 |
|
 |
|
|
 |
01-05-2018 |
Drone en appelbloesem |
Zo ver ben ik gekomen: mei binnen.
De klokken gehoord alsof het Pasen was, alsof ik jong en weer verliefd, de uren afliep, de kralen van een paternoster in de hand om mijn zaligheid te verdienen. Ik die nodig heb, de kralen en de zaligheid, niet wetende hoe ik er voor sta, gekroond of ongekroond?
Ik niet weet of het zonde was wat ik schreef of helemaal niet. In feite heel weinig weet na de vele jaren dat ik hier verbleef onder de mensen van mijn soort. Maar het uitzoeken doe ik niet, het is te laat ervoor en kom ik met blote handen aan, hetzij dan zo, het is maar dat het zo zijn zou en niet anders.
Mijn wijsheid is er op afgestemd, ik hoor er niet verder over uit te weiden, ik kwam en ik zag en wat ik zag was niets meer dan wat ik gekregen had te zien en, eventueel te horen. En hoe ik het begreep was hoe ik het begrijpen moest. Niets nieuws is er onder de zon.
En dan deze eerste dag van mei, de appelbloesems, ondanks wind en regen, nog gaaf gehouden. Ik een klein doek eruit dat ik knip, een kader er omheen gemaakt, dat ik meedragen wil in deze die mijn uren zijn. Ik kijk er naar, het een werk is van de meesteres de Natuur. Ik streel de bloesems met de ogen, ogen van stille verwondering die verbazing is – dit zal al geen zonde zijn – het onbegrepene dat van het ontzaglijke is, zo onontvankelijk dat we er aan voorbij gaan; wat dan wel een zonde is: het niet zien ervan.
Je krijgt er niet genoeg van, je zult er nimmer genoeg van krijgen hoe in de glanzende schors van takken, uitgroeiingen ontstaan die botten worden, en er dieper in geborgen, plots, want zo gaat het, er een bloem te voorschijn komt, de perfectie van het simpelweg bloem zijn, met stampers en meeldraden; nog ingewikkelder, want van het leven zijnde en van de dood, dan de drone, een vogel in de hand, die deze middag opgelaten werd en over de vijver wandelde de luchten in tot ver voorbij de bomen.
Het gekroonde werk van de mens, naast het gekroonde werk van de Natuur: beide de vrucht van de Kosmos. Het ene, de drone, via het menselijke brein tot ons gekomen, omdat hij, de mens, aan het kosmische gesleuteld heeft; het andere, de appelbloesem, rechtstreeks uit het genie dat van de Kosmos is, tot ons gekomen, omdat het lente is.
We hebben er weinig andere woorden voor, maar er even toch bij stil gestaan, en in beide gevallen, verbazing die ons overweldigt, ons deel zijnde.
Waar stopt de mens, tot hoever zal het hem lukken door te dringen tot de essentie die van de Natuur is, de essentie die van het Zijnde is, die van het Woord is.
We kunnen enkel gissen. Maar dat we op weg zijn is een feit en wie op weg is komt ergens aan. Dat ergens kennen we nog niet, en zo lang we het nog niet kennen, blijven we verder gaan want we weten dat er een ergens is.
Even maar hierover uitgeweid, opdat ons wereldbeeld, ont-aards zou worden en ons voeren zou naar het beeld dat kosmisch is, het beeld dat van het Woord is, dat van Tao is.
Het beeld dat broodnodig is voor de mens van het derde millennium.
01-05-2018, 16:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Appelbloesem vs. drone |
Zo ver ben ik gekomen: ik, vandaag, mei binnen.
De klokken gehoord alsof het Pasen was, alsof ik jong en weer verliefd, de uren afliep, de kralen van een paternoster in de hand om mijn zaligheid te verdienen. Ik die nodig heb, de kralen en de zaligheid, niet wetende hoe ik er voor sta, gekroond of ongekroond?
Ik niet weet of het zonde was wat ik schreef of helemaal niet. In feite heel weinig weet na de vele jaren dat ik hier verbleef onder de mensen van mijn soort. Maar het uitzoeken doe ik niet, het is te laat ervoor en kom ik met blote handen aan, hetzij dan zo, het is maar dat het zo zijn zou en niet anders.
Mijn wijsheid is er op afgestemd, ik hoor er niet verder over uit te weiden, ik kwam en ik zag en wat ik zag was niets meer dan wat ik gekregen had te zien en, eventueel te horen. En hoe ik het begreep was hoe ik het begrijpen moest. Niets nieuws is er onder de zon.
En dan deze eerste dag van mei, de appelbloesems, ondanks wind en regen, nog gaaf gehouden. Ik een klein doek met een kader er omheen, heb gemaakt, dat ik meedragen wil in deze die mijn uren zijn. Ik kijk er naar, het een werk is van de meesteres de Natuur. Ik streel de bloesems met de ogen, ogen van stille verwondering die verbazing is – dit zal al geen zonde zijn – het onbegrepene dat van het ontzaglijke is, zo onontvankelijk dat we er aan voorbij gaan; wat dan wel een zonde is: het niet zien ervan.
Je krijgt er niet genoeg van, je zult er nimmer genoeg van krijgen hoe in de glanzende schors van takken, uitgroeiingen ontstaan die botten worden, en er dieper in geborgen, plots, want zo gaat het, er een bloem te voorschijn komt; de perfectie van het simpelweg bloem zijn, met stampers en meeldraden. Ingewikkelder nog, want van het leven zijnde en van de dood, dan de drone, een vogel in de hand, die deze middag uitgelaten werd en over de vijver wandelde de luchten in tot ver voorbij de bomen.
Het gekroonde werk van de mens, naast het gekroonde werk van de Natuur: beide de vrucht van de Kosmos. Het ene, de drone, via het menselijke brein tot ons gekomen, omdat hij, de mens, aan het kosmische gesleuteld heeft; het andere, de appelbloesem, rechtstreeks uit het genie dat van de Kosmos is, tot ons gekomen, omdat het lente is.
We hebben er weinig andere woorden voor, maar er even toch bij stil gestaan, en in beide gevallen, verbazing die ons overweldigt, ons deel zijnde.
Waar stopt de mens, tot hoever zal het hem lukken door te dringen tot de essentie die van de Natuur is; de essentie die van het Zijnde is, die van het Woord is.
We kunnen enkel gissen. Maar dat we op weg zijn is een feit en wie op weg is komt ergens aan. Dat ergens kennen we nog niet, en zo lang we het nog niet kennen, blijven we verder gaan want we weten dat er een ergens is.
Even maar hierover uitgeweid, opdat ons wereldbeeld, ont-aards zou worden en ons voeren zou naar het beeld dat kosmisch is, het beeld dat van het Woord is, dat van Tao is.
Het beeld dat broodnodig is voor de mens van het derde millennium.
01-05-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-04-2018 |
De tijd die mijn vriend is. |
Een nieuw maandeinde, zo lang het geen jaareinde is, is het nog draaglijk, maar toch, ‘Mei’ die komt heeft een klank die naar de zomer neigt, en, de zomer naar de herfst. Het is duidelijk hoe de dagen schuiven, hoe we bewegen; en hoe bewust we er ook van zijn, we ontsnappen er niet aan, de tijd is meester over ons en zal het blijven. We kunnen hem enkel meten en meedragen waar we gaan.
Is hij een vriend, brengt hij me waar ik verwacht dat hij me brengen zal, of moet ik hem blijvend uitdagen opdat ik niet vergeten zou dat hij mijn meester is?
Om maar te zeggen dat ik hem houd als vriend en compagnon, als iemand die me brengen zal op de plaats en in de omstandigheden waar ik hoor te zijn om te schrijven wat ik schrijf. En, ik dank hem hiervoor, omdat ik dagelijks ondervind hoe hij me helpen wil keer op keer, vooral dan als ik niets heb om mede te delen. Hij helpt me zelfs om te zeggen wat ik een fractie van een ogenblik er voor, zelfs nog niet wist dat het kon gezegd worden of, dat het in hem, als tijd, ergens aanwezig was om ooit geplukt te worden: een appel op een boom in laat oktober.
Ik pluk dus mijn woorden, ogenblik na ogenblik uit de tijd. Ik pluk ze zoals ik een appel pluk. De tijd die mijn vriend is, hij was het en hij zal het blijven, mijn lijfspreuk, veel beter dan de tijd die vliegt en wel gebruikt moet worden.
Neen, als vriend weet ik dat hij er is en, als vriend wil hij me geen kwaad, hij wil me rust en peis, en brengt me zaken aan die nuttig zijn en eventueel als mooi gezegd overkomen. Ik zeg het maar, ik schreeuw het niet uit, het zal geen wereldnieuws zijn, enkel geweten door een paar lezers die het geduld zullen hebben te lezen wat ik schrijf. Speels en uitgelaten wat niet zo dikwijls gebeurt met mij.
Maar vandaag, op deze laatste dag van april, weer een maand die ik meester bleef, gebeurt het - al dacht ik er helemaal niet aan voor ik begon – dat ik verder ben blijven schrijven na mijn laatste zin van gisteren: ‘Voor ik hier weg zal gaan’.
Mijn laatste zin die een dubbele betekenis had: weg gaan van de vijver waar ik zat en, weg gaan, het nieuwe leven in, zoals het wellicht, de lezer me kennende, zal worden geïnterpreteerd.
Waarmede ik toen bedoelde, heel eenvoudig, weg gaan van de vijver. Maar, om eerlijk te zijn, en dat ben ik altijd, ik toen niet dacht aan weg te gaan uit het leven, zelfs al sta ik wel altijd, zoals Cervantes het schreef, met een voet in de stijgbeugel.
Zo ben ik nu, in een ruk, en zo vlug schreef ik nog nooit mijn blog, in de verlenging van de vorige verder gegaan, omdat de tijd – die mijn vriend is - zo welwillend was me te inspireren. Ik hem dankbaar ben, hij mijn zekerheid is aan te komen.
30-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-04-2018 |
Als ik weg zal gaan. |
Na een lange tocht in de contreien van de geest, terug op aarde. Of ik me nog herken na al wat ik schreef en al wat ik nog in mij draag om te schrijven? Om eerlijk te zijn, ik heb er moeite mee. Ik zit aan de vijver en het is lente, ook in mij. De wind jaagt in de bomen en bloesems van de wilde kerselaar dwarrelen over mij, weg over de wereld. Ik weet zijn vruchten zwellen al, ik weet hoe, in zijn verste worteling de sappen bruisen en zijn gaan stijgen, en hoe het grote, zinderende leven zich toont aan ons, aan mij, die hier verlaten zit, vergroeid met al wat is en hier wortel schieten wou om nimmer nog hier weg te gaan: er te zijn zoals de bomen er zijn, het riet, de grassen, de netels en de bramen, de eeuwigheid. En ik toeziende hoe het leven woekert, en ik weet het, tot diep in mij.
Er is weinig nog dat moet. Wat ik ook nog toevoeg aan wat er al staat, het zal niet nieuw zijn, het zal een herhaling zijn van wat er al is, ik heb het beste van mezelf in woorden al opgestapeld. Ik kan er wel een laag uit terugnemen, traag, maar gestaag herlezen en herdenken en er nog aan toevoegen wat er misschien nog niet stond, maar ik kan ook, niet verder gaan en me stollen in wat er geschreven staat; ik kan zoals de lente - mijn lente – kijken wat er voort zal komen uit deze stolling van gedachten naar de zomer toe, en verder naar de herfst toe.
Hoewel er geen zekerheid is – enkel deze van de lente is er – of, wat is verder zal gaan, gekruid zal worden met engelenwortel en wilde selder, met marjolein en bovenal met thymus in de zon in bloei.
Waar zit ik hier dan, waarom niet aan de hand van grootmoeder in die holle weg naar het kapelletje in de velden, de bermen vol met vreemde geuren die er nu niet meer zijn, deze van de wilde thymus met bijen en vlinders, massa’s, en vliegen en kevers. Waar ben je beelden uit mijn jeugd en ik die hier maar zit te kijken hoe het is om me heen, met in mijn ooghoeken de glinster van het sprankellicht op het bed dat van het water is.
Ik zoveel kan denken, waar ik beweegloos zit. Ik me verplaatsen kan, een boogscheut verder, in de woning waar ik zat rechtover de vriend die ging, in de veranda, toen het laatst, winter was en het licht verschralen ging in de namiddag. Denk ik dat hij wacht op mij, ergens, ergens waar niets anders dan een ergens is; gedoken hij, trouw als vriend, wachtende, zoals de vader aan de hemelpoort die wachtte op zijn zoons om binnen te gaan.
Dit is van deze middag dat ik hier ben, hoog en boven alles uit; waar ik me teken, waar ik me schilder, me beeldhouw. Hoe het er aan toe gaat binnen in mij, en te verzwijgen, al hangt het wel in mijn hoofd, wat ik nog te doen heb, een allerlaatste stap die ik nog te zetten heb, de voet reeds opgeheven - in de stijgbeugel, zegde Cervantes - en ik nog wacht, even nog, om hem neer te zetten. Of, wat is er van het afscheid nemen en daarna, de plaats hier, waar ik zit, leeg van mij.
Misschien, je weet maar nooit, blijven de gedachten nog die ik hier vandaag, als fluisterwolken achterlaten wil, voor ik weg zal gaan.
29-04-2018, 07:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-04-2018 |
Het Woord dat Tao is |
Kon ik maar, dacht ik deze morgen – het licht als staal opgeblonken - kon ik maar mijn geschriften opbouwen zoals Johan Sebastian zijn suites? Het zouden hoogdagen zijn. Ik hoop dit voor elke dag als ik er aan begin, maar het hoeft ook niet, want wat indien het zo was, hoe zou ik me ooit nog overtreffen kunnen en het is precies op het zich overtreffen dat het aankomt.
Vanmorgen ook dacht ik aan Lao Tseu. Ik zag hem als de poëet die onder de bloeiende kerselaars, op zijn boek in slaap was gevallen en toen hij wakker werd, bedekt met bloesems, hij herlas wat hij geschreven had:
‘There was something undifferentiated and yet complete, which existed before Heaven and Earth. / Soundless and formless, it depends upon nothing external, operating in circular motion ceaselessly. / It may be considered the root (Mother) of all beings under heaven. / I don’t know its name, / And call it Tao.’[1]
En ik toen dacht dat Tao het begin van alles was, zoals het geschreven staat bij Johannes: ‘In den beginne was het Woord[2]’, een zin die alles overtreft wat er ooit geschreven werd en al wat nog geschreven zal worden.
En de Evangelist gaat verder in 2: ‘The same was in the beginning with God’, wat me over komt alsof er naast God, het Woord was (als tweede persoon van de Heilige Drievuldigheid).
Maar, ik houd me bij wat hij verder zegt in 3: ‘And the Word was God’, dat overeenstemt met wat Lao Tseu ons leert over Tao, al zegt deze zeker niet dat het God was. Maar Tao of het Woord of God het doet er niet toe, allen waren ze het Begin en er kan maar één Begin geweest zijn.
En wat de Drievuldigheid betreft, zie ik enkel het Universum, bestaande uit het zichtbare, het lichaam ervan, en uit het onzichtbare, de Geest ervan. En wij, de mens, als zoon/dochter van het zichtbare als van het onzichtbare.
Er was in den beginne ook geen Chaos. De ‘tohu wa bohu, van Genesis, leert ons Fabre d’Olivet in zijn ‘La Langue Hébraïque restituée’, was een ‘potentieel zijn’ en het woord, het eerste woord van de Bijbel ‘Bereshit’, vertaalt hij niet door ‘in den beginne (schiep God), maar door een ‘aanwezig zijn in potentie’.
Het begin van alles is aldus niet - nog altijd hoe de Hebreeuwse tekst gelezen moet volgens Fabre d’Olivet - het zichtbare dat geleidelijk ontstaat, maar, het onzichtbare van het nadenken of het plannen en dit gedurende zes dagen. Om pas de zevende dag uit te voeren wat gepland was. Een metafysische subtiliteit die ik graag vermeld, ook omdat het van Fabre komt.
Ik was, zo zie ik het nu na wat ik de laatste dagen schreef, verkeerd, in GENESIS I, het Woord te vervangen door het Zijnde. Heel wijs was dit niet. Ik zal er dan ook, later, wanneer weet ik nog niet, op terug komen.
[1] ‘The Book of Lao Tzi’, Foreign Language Press, Beijing, 1993, Chapter 25
[2] Johannes schreef: 1. In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. 2. The same was in the beginning with God. 3. All things were made by him; and without him was not any thing made that was made.
28-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-04-2018 |
GENESIS V |
Gelezen dan van Lao Tseu.
Van hem gehoord,
er iets Onbepaalds bestond
in den beginne dat, van al
wat komen zou de moeder was.
Tao wist hij het te noemen.
En wij denken gingen, ongestoord en onvervaard
dat het Onbepaalde even goed
het Woord kon zijn.
En in alle rust we zeggen konden
dat in den beginne Tao was,
orde die geen chaos was, geen tohu wa bohu
maar in potentie Universum was.
Maar een schepping was er niet
en ook niet nodig.
Zoals het water borrelt uit de bron
en beken vormt en beken stromen worden,
zo borrelt uit het Woord
wat in potentie reeds er is.
En dit is precies, zegt Fabre d’Olivet
wat ‘Bereshit’ betekent,
het eerste woord dat in de Bijbel staat:
het aanwezig in potentie zijn.
De kracht van die potentie,
zo bezeten en zo hevig was
dat, miljarden jaren later het nog te horen is,
zo wordt momenteel het toch gezegd.
En wij het verder horen zullen
tot in onze genen, waar het zich stapelen zal.
27-04-2018, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-04-2018 |
Bezinning, Bezinking |
Ik ontwaakte met Jean-Philippe Rameau: het beste dat ik hoorde van hem[1][. Hij doet me een ogenblik denken aan Bach. Een ogenblik zelfs droomde ik weg; droomde ik de muziek voor mijn uitvaart, maar er is zo veel dat hiervoor kan gebruikt worden, dacht ik.
Maar dan – hoe gedachten schuiven kunnen - kwam ‘de onbehouwen steen’, kwam de Almendres . Ik weet nu dat het verhaal ervan wel degelijk driemaal voorkomt in de Bijbel, niet alleen in Exodus 20, 25 maar ook in Deuteronomium 27, 5, en in Joshua 8, 31. Ik vond dit terug in mijn Portugal-reisverslag van 1997, toen ik me vragen stelde bij ‘o Olmeneque dos Almendres’: het veld van 92 (het cijfer stond vermeld op een bord), dolmen, opgesteld in twee bijna-cirkels. Mijn geheugen had me dus niet in de steek gelaten.
Het veld is gelegen dicht bij Evora in de Alentejo regio, op de hellingen van de ‘Monte dos Almendres en gekend als ‘cromelegue dos Almendres’. Het is een van de belangrijkste Megalithische plaatsen van het Iberisch schiereiland, de ouderdom ervan wordt geraamd op 3000, sommige delen zelfs van 6000 jaar voor Chr.
Wat de Bijbel betreft en dan Deuteronomium 27, 5, luidt de tekst: ‘And there shalt thou build an altar to the Lord thy God of whole stones: thou shalt not lift any iron tool upon them.
Deze van Joshua 8, 31 is een verwijzing naar: ‘as it is written in the book of the law of Mozes, an altar of whole stones over which no man hath lift up any iron.
En dan iets totaal anders. Ik heb me, naarmate mijn tekst vorderde, heel de tijd ongemakkelijk gevoeld omwille van het Evangelie van Johannes, waarin ik die prachtige eerste zin: ‘in den beginne was het Woord’ heb verwaarloosd, en 'Woord' om een of andere eigenzinnige reden heb vervangen door het Zijnde. Het Woord nochtans poëtischer zijnde en in deze zin ruimer van inhoud en visie.
Ik heb getracht hieraan tegemoet te komen door in Genesis IV de zin van Johannes aan te halen, echter onvoldoende krachtig omdat ik geen afbreuk meer kon doen aan wat ik in het begin had gezegd. Ik heb getracht het op te lossen zoals ik het gedaan heb, maar ik denk nu dat ik ongelijk heb gehad te beginnen met het 'Zijnde' en niet met het 'Woord'.
En wel omdat het Woord ook de Tao was die er ook was om er te zijn van in den beginne en de moeder was van waar uit alles is ontstaan.
Het is me dus duidelijk dat Johannes, of de schrijven van het evangelie naar Johannes genoemd, ook geïnspireerd
GENESIS was door de idee van Lao Tseu, een idee die strookt met wat ik heb willen besluiten over wat er moet geweest zijn in de beginne, namelijk een soort van wil om te doen ontstaan wat is ontstaan en zoals het is ontstaan en een vervolg heeft gekend zoals het vervolg is geweest. Een ander kon niet.
Ook, ik vergiste me, naarmate ik vorder verdwijnt de drang om verder te gaan. Ik voelde me heel goed toen ik van de ene blog naar de andere ging, maar dit gevoel heeft zich opgelost, ik ben in een labyrint terecht gekomen waar ik blijf ronddolen. Ik heb nog één GENESIS die ik er wil aan toevoegen, daarna komen de overige of komen ze nimmer, maar als ze komen dan, gebundeld van I tot IX, want ik heb het gevoel dat het geen poëzie is die ik aan het schrijven ben, maar dat ik op weg ben om een metafysisch betoog te houden en me dus aan het herhalen ben, zelfs, et j’exagère pour me faire comprendre, dat ik aan het ijlen ben.
[1]Jean-Philippe Rameau: ‘Les Boréades: Entrée de Polymnie.
26-04-2018, 10:42 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-04-2018 |
GENESIS IV |
En eeuw na eeuw, en veel vlugger nu
het Zijnde hier, de duisternis verdrong.
Maar, geen overhaasting was vereist
en zeker niet, zoals zo dikwijls is gebeurd,
het zwaard gezwaaid
en sprokkelhout met stapels,
om Giordano Bruno te verbranden
en zovelen ook
die zochten wat hen dichter bracht
tot wat er woonde van het Zijnde diep in hen.
ik, een moeheid soms, een onvermogen,
uit te maken hoe ik het lezen moet.
Verwenst de mens die het geduld niet kent
als het Woord dat van Johannes was,
het Zijnde, zijnde,
oneindig lang gedreven bleef
om van af het allerkleinste,
tot atoom tot cel,
tot mens te bouwen, om aldus
terecht te komen waar Het wonen wou.
Een openbaring was het wel,
al werd het Woord, het Zijnde, God genoemd
en geen Heer noch Adonaï,
omdat de ‘Zeventig’ het zo, graag vertalen
wilden om de Grieken te behagen.
Een eerste naam aldus, een aanzet
voor de naam die ongeschreven blijven moest.
Zo is thans van alle namen
die we noemen, gekend de naam
die ons verdeelt in plaats van te verenen.
Zo beter hem niet uit te spreken en geen
triomf te roepen van het zeker weten.
Hoe zijn we ertoe gekomen,
Hij spreekt toch niet
met woorden en ziet toch niet met ogen.
Zijn taal is stilte tussen stiltes ingeschoven,
zijn blik zijn verre sterrenstelsels
die de NASA, dagelijks ons wil tonen.
Hij al wat is, ook kan bewonen.
Kom denken we de wereld is ons vreemd,
de toegankelijkheid van spiegelwaters
is zo broos, de biezen staan er rank,
de torren en de wieren, het eendenkroos,
verzameling van clusters elektronen.
Hoe goed het is te weten niet te weten
wat Hij ons verborgen houdt.
Maar geef geen naam
aan goden uit de mens geboren.
25-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-04-2018 |
GENESIS III. |
Het was ook de mens,
geïnspireerd door wat hij zag en hoorde
de stem toen die het hem vertelde,
in het verbazende Hebreeuws,
hij, de Boeken van de Bijbel, schrijven ging.
En wij er meer dan even toch,
bij stil gestaan want, bij Pessoa gelezen
dat je de grootte hebt
die van je kennis is en niet van je gestalte.
En ruimer dus gekeken,
en ook ons afgevraagd,
denkend nu aan Avebury,
waarom de Bijbel-mens
dan schrijven ging dat God van toen
hem opdracht gaf :
‘Als jij me een altaar bouwt
in onbehouwen steen het moet’.
Waarom dit opgetekend,
kwam misschien het onbehouwen-zijn
van wat men dacht in Avebury,
van wat men dacht in Stonehenge ook?
Maar, achteraf,
hoe onverstandig te verklaren
in plaats van doodgezwegen,
dat de eerste mens die Adam was
de allereerste zonde
binnen heeft gebracht;
het mag nog Paulus wezen
die het beweerde in wat hij
aan de Romeinen schreef.
Waarom dan later nog, veel later,
waarom dan deze zonde te behouden
en als ‘mysterieus’ te tekenen
in de ‘Veritatis Splendor’-encycliek?
Waarom dit doorgegeven nu we weten
dat het bij dood en leven
Adam niet kon wezen.
24-04-2018, 09:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-04-2018 |
Bezinning, vervolg |
Van je vrienden/kennissen/lezers zal je het gedaan krijgen: een groot Bijbelkenner – ik noemde hem reeds in vorige blogs - helpt me uit de nood. Ik was begonnen met het overlezen van ‘Genesis’, zoekend naar de zin van Jahweh, over het onbehouwen stenen altaar, maar hij citeert me klaar en duidelijk, Exodus 20, 25, en de tekst ervan:
‘Maar indien je me een stenen altaar zult maken, zo zult gij dit niet maken van gehouwen steen, zo gij uw houwijzer erover verheft, zo zult gij het ontheiligen.
Wat ik opzoek in mijn King James’ versie, waar ik lees:
‘And if thou wilt make me an altar of stone, thou shalt not build it of hewn stone: for if you lift up your tool upon it, thou hast polluted it.
Echter, ik zag het totaal verkeerd als ik schreef dat deze versregels vermeld staan in drie verschillende boeken van de Bijbel, of laat ik je zeggen dat ik misleid werd door de nota’s in de marge van de King James’ tekst.
Ik denk evenwel dat dit een van de oudste teksten uit de Bijbel moet zijn, die wijzen op iets dat destijds – is het prehistorisch-esoterisch geladen? - gangbaar was: het sacraal karakter toegekend aan onbehouwen stenen, dolmen of menhirs. Want in 1 Koningen en 1 Kronijken wordt er over het ‘onbehouwen zijn van stenen’, niet meer gesproken, integendeel:
In 1 Koningen 5, 17:
‘And the king commanded and they brought great stones, costly stones, and hewed stones, to lay the foundation of the house’.
Bij de bouw ervan, de tempel in Jerusalem, kwam alles klaar gemaakt op het bouwterrein want:
6, 7: ‘So that there was neither hammer nor axe, nor any tool of iron heard in the house, while it was in building.
En in 1 Kronijken 22.2 ‘
And David commanded to gather together the strangers that were in the land of Israel; and he set masons to hew wrought stones to build the house of God.’
Wie dit leest voelt onmiddellijk de enorme poëtische kracht van de Bijbel. Het is, voor mij, het Boek der boeken, onovertroffen, onevenaarbaar en dan denk ik zowel aan het Oude als aan het Nieuwe Testament.
Ik wil dit beklemtonen, ik wil duidelijk stellen, de waarde die ik hecht aan dit boek dat ik zie als een gezel, het boek dat ik zeker meenemen zou op mijn onbewoond eiland. Ik denk zelfs dat ik er geen ander zou aan toevoegen om zeker geen spijt te hebben over de keuze van een tweede boek.
Het is tezelfdertijd een bekentenis die ik doe omdat ik, met mijn Genesis-gedicht dat wordende is, onvermijdelijk afwijken zal van de Jahweh die erin optreedt.
Deze blog wijst ook op de struggle die ik ken om verder te gaan zoals ik zou willen dat mijn bundel verder verloopt. Het is in feite geen gebrek aan inspiratie, eerder een gebrek aan concentratie, aan het nemen van een beslissing die definitief moet zijn.
Dit geldt evenwel voor elke blog die ik schrijf, de inspiratie is er, maar het schrijven ervan verloopt soms heel stug.
Soms ook word ik er voor beloond.
23-04-2018, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-04-2018 |
Bezinning |
I can’t write a religious philosofical poem a day. Deep reflexion is necessary for both, writer and reader. So, in order to arrive where we ought to arrive, both of us, we need more time.
Ik was aangekomen bij de woorden van Jahweh: ‘als je me een altaar bouwt in onbehouwen steen het moet’. Ik weet dat dit opgetekend staat, in drie boeken van de Bijbel. Heb mijn King James’ Bijbel mee genomen naar de vijver, en gezeten in de schaduw, heb ik getracht de zin van Jahweh te lokaliseren. Ik ben er niet in geslaagd, nog niet. Maar ik moet verder zoeken omdat, vond ik, het een belangrijk gegeven was, dat het onbehouwen laten, herkomstig was uit een gemeenschappelijke bron en ik hier een binding zag met de talloze dolmen en menhirs over West-Europa verspreid - ook deze van Stonehenge - die onbehouwen zijn gebleven, onbehouwen wat betekende ongepollueerd door een beitel, of door mensenhanden. omdat aan de stenen - en dit is een visie van mij en van heel wat anderen - in hun natuurlijke staat, een innerlijke kracht werd toegekend.
Ik herinner me, het was in Avebury, dat een jonge man – ik was toen ook nog jong – de stenen die er in een cirkel liggen betastte met een wichelroede en dat de roede heel duidelijk begon heen en weer te slaan.
Ik vroeg hem of het zo was dat de stenen magnetisch geladen waren, en hij antwoordde: Didn’t you see my dowsing rod, how strongly it was moving? Kon het dat dit een algemeen verspreid beginsel was die destijds doorgedrongen was tot onze eerste kathedraalbouwers die ook, zoals Louis Charpentier[1] laat opmerken de stenen lieten trillen zoals de snaren van een piano.
Zo, er gaan heel wat opzoekingen aan vooraf, wil je niet op de vingers getikt worden voor plagiaat,
En dan is er nog, het weergeven van de grondgedachte in een zo beknopt mogelijke vorm, waarbij elk woord zijn betekenis heelt, telkens trachtend én het ritme te behouden, én kleur te geven aan de klank van het woord. Om deze redenen ook riskeert de bestaande tekst, bij elke lezing ervan te worden gewijzigd. Dit overkomt me regelmatig, zodat ik verplicht ben, op een gegeven moment, de tekst los te laten zoals hij er staat en hem niet meer te gaan herlezen. Wat ik uiteindelijk toch doe, zoekend naar de perfectie die, ik beken het, veelvuldig kan zijn.
Het herlezen houdt dus telkens een gevaar in, ik weet het maar al te goed, vooral omdat het draagvlak van mijn Genesis, gedachten zijn die iets verkondigen willen en in deze toestand minder poëtisch worden opgebouwd – de poëzie zit hem in de gedachten zelf – en minder in de woordkeuze.
Ik dacht dat dit nodig was vermeld te worden. Is het niet voor jou, als lezer, het is in elk geval geldig voor mij als schrijver. En het is dubbel nodig want ik wil me er van ontdoen, ik wil me er van bevrijden door het neerschrijven ervan.
Creatief zijn op alle vlakken is het bewijs van ons mens zijn, vooral dan het bewijs van de geest in ons. Het bewijs dat deze niet ingeslapen is maar functioneert zoals het Universum functioneert, altijd bewegend.
In dit opzicht ben en blijf ik een slaaf van het woord.
[1] Louis Charpentier: ‘Les Mystères de la Cathédrale de Chartres’ Robert Laffont, 1966
22-04-2018, 07:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-04-2018 |
GENESIS II |
In de tijd van toen,
zo zachtjes aan, maar o zo afgemeten,
is uit de stof van melkwegstelsels
hij geboren die silexen tot messen sliep
en zijn hand, gekleurd met oker,
op de grots-wand hier heeft afgezet.
Hij, zoals hij zag en hoe het hoorde
de hunker zijnde van het Zijnde
dat zich zelf in hem wou zien
om te weten dat het er wel was.
De mens,
een noodzaak voor het Zijnde was
dat anders, in zijn eenzaamheid van zijn,
wegkwijnen zou, in overbodigheid.
En hij,
hoe onderlegd hij Stonehenge bouwde,
niet alleen bewogen
door van zon en sterren het bewegen,
maar het meest nog door de geheime
krachten die onzichtbaar,
te ontdekken waren als verhalen.
Hoe hij, in zijn eigenzinnigheid,
in de Almendres
waar olijven rijpen en de kurkeik groeit,
menhirs heeft opgericht.
En wij er waren, de nagalm nog gehoord
van psalmen en gebeden, zo stil het was.
Hoe zullen we hen begrijpen ooit,
en weten wat zij ons vertellen wilden.
Zo wij gedacht:
in hen ontstaan,
dat dit een allereerste revelatie
hier op aarde was.
21-04-2018, 07:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-04-2018 |
GENESIS I |
To find more what holds the nuclei (of atoms) together, many experiments were made in which protons with higher and higher energies were smashed into nuclei. It was expected that only neutrons and protons would come out. First there were pions, then lambdas, and sigmas and rhos, and they ran out of the alphabet. Then came particles with numbers (their masses), such as sigma 1190 and sigma 1386. It soon became clear that the numbers of particles was open-ended, and depended on the amount of energy used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that’s too complicated.
Richard Feynman: 'QED, the strange theory of light and matter'; Penguin Books, 1990.
In den beginne was het Zijnde,
was er de kracht van het Zijn.
Het Zijnde kende geen begin,
het ook geen einde kennen zal.
Het er was als een substantie,
noch in min, noch in meer,
als het weefsel van een Universum
in potentie, het Zijnde er was,
Niet te tellen,
uit het Zijnde zijn tot stand
gekomen, met een donderslag
te horen, dromen van vormen
in een limietloze verwevenheid.
En alle vormen die ontstonden
zijn vormen van het Zijnde,
en alle vormen in hun totale totaliteit,
zijn dragers van het komende.
Dit was in den beginne dat begin
gebleven is, want niets is af
en niets is dat niet bewegend is
naar binnen als naar buiten,
in een mateloze complexiteit.
Zo verwierf het Zijnde
dat onzichtbare was, een andere vorm
een vorm die zichtbaar was,
maar niemand was er
om te getuigen van wat zichtbaar was
noch iemand om te noemen
wat onzichtbaar was.
Zo, wat was het nut ervan?
20-04-2018, 08:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-04-2018 |
Genesis |
Ik schreef, verblind door het cijfer, in het jaar 2000 een aantal gedichten, gebundeld ‘Genesis 2000’, met als eerste versregel ‘In den beginne was het Woord’.
Wat het Woord was wist ik niet, weet ik nog niet, zal ik wellicht nimmer weten, maar er was ‘Iets’ dat er nu nog is en dat er niet, niet kon geweest zijn ware het er niet geweest – eventueel in potentie - in den beginne.
Het Iets is er nog, het zit zelfs in de kleinste zandkorrel die er is, onomstootbaar, onweerlegbaar is er het Iets-dat-er-was-in-den-beginne, al zien we het niet met onze blote ogen, in aanwezig. Het is er, het schittert er, en het is niet te begrijpen; wel hoe het er is: een bundeling atomen, want het is beweging.
En het is er omdat het beweging is en omdat er niets is dat niet in beweging is, zelfs het lichaam na de dood, want wat stof is vergaat tot stof, maar wat van het Iets is, kan niet tot stof vergaan want het Iets is geen stof, het is het ‘zijnde’ en het ‘wordende’, en meer het wordende dan het zijnde.
De beweging is in het atoom, de elektron zich slingerend omheen de nucleus. Ware er deze slingering niet, er zou geen beweging zijn, geen wordende, en waren wij er niet er zou niemand zijn om dit vast te stellen. Het Iets zou er zijn, zoals het er nu is, in de strook van 4 km tussen Noord- en Zuid-Korea, een strook niemandsland. En zou het ganse Universum, de totaliteit van alle atomen en nuclei, een niemandsland zijn. En of het er nu was of niet, het had niet de minste betekenis om Universum te zijn, en evenmin om het Iets te zijn.
Wie dit niet aanvaard, wie dit niet begrijpen kan is een doofstom en blind iemand die, precies in dat Universum, op zijn plaats zou zijn, zoals een oceaan er op zijn plaats is, een berg, een boom en een bloesem, een bij en een vlinder er op zijn plaats zou zijn. Maar tot welk nut, tot welke bezieling, tot welke vooruitzichten?
We hebben dit al ettelijke malen geschreven; we kunnen er ons niet van los maken, omdat het o zo duidelijk de rol van de mens in het Universum belicht, aantoont en noodzakelijk maakt. De mens die er is omdat het Universum er zou zijn.
Niemand kan dit ontkennen, zonder de mens, de denkende, redenerende mens is het Universum zero, zoals er misschien ontelbare universums zijn die met hetzelfde fenomeen opgeschept zitten, namelijk nood hebben aan een homo sapiens, aan een denkend iemand of iets.
Ik heb dit destijds uitgeschreven in een twaalftal gedichten. Ik kan het niet over mijn hart krijgen deze twaalf gedichten te laten vergaan tot stof. Ik meen me te herinneren ooit een poging te hebben gedaan deze binnen te schuiven als blog, maar ik heb het niet opgezocht in de bijna 3000 blogs die ik al geschreven heb. Trouwens wat ik je de komende dagen ga voorleggen à rato van twee of drie gedichten daags, is mijn nieuwe en allerlaatste versie.
Ik begin eraan vandaag. Eens die geschreven wens ik er niet meer op terug te komen want de tijd dringt.
Weze, het zijnde en het wordende me genadig.
19-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-04-2018 |
Op een avond. |
Op een avond neer gaan zitten – waar
heeft schier geen betekenis - en in dromen
of gedachten, de bolster laten barsten
die omheen ons lichaam ligt en achter
ons te laten, lijk de slang haar vel afschuift
het loze leven dat ons gebonden hield:
Wij toen, de oneindigheid zijn in gegaan.
We hebben het zelden zo geweten
maar op een morgen ook, we zagen het,
de meidoorn als met late sneeuw bedekt,
zoals we ook het lazen van T.S. Eliot.
En even blank nu, alle ogenblikken
die nog komen zullen, uitgebalanceerd.
Wie of wie we hebben bemind,
in de grenzeloosheid van schoot in schoot
ineen gevlochten en ineen verschroeid
tot pulver van smaragd en amethist.
En niet nodig te begrijpen omdat
het zo doordringend is:
de elektron zich slingerend
omheen de nucleus, de siddering
van al wat is gekend en niet gekend,
ijl beademd en beneveld,
het zijnde en het wordende.
De nachten hier zijn koel in dit oord.
18-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-04-2018 |
Al het nieuwe dat er is |
Ik dacht eraan, de laatste dagen, dat ik op een punt gekomen was dat ik alles gezegd had wat ik te vertellen had; dat er voor mij, zoals voor de Ecclesiasticus, niets nieuws meer was onder de zon en ik het voortaan stellen moest met wat er in de loop der jaren opgetekend stond. Een nefast gevoel, alsof er over jou een net gespannen wordt waarvan de mazen zijn dichtgesnoerd en je nog enkel, binnen dat net, functioneren kunt, een niet alleen nefast maar ook een verstikkend gevoel.
Is het zo, ben ik aan het einde gekomen van mijn Latijn en ben ik aangewezen op het herkauwen van wat er al staat?
Zo, lezer, heb begrip voor de toestand waarin ik me bevind als het te opvallend zou worden dat ik me begin te herhalen - wat ik in feite altijd heb gedaan, maar dan gecamoufleerd, hernomen heb, aangevuld of neergezet in een ander kader, vergeef het me. Een man zonder gebeurtenissen, is aangewezen op zijn verbeelding; een verbeelding die niet altijd is wat ze zou moeten zijn. Maar inspiratie is nu eenmaal afhankelijk van heel wat zaken.
In feite zou ik dit niet moeten schrijven, maar ik schrijf het aan mezelf, het is een excuus dat ik zoek omdat ik mezelf vertellen wil dat ik het gevoel heb, leeg geschreven te zijn. En ik zeg het openlijk omdat ik in deze geschriften altijd eerlijk ben geweest.
Misschien is de tijd gekomen om gedichten te schrijven; losse zinnen op te tekenen die samengebracht een verrassing inhouden die Edgar Allan Poe als poëzie bestempelen zou; of, zoals Paul Auster te werk gaat, in een hoop zinnen alle overbodige woorden schrappen om nog enkel de graten, de beenderen over te houden ontdaan van al het vlees er omheen.
Tal zijn de mogelijkheden die overblijven, tal zijn de richtingen die ik zou kunnen inslaan. Ware ik een halve eeuw jonger, ik zou me kunnen voordoen als een verliefde man, terwijl de liefde, die er nog altijd is een gestolde vorm heeft aangenomen, een vertrouwenskwestie geworden is, een steunen op elkaar met evenwel, en deze is noodzakelijk, een diepe innige band die een vergroeiing geworden is, een op elkaar ingeënt zijn, geworden.
Je komt er niet van los, je kunt je er niet van bevrijden, want dit zou een vorm van oneerlijkheid in houden: een oude boom die plots terug bloesems krijgt en vruchten draagt, zoals er nog nooit vruchten zijn geweest.
Dit ook maakt deel uit van de beperkingen die mijn leeftijd met zich brengt. Ik zou het wel kunnen maar het is niet passend meer, ik zit wel degelijk gevangen in een net waarvan de mazen heel klein geworden zijn.
Ik heb een vriend, die in zijn gedichten - althans ik hoop dat deze de spiegel zijn van zijn geest – verliefd overkomt, hij is nochtans niet meer van de jongste, maar als ik zijn beeld weg denk, en als ik hem lees, dan komt hij over als een jonge man. Ik kom over zoals een Cees Noteboom overkomt bij mij.
Ik wil ook niet meer teruggrijpen naar wat vroeger was, naar mijn verliefd zijn van toen; de verliefdheid die we allen gekend hebben, in een eerste fase verslingerend, en daarna verstillend, verinnigend de uitgroei ervan. Omdat deze terugkeer naar vroeger pijn betekent, die soms niet te houden is. Die pijn om de pijn is, wat ik vermijden wil. Zelfs nu, is het lijk een – andere - schaduw die hangen blijft achter de ‘dingen’ die er geweest zijn.
Nota.
Wat de presentatie betreft? Ik werk nu met een nieuwe laptop die me parten speelt.
17-04-2018, 06:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-04-2018 |
De schaduw over ons |
Waar vind ik vandaag de materie voor mijn blog. Welke gronden, welke luchtlagen moet ik doorwoelen ergens, in de meest verborgen hoeken die van mij zijn of, van deze om me heen? ik ben er nog altijd niet mee klaar gekomen en wellicht wordt dit klaarkomen een ijdele hoop, dan toch bij leven, daarna is het te laat opdat het nog van enige betekenis zou zijn.
Ik heb het al gezegd, de ene zekerheid is deze van het niet weten van wat er is van de plaats van onze gedachten, onze herinneringen. We denken dat ze ergens schuil gaan in onze hersenen maar er kunnen andere plaatsen zijn waar ze zich geborgen houden. Als ik Bentov van gisteren, er bij haal, schijnt het me toe dat wat het rijk van atoom, elektron, quarks betreft, alles mogelijk is en ze zich, immaterieel zoals ze zich voordoen, evengoed kunnen bevinden in de omgeving van Mars of Saturnus duidelijk zichtbaar deze morgen op het maan overgoten laken van wat nog restte van de nacht.
Echter waarom is het nodig dit te weten? Wie ben ik opdat ik me die vraag stellen zou? De gedachten, de herinneringen zijn er en daarmee basta, het is voldoende dat ze er zijn, want wie of wat zouden we zijn indien ze er niet waren. En verder, waarom me maar steeds vragen stellen over het ontstaan van de wereld. Hij is er en we weten het met zekerheid, we menen hem te kennen, de uiterlijke, zichtbare wereld dan toch, deze die ons aanbelangt. Maar hoe hij er gekomen is, zeggen velen, heeft geen zin ons er vragen over te stellen. Hij is er. En ze hebben gelijk, wat niet belet dat er als een schaduw, een vraag hangen blijft, een dorst die niet gelaafd werd.
We zijn in feite geconcipieerd mét deze schaduw. Hij werd ons meegegeven en zoals ik het zie is er een reden voor, is het gewild, dat we ons de vraag naar onze herkomst zouden stellen. Om te beginnen deze wat onze ouders en grootouders betreft, die een logische vraag is, maar eens daar gekomen zijn we geneigd verder te gaan om uit te komen bij de Kelten misschien of bij de mens van Lascaux en andere plaatsen, die zich de dieren herinnerde die hij zag in de natuur om hem heen. Herinneringen die hij houden wilde en in kleuren tekende op de wand van de grot waar hij verbleef.
Het teken van zijn zelfbewustzijn: zijn bestaan als individu, met een eigenheid, een ingesteld zijn op wie hij was en wat hij was en hoe hij zich nestelen kon om zich goed te voelen, en zijn kennis, zijn gevoelens, zijn gedragingen ten overstaan van de anderen.
Hij werd de ‘denkende’, de man, afgebeeld door Auguste Rodin en, als denker, de man met de schaduw, de man met de vraag naar zijn herkomst en verder, zijn oorsprong. We ontkomen er niet aan. Zelfs als we zeggen dat we er genoeg aan hebben te weten dat we er zijn, dan is dit een standpunt innemen tegen de natuur van ons wezen in. We zijn, eens we gaan denken - wat ons beroep is - ingesteld op de vraag naar onze oorsprong. De vraag van de denkende Rodin, gestold voor eeuwig in brons.
En hieruit afgeleid: onze gedachten, onze herinneringen, liggen deze opgeslagen in ons lichaam, of in de golven die omheen ons lichaam zijn, ons lichaam de antenne zijnde?
16-04-2018, 06:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-04-2018 |
Het punt zero van de slinger |
Vanwaar ik ook vertrek ik kom meestal telkens aan in een zelfde omgeving, deze van de geest, alsof ik er al schrijvend naar toe gezogen werd. Het teken van een pendelbeweging, gaande van het uiterlijke naar het innerlijke, er even te vertoeven, en terug naar het uiterlijke. Mijn gans ‘woorden-leven’ is aldus verlopen, een gaan van het alledaagse naar het verheven en terug.
Ik denk dat dit bij velen het geval is, dat het een eigenschap is van de mens, die, van het ogenblik dat hij het resterend dierlijke overstijgt, de regionen van de geest betreedt waar hij zich thuis voelt.
Nu is het wel zo, als ik sommige bezig hoor, deze zelden in de hogere regionen terecht komen, dat ze hangen blijven op het laagste niveau, even boven de scheidingslijn als die er zou kunnen zijn. Ik zal zijn naam hier niet vernoemen, maar hij is een onlangs opgedoken ster die waanbeelden verspreid en ons in de ban houdt van het gevaar dat hij uitademt.
Ik zelf moet er me van ontdoen, vooral als ik hem ga vergelijken met de ‘quotes’ van een andere staatsman die vandaag meer dan nodig zou zijn om hem als wederwoord te dienen. Ik noem Winston Churchill, de Nobelprijs winnaar en ik weet nu waarom hij die prijs gekregen heeft. Hij is een man die ons vergastte op gezegdes die waard zijn, in de wereld waarin we leven, aan de muren van onze ministeries opgehangen te worden. Ik kies er drie van de vele die me werden toegestuurd:
The positive thinker sees the invisible, feels the intangible, and achieves the impossible.
The main vice of capitalism is the uneven distribution of prosperity, the main vice of socialism is the even distribution of misery.
Islam is more dangerous for man than rabies for a dog.
Wat dit laatste betreft zal Engeland het, in sommige regio’s, al voldoende ondervonden hebben.
Om maar te zeggen hoe met deze quotes de spirit van de mens regeert in deze wereld. Het zijn meer de woorden die hij ons heeft nagelaten dan zijn daden die we maar al te vlug vergeten.
Ik ook ben hierop ingesteld. Ik vermeld niet wat ik doe, hoe ik mijn dagen doorbreng, de ene weinig verschillend van de andere; enkel mijn geschriften geven er de kleur van weer, de beginnende tragiek soms, de warmte of de begeestering die me bezielde, de pijn om wat voor altijd en altijd voorbij is, en dat we desondanks, nog steeds houden willen, al weten we dat het onbegonnen werk is.
Zo is dit ook vandaag het geval, ben ik eens te meer aangekomen waar de slinger even stoppen zal, een minimale, minimale fractie van tijd, stoppen zal in het punt zero, waarvan Itzak Bentov schreef in zijn ‘Stalking the wild Pendulum, en ik herneem het hier omdat het totaal niet in te beelden is dat het zo zou zijn, maar weet dat het van een atoomfysicus komt:
‘We have now established that the momentum of the pendulum at that point is zero, that is we know its value very precisely, it’s zero. But we have said before that if we know precisely the momentum of a particle, than its postion becomes diffuse and completely indefinite. That is, the pendulum can be just about any place, even at the end of the universe. Yes, but it has very little time to get there because this whole event occurs in zero time. So there we go again. The pendulum has to disappear in all directions at infinite velocity. It will have to expand very rapidly into space, like a balloon, and then collapse just as rapidly.[1]
Ik heb dit eraan toegevoegd, omdat ik het aanvoel dat de wereld van het binnenste van de materie wonderbaarlijk moet zijn. Al wat Bentov schrijft is bijna even ondoorgrondelijk omdat hij de wereld beschrijft van het grootste wonder, dat van het atoom, waar we dagelijks aan voorbij gaan.
[1] Itzhak Bentov: Stalking the wild Pendulum’- On the mechanics of Consciousness - Fontana/Collins,1979, page 53.
15-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-04-2018 |
Hoe een tekst ontstaat uit het niet |
Het leven is een vat vol onzekerheden, het is de impact ervan die ons schrijven doet alsof dit ons vrijwaren kon van alle kwaad en kwalen; alsof we aldus het negatieve erin, ontmaskeren zouden en we in ons woorden een zekerheid zouden kunnen opbouwen die ons het leven gemakkelijker maken zou.
Hoe we het ook beoordelen, ons schrijven heeft een doel, heeft een betekenis. We weten niet hoe we in het net ervan zijn verzeild geraakt, het feit is dat we erin gevangen zitten en dat we blijven wandelen zoals een equilibrist op de draden ervan, ootmoedig alsof we ermee de wereld konden veranderen van een becijferd gedoe, angstvallig gade geslagen, naar een - zoals het glinsterwater van een vijver - geestelijk spel waarin we ons vermeien kunnen, en een waas van geluk ontdekken die ons uren bezig houdt, ontdaan van al het andere.
Een waas van geluk dat ons stiller maakt, dat al het verkeerde van ons verwijderd houdt en wij, effen als een bergmeer in de morgen, waar we neer gaan zitten om niet méér te zijn dan het water met erop weerspiegeld al de herinneringen die we houden. Er neerzitten met al wat ooit was, van je kindsheid tot je laten jaren, opgerold tot een bol wollen draden, zoals de bol die je moeder rolde en jij erbij stond, de streng wol gestrekt tussen je beide armen. Hoe dikwijls je er niet stond, mijn vriend, mijn ‘ik’ dat zo gekoesterd wordt.
Zijn er andere plaatsen waar je je nu begeven kunt, nu je, herleid tot de essentie van wie je bent of denkt te zijn, om er meer te zijn, of liever om er in gedachten niet te zijn. Er juist te staan of te zitten, ontdaan van al wat je waart, ont-lichaamd, ontbolsterd tot een wolk van deeltjes geest, een voorbode van wat je worden zult, later, als er enkel nog het licht zal zijn, de nachten uitgedoofd in een eeuwig ontwaken en, wat je allemaal hebt geschreven en indien niet, hebt gedacht en op zij geschoven voor de dag die er geschikt zal voor zijn.
Alsof niet elk ogenblik, van elke dag, een zelfde waarde hebben zou, deze van het leven in jou, waar je ook bent: luisterend naar wat over Karl Marx verteld wordt of naar een vriend die je spreekt over wat hij denkt dat zuiver creatieve kunst moet zijn: een componist van klanken die er nog niet zijn, of een beeldhouwer van vormen die nog niet bestaan, of – zoals hij nu bezig is – een weefsel van woorden die hij ergens haalde en samen bracht tot een tapijt waarin hij de stilte van zijn Dasein weven wou, zoals in het tapijt waarvan hij las, o, zo lang geleden, in het boek van Marcel Brion, ‘La Ville de Sable’ - heeft hij dit boek nog tussen de boeken die hem nog resten?
Je zult het niet leggen over het parket, je zult het niet ophangen aan de muur, het niet oprollen als de Thora; je zult er geen gebed over uitspreken, geen gewijd water over sprenkelen. Je zult het simpelweg laten waar het geschreven staat als een tapijt dat er niet is, maar waar je, miraculeus, in gedachten aangekomen bent, een dag van half april toen de lente was in het land.
Naschrift:
Er is een moord gepleegd op mij, als ik denk aan al de boeken die ik heb moeten achterlaten bij de verhuis. Ook Brion is weg. Maar ik hield ‘The English Year’, Oxford University Press, 1967 en wat er, van wat Francis Kilvert (Radnorshire) op 14 april 1872 schreef, in overgenomen werd:
The blossoming fruit trees, the torch trees of Paradise, blazed with a transparent green and white lustre up the dingle [a deep hollow in the landscape] in the setting sunlight. The village is in a blaze of fruit blossom.
14-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-04-2018 |
Vrijdag 13 |
Als ik het gordijn openschuif een planeet in het zuidoosten, duidelijk zichtbaar. Mars of Saturnus, vertelt mijn sterrengids, ik geloof in een goed gesternte in de morgen, maar of het vandaag zal helpen?
Wie was het die schreef dat ze, elke dag, om vier uur opstond om te beginnen schrijven in haar kamerjas; wie was het die beweerde dat hij zijn duizend woorden wou geschreven hebben voor zijn ontbijt; wie was het die slapen ging met nog een uit te werken gedachte zodat hij in de morgen wist hoe te beginnen?
Van de eerste ontgaat me de naam, de tweede was Koestler en de derde was Hemingway, wiens raad die ik trachtte op te volgen en te gaan slapen met een ‘eerste zin’ waarvan ik hoopte dat die, de daaropvolgende morgen, uitmonden zal in een veld van woorden – een bloemen-woordenveld – en één zin is toereikend, want ik hoef niet verder te gaan met een verhaal zoals Hemingway, mij staat het vrij te kiezen.
Vandaag moet ik verder met wat me wordt aan gereikt van uit de schemering en het beeld van de planeet die ik hield vanmorgen. Ik ben ditmaal inderdaad een vroege vogel als ik er zit, vóór de merel aan zijn gebed begint. Ik weet hoe hij gebekt is, hij is een trouwe vriend die begint op uur en tijd en ophoudt als, zijn gebed gezegd, hij leeg gefloten is.
Ik ook heb nu mijn gebed, mijn eerbetoon aan de lente die me gisteren letterlijk overviel, die me de ogen opende en me op mijn plaats zette met nuchtere feiten, zodat ik er nu op terugblikken moet.
Vroeger – laat me zeggen veel vroeger - zag ik dit als een normaal gebeuren, het drong amper door tot mijn geest, het was zo en het bleef zo. Het gaf wel een aangenaam gevoel, maar ik hechtte er geen diepere waarheid aan. Waarom zou ik? Ik wist dat het geuren zou, dat het leven herop flakkeren zou, maar het was een zonder-meer.
Hoe kon ik er toen zo over denken, er niet over nadenken?
Het leven wordt bepaald door de intensiteit waarmede we door de dagen gaan; bepaald door de graad van ons bewust ‘daar zijn’; door wat we zien en hoe we het zien en hoe het ons raakt. Meestal, uren lang, een dag lang, lopen we er blind bij, weten we achteraf, niet precies hoe we de dag hebben doorgebracht, waren er niet die enkele zeldzame ogenblikken dat we heel bewust hebben geleefd. Bewust dat wij het waren die dit gezegd hebben of dat gedaan of ons zo gevoeld hebben.
Zulke momenten zijn heel kostbaar, ze blijven ons bij, hoe minimaal ze ook waren. Zo herinner ik me een onooglijk voorval uit mijn jeugd: ik was in de appelboom gekropen, laat oktober, misschien was het al november, ik had heel hoog nog een Jacques-le-Bel zien hangen en toen ik hem bereikte, hij kleverig aanvoelde en ik hem met een korte ruk van de tak haalde. Als ik er nu aan denk meen ik nog altijd het lichte gekraak te horen van het steeltje dat afbrak. Hoe intens ik toen moet geleefd hebben, dat ik me dat moment blijf herinneren. Ik weet zelfs nog hoe ik in de boom gekropen ben en me langs de onderste takken naar boven heb gehesen. Knaap die ik toen was.
Mijn gevoelens van gisteren zijn ook blijven hangen, ze zinderen nog na vandaag. Ik ga nu optekenen wat ik zou willen dat er met mijn lichaam gebeure als ik heen gegaan ben.
13-04-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |