Ik dacht eraan, de laatste dagen, dat ik op een punt gekomen was dat ik alles gezegd had wat ik te vertellen had; dat er voor mij, zoals voor de Ecclesiasticus, niets nieuws meer was onder de zon en ik het voortaan stellen moest met wat er in de loop der jaren opgetekend stond. Een nefast gevoel, alsof er over jou een net gespannen wordt waarvan de mazen zijn dichtgesnoerd en je nog enkel, binnen dat net, functioneren kunt, een niet alleen nefast maar ook een verstikkend gevoel.
Is het zo, ben ik aan het einde gekomen van mijn Latijn en ben ik aangewezen op het herkauwen van wat er al staat?
Zo, lezer, heb begrip voor de toestand waarin ik me bevind als het te opvallend zou worden dat ik me begin te herhalen - wat ik in feite altijd heb gedaan, maar dan gecamoufleerd, hernomen heb, aangevuld of neergezet in een ander kader, vergeef het me. Een man zonder gebeurtenissen, is aangewezen op zijn verbeelding; een verbeelding die niet altijd is wat ze zou moeten zijn. Maar inspiratie is nu eenmaal afhankelijk van heel wat zaken.
In feite zou ik dit niet moeten schrijven, maar ik schrijf het aan mezelf, het is een excuus dat ik zoek omdat ik mezelf vertellen wil dat ik het gevoel heb, leeg geschreven te zijn. En ik zeg het openlijk omdat ik in deze geschriften altijd eerlijk ben geweest.
Misschien is de tijd gekomen om gedichten te schrijven; losse zinnen op te tekenen die samengebracht een verrassing inhouden die Edgar Allan Poe als poëzie bestempelen zou; of, zoals Paul Auster te werk gaat, in een hoop zinnen alle overbodige woorden schrappen om nog enkel de graten, de beenderen over te houden ontdaan van al het vlees er omheen.
Tal zijn de mogelijkheden die overblijven, tal zijn de richtingen die ik zou kunnen inslaan. Ware ik een halve eeuw jonger, ik zou me kunnen voordoen als een verliefde man, terwijl de liefde, die er nog altijd is een gestolde vorm heeft aangenomen, een vertrouwenskwestie geworden is, een steunen op elkaar met evenwel, en deze is noodzakelijk, een diepe innige band die een vergroeiing geworden is, een op elkaar ingeënt zijn, geworden.
Je komt er niet van los, je kunt je er niet van bevrijden, want dit zou een vorm van oneerlijkheid in houden: een oude boom die plots terug bloesems krijgt en vruchten draagt, zoals er nog nooit vruchten zijn geweest.
Dit ook maakt deel uit van de beperkingen die mijn leeftijd met zich brengt. Ik zou het wel kunnen maar het is niet passend meer, ik zit wel degelijk gevangen in een net waarvan de mazen heel klein geworden zijn.
Ik heb een vriend, die in zijn gedichten - althans ik hoop dat deze de spiegel zijn van zijn geest – verliefd overkomt, hij is nochtans niet meer van de jongste, maar als ik zijn beeld weg denk, en als ik hem lees, dan komt hij over als een jonge man. Ik kom over zoals een Cees Noteboom overkomt bij mij.
Ik wil ook niet meer teruggrijpen naar wat vroeger was, naar mijn verliefd zijn van toen; de verliefdheid die we allen gekend hebben, in een eerste fase verslingerend, en daarna verstillend, verinnigend de uitgroei ervan. Omdat deze terugkeer naar vroeger pijn betekent, die soms niet te houden is. Die pijn om de pijn is, wat ik vermijden wil. Zelfs nu, is het lijk een – andere - schaduw die hangen blijft achter de ‘dingen’ die er geweest zijn.
Nota.
Wat de presentatie betreft? Ik werk nu met een nieuwe laptop die me parten speelt.
|