In de tijd van toen,
zo zachtjes aan, maar o zo afgemeten,
is uit de stof van melkwegstelsels
hij geboren die silexen tot messen sliep
en zijn hand, gekleurd met oker,
op de grots-wand hier heeft afgezet.
Hij, zoals hij zag en hoe het hoorde
de hunker zijnde van het Zijnde
dat zich zelf in hem wou zien
om te weten dat het er wel was.
De mens,
een noodzaak voor het Zijnde was
dat anders, in zijn eenzaamheid van zijn,
wegkwijnen zou, in overbodigheid.
En hij,
hoe onderlegd hij Stonehenge bouwde,
niet alleen bewogen
door van zon en sterren het bewegen,
maar het meest nog door de geheime
krachten die onzichtbaar,
te ontdekken waren als verhalen.
Hoe hij, in zijn eigenzinnigheid,
in de Almendres
waar olijven rijpen en de kurkeik groeit,
menhirs heeft opgericht.
En wij er waren, de nagalm nog gehoord
van psalmen en gebeden, zo stil het was.
Hoe zullen we hen begrijpen ooit,
en weten wat zij ons vertellen wilden.
Zo wij gedacht:
in hen ontstaan,
dat dit een allereerste revelatie
hier op aarde was.
|