Als ik het gordijn openschuif een planeet in het zuidoosten, duidelijk zichtbaar. Mars of Saturnus, vertelt mijn sterrengids, ik geloof in een goed gesternte in de morgen, maar of het vandaag zal helpen?
Wie was het die schreef dat ze, elke dag, om vier uur opstond om te beginnen schrijven in haar kamerjas; wie was het die beweerde dat hij zijn duizend woorden wou geschreven hebben voor zijn ontbijt; wie was het die slapen ging met nog een uit te werken gedachte zodat hij in de morgen wist hoe te beginnen?
Van de eerste ontgaat me de naam, de tweede was Koestler en de derde was Hemingway, wiens raad die ik trachtte op te volgen en te gaan slapen met een ‘eerste zin’ waarvan ik hoopte dat die, de daaropvolgende morgen, uitmonden zal in een veld van woorden – een bloemen-woordenveld – en één zin is toereikend, want ik hoef niet verder te gaan met een verhaal zoals Hemingway, mij staat het vrij te kiezen.
Vandaag moet ik verder met wat me wordt aan gereikt van uit de schemering en het beeld van de planeet die ik hield vanmorgen. Ik ben ditmaal inderdaad een vroege vogel als ik er zit, vóór de merel aan zijn gebed begint. Ik weet hoe hij gebekt is, hij is een trouwe vriend die begint op uur en tijd en ophoudt als, zijn gebed gezegd, hij leeg gefloten is.
Ik ook heb nu mijn gebed, mijn eerbetoon aan de lente die me gisteren letterlijk overviel, die me de ogen opende en me op mijn plaats zette met nuchtere feiten, zodat ik er nu op terugblikken moet.
Vroeger – laat me zeggen veel vroeger - zag ik dit als een normaal gebeuren, het drong amper door tot mijn geest, het was zo en het bleef zo. Het gaf wel een aangenaam gevoel, maar ik hechtte er geen diepere waarheid aan. Waarom zou ik? Ik wist dat het geuren zou, dat het leven herop flakkeren zou, maar het was een zonder-meer.
Hoe kon ik er toen zo over denken, er niet over nadenken?
Het leven wordt bepaald door de intensiteit waarmede we door de dagen gaan; bepaald door de graad van ons bewust ‘daar zijn’; door wat we zien en hoe we het zien en hoe het ons raakt. Meestal, uren lang, een dag lang, lopen we er blind bij, weten we achteraf, niet precies hoe we de dag hebben doorgebracht, waren er niet die enkele zeldzame ogenblikken dat we heel bewust hebben geleefd. Bewust dat wij het waren die dit gezegd hebben of dat gedaan of ons zo gevoeld hebben.
Zulke momenten zijn heel kostbaar, ze blijven ons bij, hoe minimaal ze ook waren. Zo herinner ik me een onooglijk voorval uit mijn jeugd: ik was in de appelboom gekropen, laat oktober, misschien was het al november, ik had heel hoog nog een Jacques-le-Bel zien hangen en toen ik hem bereikte, hij kleverig aanvoelde en ik hem met een korte ruk van de tak haalde. Als ik er nu aan denk meen ik nog altijd het lichte gekraak te horen van het steeltje dat afbrak. Hoe intens ik toen moet geleefd hebben, dat ik me dat moment blijf herinneren. Ik weet zelfs nog hoe ik in de boom gekropen ben en me langs de onderste takken naar boven heb gehesen. Knaap die ik toen was.
Mijn gevoelens van gisteren zijn ook blijven hangen, ze zinderen nog na vandaag. Ik ga nu optekenen wat ik zou willen dat er met mijn lichaam gebeure als ik heen gegaan ben.
|