tijd der tijden een moment van het begrijpen dat het zo is en niet anders.
Al denk je dat het waanzinnig is wat ik schrijf, het is je volste recht. Maar, indien het zo zou zijn, wat een perspectief voor de mens, ook deze van nu.
30-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2021 |
De dagen die ik koester. |
Mijn dagen, deze die me nog zijn voorbestemd, moet ik meer dan ooit koesteren, vooral dan de tijd ervan die, als ik schrijven ga, zich opent op mijn geest en ik neerdaal tot in de diepste roerselen van mijn bestaan. De overige tijd, en die is er ruim, moet ik het best dan zien als een aanloop, een ellenlange soms, naar die speermomenten die neigen naar de momenten van ‘Spem in alium’ van Thomas Tallis, een oratorio dat ons bereikte uit de XVIde eeuw, of van de verzen uit de Commedia van Dante uit de XIVde of uit het mystieke van Hildegard van Bingen uit de XIIde..
Ik zeg zo maar iets, omdat we telkens het allerhoogste dat ons gegeven is trachten te bereiken, of het nu komt in de dag of diep in de nacht, het zijn alle uitkomsten van de geest in ons, of beter van de geest die om ons heen drijft en die we op dergelijke speermomenten capteren kunnen en er ons naar richten om die als vertrekpunten op te nemen.
Maar het kunnen evengoed momenten zijn, gedrenkt in de geluiden van de zee, of van de wind in de bomen, of van de uilen in het bos, of van plaatsen die er zijn in onze dromen, als het toch maar geen geluiden zijn die ons omklemmen, komende uit de wereld van vandaag.
De woorden zoals ik ze opvang om te verspreiden kennen een brede gamma aan onderwerpen, waaruit ik kiezen moet, al was het maar over de dood als integrerend deel van het leven, al was het maar omwille van het Woord dat in den beginnen was, al was het maar omwille van de vreugde die ik ken hier te zitten in het licht van de geest, te denken en te schrijven in een grote vrijheid, mijn zinnen neer te zetten zoals ik denk dat ze het best worden neergezet, opdat ze als een blijheid zouden binnen dringen, opgenomen worden en her-verwerkt in totaal andere omstandigheden, als zijnde begrippen of gevoelens komende uit het geestelijk landschap van een vriend of kennis van jullie.
Ik, de wereld te rijk zijnde deze wondere dag dat ik eens te meer door gedrongen ben tot wat reeds in potentie neergeschreven werd in de dagen die op mij afkwamen.
Het komt er aldus alleen op aan, de beelden te grijpen die aanschuiven zullen en deze niet meer los te laten, zoals het altijd gebeurt en het altijd tot mijn laatste dag, gebeuren mag. Ik weet voldoende dat deze ogenblikken van nu, uitzonderlijk zijn - eigenlijk zijn alle ogenblikken het - dat ze echter niet elke dag met dezelfde geladenheid zullen opduiken, en niet altijd met dezelfde ernst en tezelfdertijd met dezelfde losheid van gedachten zullen opgediend worden. Maar het ogenblik van nu is wat het is, groot en zinderend, en het staat geschreven, vloeiend in al zijn facetten uit die allereerste woorden van vandaag: ‘hoe koester ik mijn dagen?’
En ik koester ze, veel zeggend en veel verzwijgend opdat jij die me leest, vatten zou hoe goed ik me voel als een mens die schrijft, deze simpele morgen van een simpele dag, op het meest simpele uur, in de meest simpele omstandigheden en in de meest simpele bewoordingen. Een simpelheid die de hoogste vorm van het leven is.
Het ga je even goed, mijn vriend.
29-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2021 |
Anemonen en andere |
Ik verwaarloos de anemonen in het bos. Ik vergeet de kleine dingen van het leven die o zo belangrijk zijn om in peis de dagen door te brengen, niets meer dan te zien hoe de aarde scheurt en jonge planten tevoorschijn komen en te vergeten wat, vandaag is en gisteren was van de mens in de wereld, en evenmin denkend aan wat het morgen zal zijn. Kan het zo te leven, zo te zijn, gesloten voor wat van de wereld is, een soort Dante zijn die, in plaats van rond te wandelen in de hel, rondwandelt in de dingen die van de aarde zijn en van de luchten en van de zeeën?
Het een dag maar vol te houden van het eerste licht in de morgen tot de eerste sterren, tot mijn vijfhonderd woorden geschreven staan. Het moet kunnen zeg ik tot mezelf terwijl ik het schrijf aan jullie die mijn tegenpool zijn, mijn luisteraars, mijn wolk - I don’t like ‘bubble’- in de geslotenheid ervan ontmoeten we elkaar en het kan op elk ogenblik van de dag.
Ik tracht het me voor te stellen alsof het een verrassing zou zijn, het is ook waar ik op mik. Vandaag was mijn eerste zin een verrassing voor mij, hij viel me zo te binnen. Toen ik schrijven ging, zag ik een plek witte anemonen in het bos van mijn verbeelden - en nu ook plekken speenkruid - aan de waterkant of midden in het bos opschietend tussen de rotte bladeren van de laatste herfst en van de vele herfsten ervoor. Er waren ook de opkomende bosjes druifhyacint en wellicht in het bos dat ik geregeld in gedachten bezoek, het groen al van de meiklokjes. Ik heb vrienden onder jullie die dit zouden kunnen beamen, zeker aanvullen. Echter of er iemand het dalkruid, een nederig plantje, zou vernoemen weet ik niet, maar het stond er nog toen ik als knaap het bos bezocht. Vandaag moet het bos het stellen zonder mij, vooral dan de bomen die ik groette, wel wetende dat ze elk iets persoonlijk hadden: berk en eik en beuk en abeel - des peupliers blancs als er zouden zijn, de boom die mijn voorliefde kent - en dat het leven in hen ook te maken had met het leven binnen in mij en, als ik hen groette het dus was langs het kanaal van deze energiestromen die van ver kwamen en van dichtbij, het bos, het grote bos een gesloten wereld zijnde waar het oneindig goed was te vertoeven, er ‘bewust’ te zijn, er rond te lopen, opmerkzaam voor al het kleine gebeuren erin tot de resten pluimen van een duif, gegrepen door een havik of, en dit is een van de laatste beelden, het geraamte van een vos die daar om een of andere reden aan zijn einde gekomen was, delen van zijn pels nog zichtbaar, de beenderen wit. Ik de kop meenemen wou maar dit zou de rust verbreken die uitging van het geraamte dat daar lag. Grillig zo iets, voor mij dan toch. Ik herinner me, waar ik ooit was in de bergen, het was in Fucine, Noord-Italië, kon ik met de op voet staande kijker van het hotel, een nest welpen zien spelen. Nog een beeld dat me is bijgebleven van de vele beelden die ik draag en soms boven haal, soms als het past, soms ook als het minder past, maar dan zorgen jullie er wel voor, het te aanvaarden omdat het door mij getekend staat.
Wat ik jullie nog wou zeggen, je mag het ook zien als een vraag, ik ben gek op (foto’s van) de vroege flora in de bossen. Het mag ook de flora uit de bergen zijn maar daar zorgde mijn dochter Patricia voor, op dat gebied is ze niet te overtreffen. Op dit gebied herken ik me in haar.
28-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2021 |
Roberto Benigni en Dante |
Wat moet er verteld over de in Italië gehouden 'Dantedí', de dag van (het eren van) Dante? De RAI wijdde er twee programma’s aan met als ‘star’ in de overtreffende trap, Roberto Benigni. Zo heb ik gisteren, 25 maart, die man uit de film, ‘La vita è bella’ gehoord en bezig gezien. Eerst in canto 25 van il Paradiso, om te beginnen zijn commentaar hierop, een groter stortvloed van woorden kan er nie. Hoewel mijn Italiaans ontoereikend was om hem te volgen, ben ik gefascineerd blijven toezien en luisteren, tot hij even stil viel in zijn commentaar en overging op de declamatie van de 139 versregels van Canto 25, zo voor de vuist en dit zonder de minste hapering, onberispelijk wat de tekst zelf betrof - ik volgde met de tekst in de hand - op een onovertrefbare gevoelige wijze, een gave parel, een prestatie zonder weerga in een bij Dante passend kader en zeker, Dante waardig. Ik denk dat gans Italië moet hebben meegeluisterd, en dat voor velen de keuze moeilijk moet geweest zijn want er liep tezelfdertijd een voetbalwedstrijd met de nationale ploeg op een andere zender van de RAI.
Later op de avond was er op RAI 3 een heruitzending van een Benigni optreden van jaren terug, waar hij Conto V van il Inferno bracht op een identieke schitterende wijze. Canto V, met de ontroerende liefdesgeschiedenis van Francesca en Paolo als hoogtepunt, met als sluitstuk een schijnbaar, even als Dante ontroerde Benigni, die eindigde - verzen 139-142 - met de woorden:
Mentre che l’uno spirto questo disse, L’altro piangeva sí, che di pietade io venni men cosí com’io morisse : e caddi come corpo morto cade[1].
En ook ik ontroerd door Dante, vermoedend dat hij dit moet geschreven hebben denkend aan 'zijn' Béatrice.
Waarom blijvend Dante? Waarom is hij het die T.S. Eliot, die zovelen overhoop haalde, zoals hij mij jaren lang heeft achtervolgd en op ongewoon overdreven wijze me heeft bezig gehouden, tot vervelens toe van zij die me omringden?
En nog altijd achtervolgt hij me met zijn woorden, zoals hij anderen volgt, vooral zij me, met hun reacties op wat het weglaten, in hun vertaling, van de Mohammedpassages betreft, blijven opjagen. En ik vrees dat de nieuwe vertaling, zijnde wat ze is, er van uit vele hoeken en kanten, reacties zullen opdagen. In de eerste plaats, en niet, in de minste, wat zullen de Italianen erover denken?
We volgen het, maar veiligheidshalve, van op een zekere, veilige afstand.
[1] En terwijl de ene geest dit zegde / was de andere zo aan het wenen dat ik uit medelijden / mijn zinnen verloor en dat het was alsof ik stierf / en ik viel zoals een dood lichaam valt.
27-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2021 |
Dante en wat hij dacht over Mohammed. |
Ik noem het heiligschennis in de ware betekenis van het woord, maar bij de zoveelste vertaling naar het Nederlands van het ‘Inferno’ uit de Divina Commedia, heeft de vertaalster, Lies Laurysen het aangedurfd - gaat ze er zelfs prat op - in overleg met de uitgeverij, ‘Blossom Books’, de woorden van Dante over Mohammed weggelaten en dit omwille van de gevoeligheden eigen aan de mohammedaanhangers - denk aan Zaventem - en aldus al wat Mohammed betrof in het Westen van de XIVde eeuw, te negeren, met welk recht?
Het is dus geen vertaling meer omwille van de vertaling, maar omwille van het ‘kunnen-weglaten-uit’ van delen ervan. Welke zekerheid houden we aldus dat het overige ‘wel’ behouden werd.
Men zegge het voort en men veroordele het zoals het hoort. Want dit kan niet, vertalen met het doel te misleiden.
Dit kan gewoonweg niet, je prutst niet aan een tekst die als sacraal gekend is, je hebt geen rechten hierover, zeggen dat het een vertaling is en bij het vertalen stukken weglaten om welke reden ook. Op dat ogenblik is het geen ‘vertaling’ meer, wordt het een bewerking; wordt het noch min, noch meer een manipulatie, en moet het boek als vertaling uit de omloop genomen worden.
Maar, nu het gebeurde is het goed er even de aandacht op te vestigen want in feite is het dit dat de vertaalster bekomen zal hebben, het weggelaten gedeelte zal nu in het licht komen te staan, Wat heeft ze dan bekomen? Het tegengestelde van wat ze bereiken wou. Bravo, bravissimo!
*
En dan wat er over Mohammed verteld wordt in Canto XXVIII haal ik terug uit wat en hoe, ik in 2009 over die Mohammed-passage heb geschreven:
Vergilius en Dante vervolgen hun weg naar de boogbrug over de gracht waar de zielen boeten die zich zowel op het politieke als religieuze vlak schuldig hebben gemaakt aan het zaaien van tweedracht.
Als canto XXVII over Ulysses en zijn laatste tocht, gezien kan worden als een van de mooiste en meest diepzinnige, dan is canto XXVIII een van de meest gruwelijke.
Mijn eerste reactie was over dit canto niet te spreken en dus niets over Mohammed die er aanwezig is samen met Alì, zijn schoonzoon, maar dan zou mijn lezing van het Inferno een leemte vertonen en zou, wat er over Mohammed gedacht werd in de XIIIe/XIVe eeuw, gedekt blijven. Laat me dan maar verhalen wat Dante erover schrijft.
Maar ik beken je, Dante, ik meen dat je hier overdrijft, hier volg ik je niet meer volledig. De tijden zijn veranderd en ik wens geen oordeel uit te spreken over Mohammed en zijn volgelingen die tot vijfmaal toe, elke dag van hun leven, hoe dit ook moge verlopen, een gebed richten tot hun God en niet ophouden te bidden: Allah akbar, Allah akbar, dat Hij voor hen de grootste is.
Ik wil respect hebben voor de bidders als ze op hun beurt begrip en respect tonen voor anderen voor wie ook hun God de enige en de grootste is. En in meer, als ze tenminste, in stoet, openlijk opkomen tegen hen die zich, in Mohammeds naam, aan stukken laten rijten om dood en vernieling te zaaien.
Toch moet ik verder met de gruwel die je beschrijft, al zeg je wel
‘Wie zou ooit, zelfs in proza, ten volle spreken kunnen van het bloed en de wonden die ik nu zag, om telkenmale erover te vertellen? Omwille van de onvolmaaktheid ervan en van onze geest, is elke taal ontoereikend om te doen verstaan wat ik zeggen wil.[1]
Wat je te zeggen hebt, Dante, is inderdaad niet met woorden volledig te beschrijven. Je tracht een voorbeeld te vinden in het bloed dat in diverse oorlogen werd vergoten, maar dit beeld heeft niets te betekenen in vergelijking met wat je meemaakte in de negende gracht zoals je daar zag van Mohammed
‘die opengereten was van kin tot aars, zijn darmen tussen de benen, hart, lever, milt en longen waren open en bloot evenals de smerige zak die al het voedsel dat men tot zich neemt met drek opvult.’
Ga je hier niet te ver, Dante, is het op deze wijze dat de zondaars gestraft moeten worden, in tweeën gespleten omwille van de tweedracht die ze beoogden?
En dan jij die daar staat en, Mohammed die je bekijkt en met zijn handen zijn borst openend zegt:
‘Zie hoe ik mezelf openscheur, zie eens hoe Mohammed verminkt is . Hij die daar al wenend voor mij gaat is Ali[2], zijn gelaat is gekliefd van kin tot voorhoofd,[3] en alle anderen die je ziet, waren bij leven tweedrachtzaaiers en schismatiekers en het is om deze feiten dat ze hier op deze wijze gespleten worden. Een duivel houdt zich verscholen en telkens we onze ronde gedaan hebben en we hier voor hem verschijnen zijn onze wonden gedicht en treft hij ons opnieuw met het scherp van zijn zwaard’.
‘Maar jij’, zegt Mohammed nog, “ jij die daar op je rots staat toe te zien, wie ben jij?’
En het is Vergilius die antwoordt:
‘De dood heeft hem nog niet gegrepen en schuld om gefolterd te worden draagt hij niet, maar omdat hij er ten volle kennis van zou hebben is het aan mij, gestorvene, om hem hieronder in de Hel van kring tot kring rond te leiden. En dit is zo waar als ik hier tot jou sta te spreken.’
Toen ze dit hoorden bleven meer dan honderd staan in de gracht om naar Dante te kijken, en verbaasd als ze waren vergaten ze hun smarten.
Dit is wat over Mohammed als tweedrachtzaaier gekend stond in de XIVe eeuw. Anderzijds handelde hij als een gewoon iemand hij vroeg zelfs aan Dante om eens hij terug onder de zon zou zijn een broedervriend van hem, fra Dolcino Tornielli uit Novara[4], te verwittigen voldoende levensmiddelen in te slaan als hij schuilen ging in de bergen.
Is dit waard te ontnemen aan jongelingen uit een andere cultuur die zich mengen willen met de cultuur die hier bestond in de middeleeuwen? Is het niet beter dat ze weten hoe er in het Westen toen gedacht werd over Mohammed en hoe we er vandaag over denken, met de nodige eerbied omdat we weten dat het hun God betreft?
[1] Chi poría mai, pur con parole sciolte, / dicer del sangue e delle piaghe a pieno/ ch’i’ ora vidi, per narrar più volte? / Ogni lingua per certo verría meno,/per lo nostro sermone e per la mente / ch’hanno a tanto comprender poco seno. (XXVIII : 1-6)
[2] Alì, schoonzoon van Mohammed die een scheuring veroorzaakte in de muzelmaanse religie en op weg naar de moskee vermoord werd met een slag van het zwaard die zijn hoofd kliefde.
[3] Mentre che tutto in lui veder m’attacco,/ guardommi, e con le man s’aperse il petto,/ dicendo: “Or vedi com’io mi dilacco;/ vedi come storpiato è Maometto!/ Dinanzi a me sen va piangendo Alì,/ fesso nel volto dal mento al ciuffetto (XXVIII: 28-33).
[4] de leider van de religieuze sekte der Apostelen die een terugkeer naar het oer-christendom en de gemeenschap van alle goederen, tot de vrouwen toe, predikte. Toen de bisschop van Novara gesteund door Clemens V een veldtocht tegen hem organiseerde trok Dolcino zich met zijn volgelingen terug in de bergen waar hij uitgeput door honger en koude gedwongen werd zich over te geven. Hij kwam in 1307 om op de brandstapel samen met enkele van zijn volgelingen.
26-03-2021, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2021 |
De Richting die we nemen. |
Ik leef in de richting van het leven, voluit met de krachten die ik nog houd, maar ik schrijf in de richting van het laatste moment van mijn bestaan op aarde en dit is vandaag, is de laatste tijd, sterker dan mezelf, het is bijna onoverkomelijk. Hoewel ik me er tegen verzetten wil, eens ik de pen houd zijn het die gedachten die opduiken en waar ik mee begin en telkens riskeer ik er verder mee te gaan.
Ik zegde het al, waar ik tegen opzie als ik verder denk in deze richting, zijn de voorbereidingen die ik treffen moet, én wat het afhandelen betreft van de lopende zaken, én wat de opkuis in mijn geschriften aangaat. Dit laatste schijnt me zo oneindig dat ik niet weet hoe er mede te beginnen.
Aldus blijf ik de dingen maar verschuiven alsof mijn einde er nooit komen zou. Er is nu wel een begin gemaakt maar ik werk er node verder aan, het is het leven en het verder kijken de dagen in, heeft het voor het zeggen, is nog altijd leiding gevend, tenminste zo ik er op let en zo ik me niet laat gaan naar de kilte toe. Ik houd maar al te veel van de schoonheid die ik zie omheen me - in de huidige omstandigheden, niet denkend aan Corona - te veel van de gevoelens die deze schoonheden oproepen en zelfs deze, ongeacht schoon of niet, van de woorden die ik erover schrijf, opdat ik zo maar wensen zou dat hier een einde aan kwam?
Maar toch beken ik, ootmoedig maar onbevreesd, dat er momenten zijn dat ik uitkijk naar de grote rust van een bergmeer - en ik ken er enkele - waar ik zijn wou, het water een spiegel zijnde zonder de minste oneffenheid die geen wind verstoort. Er te zijn van de koele meren van het niet-meer-zijn.
Ik ben dus een gespleten man, enerzijds ben ik van de dood en anderzijds van het leven. Wie verlost me ervan, welke weg neem ik vandaag, een donkere of een lichtende?
Ik ben jaren geleden, eigenlijk heel lichtzinnig, begonnen aan een taak die ik me heb opgelegd en wens die verder te volbrengen ongeacht het aantal toehoorders of aanwezigen, in een bijna totale ongebondenheid met jullie en in peis en vrede met mezelf en met de wereld omheen mij.
Eens zal mijn taak uitgedoofd zijn maar mijn woorden zullen nog een tijdje blijven rondzwerven, zullen misschien zaadjes zijn die in de meest vreemde vormen kiemen zullen omdat ik er enkelen (hopelijk velen) zal aangezet hebben even na te denken over wat het leven is en over wat de dood kan zijn, en dit gespiegeld aan het wonder van het leven.
Dat ik er misschien enkelen zal toe aangezet zal hebben tot het stellen van vragen over het waarom van hun, van ons bestaan, de opdracht die we meekregen bij onze geboorte. Niet even zinvol voor allen, niet even duidelijk voor allen, maar de rode draad toch die door de massale vormen van het leven loopt, standvastig, immer zoekend, om uit te komen uiteindelijk – maar niets zegt ons dat dit het eindpunt is – in de menselijke geest, waarin de kosmische geest zich reflecteert. Deze reflectie is onze hoop op Iets dat even wonderbaar zal zijn als het leven is; even wonderbaar als het bestaan van elke vorm van leven, tot de meest grillige en meest kleurrijke vormen ervan. Elke vorm van plant en dier tot in de donkerste punten van de oceaan en de hoogste toppen van de bergen, een poging zijnde om uit te komen, na een reis van miljarden jaren, in het woord, het landschap van de geest, dat woekert in ons en ons verheft tot grote hoogtes.
Misschien, maar dit laat ik over aan jullie, is de dood een nog grotere hoogte?
25-03-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |