 |
|
 |
|
|
 |
01-10-2020 |
Een andere maand, eenzelfde ingesteldheid. |
.
Het is een feit dat ik het moeilijk heb als ik mijn blog voor de volgende dag, niet in de voormiddag kan afmaken omdat ik riskeer dat bepaalde omstandigheden in de dag, me te veel in beslag kunnen nemen. De haast waarmede ik in dergelijke gevallen alsdan in de avond geconfronteerd word - de vrees niet klaar te komen - weerspiegelt zich dan in mijn woorden, en dit was gisteren het geval. Het gewone ritme van mijn dag mag dus liefst niet onderbroken worden, zeker niet in de morgen of de voormiddag, ik heb precies die uren nodig. Een eerste zin is dan vooral welgekomen.
Evenwel ik let eveneens op het gebeuren rond mij, vooral in deze tijden: de coronaperikelen, de vorming van een nieuwe regering, het debat Trump-Biden, maar ik heb er geen commentaar op te geven, ik houd er geen persoonlijke mening op na die ik kond wil doen, want wat het onderwerp van mijn blogs betreft leef ik in een totaal andere wereld, gecentreerd op mezelf, en hieruit afleidend wat ik betekenen kan voor de vrienden en kennissen om me heen.
Ik aarzel duidelijk om met mijn woorden die kring te doorbreken, ik houd dus mijn manuscript dat ik als blog heb bloot gegeven geborgen, omdat ik niet weet wat, eens ik als tweeënnegentigjarige naar buiten zou komen, de reactie zou zijn. Ik vrees dat ik niet ernstig zal genomen worden en dat mijn theorieën, waarin ik me uitkleed over God en zijn geschiedenis, over de evolutie van de homo sapiens, over Akhnaton, over het gebeuren van het Joodse volk in Egypte en al die andere zaken ermee verbonden, aas zal worden voor de gieren die er zich op zullen storten, zonder de minste schroom of respect voor het werk dat het me gekost heeft. Ik herhaal dus dat ik de durf, de moed ontbreek om er mee buiten te komen. Trouwens wie stoort er zich aan het feit, of stoorde er zich aan, dat Jezus plots is opgedoken op 33 jarige leeftijd, en wie heeft zich ooit de vraag gesteld waarom Paulus drie jaar in Arabië heeft verbleven alvorens naar Jeruzalem te gaan om Petrus en Jacobus, de broer van Jezus op te zoeken? En ook wie, buiten Stefan Hertmans, interesseert zich nog aan Antigone?
Waarom ik dan dat manuscript geschreven heb?
Ik heb het altijd gewild. Ik heb iets ernstig willen schrijven, iets dat hangen blijft, iets waarover kan nagedacht worden, waarover kan gefilosofeerd worden en heb er, zoals het hoorde, een verhaal aan vastgeknoopt dat ik ergens ben gaan halen en waarvoor ik ettelijke personen in leven heb geroepen. Kortstondig weliswaar, de tijd van een herfst, een winter en een lente.
Het manuscript op vaste schijf is er. Ik sukkel ermee, omdat ik weet dat ik het voor de zoveelste maal moet herzien van A tot Z, en ik voel dat de tijd me ontbreekt, dat ik er geen uren na elkaar kan mee begaan zijn, te meer daar ik ook een blog heb te schrijven en allerlei andere zaken heb die ik zou willen afhandelen om het mijn erfgenamen gemakkelijker te maken. Afgerond, dertig jaren dagboeken en tien jaren blogs is een heel pak woorden.
Denk dus niet dat ik gemakkelijk inslaap en dat elke dag zich opent met klaroengeschal.
01-10-2020, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2020 |
Einde maand: terugblik |
Ik schrijf in het licht en ook in de schaduw van de dood en van de eeuwigheid. En zelfs al weet ik, dat wat ik geschreven heb of nog schrijven zal uiteindelijk geen belang heeft toch heb ik de wil en zoek ik de kracht te volbrengen wat ik me voorgenomen heb.
Ik besef dat mijn woorden van weinig betekenis zijn, ten overstaan van een Himalaya aan woorden die dagelijks geschreven worden en gepubliceerd. Wat ik vertel is ‘maar wat gezoem van bijen in hun korf’ - woorden van José Saramago - ik besef dit ten volle, maar dan toch, wat er van overblijft is het bewijs dat ik hier geleefd heb, dat ik nagedacht heb over het leven en over de dood twee tegengestelden die innig met elkaar zijn verweven.
Welke betekenis ook er later aan mijn woorden zal gegeven worden, deze zijn uit mij ontstaan, uit de zoekende die ik was en gebleven ben. Ze zijn het bewijs dat ik spiritueel levend was, dat ik urenlang aan mijn tafel heb gezeten, schrijvend om te zijn wat ik wou zijn, de appelaar die leefde omwille van de appels die hij voortbrengen zou, zelfs al vielen ze achteraf in het gras om er te rotten of doorprikt te worden door de wespen.
Telkens ik neerzat om te schrijven, heb ik gehandeld als iemand die zich afvroeg waarom hij leefde als het niet zou geweest zijn om creatief te zijn, om meer te zijn dan een slaper, een eter, een languitgestrekte tv-kijker. Ik weet dat al deze geschriften van mij, zullen verdwijnen, in het beste geval op een zolder, om uiteindelijk, enkel de dagboeken dan, ofwel terecht te komen op de Sint-Jacobsmarkt wanneer mijn geschrift nog amper zal te lezen zijn, ofwel vergaan tot as op een brandstapel, zoals mijn lichaam zal vergaan tot as.
Want mijn geschriften verschillen van deze die gepubliceerd werden en verspreid. Deze van mij zullen enkel – als ik ze tenminste bundelen zal, wat een enorm werk betekent - terecht komen bij mijn kinderen en kleinkinderen, bij enkele vrienden en bekenden om ongeopend, of even doorbladerd, onbesproken terzijde te worden gelegd. Alleen ikzelf zal er tenminste vreugde aan beleefd hebben, de vreugde van het schrijven en het dromen erover. Maar dit alles is geen reden om op te houden met schrijven, want dan kan ik even goed ophouden met leven.
Ik doe er eigenlijk best aan niet te zeggen dat mijn woorden, belangloos zijn. Integendeel ik ken ook het geluk wat ik nog schrijf te kunnen verspreiden onder de vorm van een blog. Ware dit er niet, ik ware droog gebleven, ik had ik me beperkt tot een dood geboren dagboek terwijl ik nu, de ideeën van mij vrije loop kan geven in de hoop dat ze door anderen worden opgenomen en verder verspreid zij het dan in een , in een beginfase, beperkte kring.
Gedachten eruit zullen op hun beurt nieuwe gedachten doen ontluiken en zullen velen hebben wakker geschud.. Zeg dus niet dat de woorden die je schreef, finaal geen enkele waarde hebben, ze hebben om te beginnen me wakker gehouden, wakker van geest. De geest die de wereld verandert.
30-09-2020, 08:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2020 |
Het schillen van een appel. |
In mijn blog van gisteren had Ouspensky niets verloren, want, van het ogenblik dat je, je niet volledig bewust bent van wat je doet, dat je handelt terwijl je begaan bent met wat je zou kunnen schrijven, ben je verkeerd bezig.
Ouspensky leert ons dat je altijd bewust moet zijn van wat je doet, welke handeling ook die je stelt. Je bent een denkend mens, je moet ten volle met je gedachten zijn bij wat je doet.
Bijvoorbeeld, het geval van het schillen van een appel waar ik het over had. De keuze van appel eerst en eens deze gemaakt, je moet de appel voelen in je handen, de koelte ervan, de gladheid of lichte ruwheid ervan. De keuze van het mesje, weten dat je het neemt en dan, het ogenblik dat je het mesje in de appel duwt en hoe, bij de eerste snede de sappen opspringen, soms tot in je gezicht. En als je begin te schillen cirkelgewijs, hoe de schil zich krolt en je wil niet dat ze afscheuren zou halfweg. Dan komt het verdelen van de appel om er het klokhuis uit te verwijderen, de zaden erin die bloot komen. Je hebt er oog voor.
Men begrijpe dus dat het schillen van een appel: zien hoe dit gebeurt, ruiken hoe dit gebeurt, zien hoe het vlees van de appel bloot komt ,welke rijkdom dit wel is, dit te kunnen, dit te beleven. Kleine dingen die het schillen een dimensie geven die het niet zou hebben als we het schillen niet zouden beleven.
En als we de schil weggooien in de bak met groenafval, denken aan de mens in het hoge Noorden die de schillen te drogen hangt op een draad in de woning; waarom weet ik niet, wellicht voor later in het putje van de winter, maar van het ophangen van de schillen was ik getuige in een documentaire, niet in een droom, en het bleef me bij.
Dit alles hoort bij het schillen van een appel tot het weggooien van de schil in de bak voor groenafval.
De zaadjes is altijd een andere zorg. Je denkt onvermijdelijk aan wat je ooit las: ‘everyone can count the seeds in an apple, only God can count the appels in a seed.’ Wat een verleidelijke zin is om verder te gaan en te denken wie die God wel kan zijn.
Je moet dit alles beleven, zien en voelen als een moment van de dag, een moment van het leven van jou want er is ook het verdelen van de appel in maantjes, er is ook hoe de stukken voelen aan je vingers, hoe je die schikt op een schotel, je hebt al het water in de mond, maar je wacht nog om te proeven tot de ganse appel herleid is tot een stilleven op een witte schotel. Je vindt het mooi. Je schildert met de ogen hoe de maantjes er liggen en je aarzelt nog even, licht verwonderd over de metamorfose die de appel onderging en dan proef je en komen de sappen rijkelijk los in je mond en je weet hoe heerlijk, een appel kan zijn..
Het schillen van een appel wordt aldus een gebeuren in je dag en dit is wat ik noemen mag een Ouspensky-gebeuren. Gisteren was ik dus volledig fout, ik dacht bij het schillen aan niets anders dan aan de tekst die ik schrijven wou. Heel wat, ging verloren tot zelfs het stilleven.
Of hoe het schillen van een appel , een gebeuren wordt, een minuscuul en toch belangrijk gebeuren wordt dat je beleefd hebt en zo is uitgekomen dat het je, een blog heeft opgebracht. Het bewijst ook, vooral hoe, en ook waar, ik mijn woorden haal om rond te komen.
Noteer dat ik de pitten in een appel met veel respect behandel. Dat ik ze zie als jonge bomen in potentie, en als dusdanig schrijf ik erover.
We willen allemaal een beetje God zijn.
29-09-2020, 07:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2020 |
Over het schrijver zijn |
Ook Pierre Michon (1945), een van de meest vooraanstaande, hedendaagse Franse schrijvers - zegt men, een vriend zal me dit bevestigen - weet, wat ik zo dikwijls al gezegd heb:
’Schrijven voor mij, grenst aan het sacrale. Terwijl ik schrijf ben ik een ander mens. Dan is het net of ik stemmen hoor’. En beweert hij: ‘schrijven is mijn afgod’. En nog: ‘Als ze Matisse vroegen of hij in God geloofde, zei hij: Ja, onder het schilderen. Bij mij is het net zo. Geloof ik? Ja, als ik schrijf’
Ik heb, spijtig genoeg, voor mij, Pierre Michon niet gelezen, wel van hem gehoord op France 3 en 5, maar hij is een man naar mijn hart. Mijn enig excuus is: als je schrijft kun je niet alles lezen - evenmin als je niet schrijft - er is een grens.
Hoe bezeten zijn we niet om elk ogenblik van de dag te denken aan schrijven, zelfs als we bezig zijn met totaal iets anders, het schillen van een appel bijvoorbeeld, in gedachten zijn we altijd aan het schrijven. We speuren voortdurend naar wat ons belangrijk toeschijnt om erover iets in meer te kunnen vertellen. Gisteren was er het woord procratination, dat ik zou kunnen vertalen door ‘uitsteleigenheid’ of ‘uitstelgeneigdheid’. Ik zocht het niet op en ik noteerde niet de vertaling van Katja Retsin, die ik meen gepaster was. Maar elk bewust ogenblik van de dag, en de nacht - elk Ouspensky ogenblik - zijn we op zoek, en zeker Pierre Michon ook, om jets nieuw te ontdekken, iets dat ons prikkelt omwille van het originele of het onbekende/onverwachte erin.
Ik herinner me trouwens, van de grote Umberto Eco dat hij vertelde dat schrijven een kosmische aangelegenheid is en ik voel me heel ruim en los en vrij, als ik bezig ben, omdat ik dan niet meer met beide voeten op de begane grond sta, ik zweef en ik begrijp Matisse dat hij gelooft in God als hij schildert, omdat ook ik, mijn schrijven zie als een gebed, als mijn morgen- of avondgebed met de Geest van de Kosmos.
En wie zal het me kwalijk nemen als ik dit zeg of schrijf. En niet alleen het schrijven is sacraal elke vorm van Kunst is het. Als het niet sacraal is, is het geen Kunst. Dit is mijn boodschap en blijft mijn boodschap.
Maar Ik herhaal me, ik word oud, ik schrijf in een cirkel - dit ook herinner ik me al gezegd te hebben - al wat ik ooit schreef staat neergezet op de band van een cirkel. Ik blijf die band afwandelen en onvermijdelijk kom ik zo terecht op wat ik ontmoet unterwegs[1]. Ik voel me dan geneigd over hetzelfde anders te gaan schrijven. Ik noem deze, de momenten van zwakheid die ik ken, want schrijven is ook een soort van drug; ik heb er elke dag nood aan.
Geloof me, een pagina schrijven, liefst zinvol: het zit vast in mijn genen en wat ik schrijf mag minder belangrijk, als ik maar mijn pagina vul. Dit was zo en dit is zo gebleven. En ik beklaag degene bij wie mijn geest - het deeltje kosmos in mij - ‘misschien’ zal terecht komen na mijn heengaan, hij of zij zal mijn ziekte, want schrijven is een ziekte, moeten overnemen..
Maar ik herhaal Michon: schrijven grenst aan het sacrale, ik ga zelfs verder is sacraal. Is iets voortbrengen, iets dat leeft, iets dat inhoud heeft, een ziel heeft, zelfs al is het maar, zoals vandaag, een kort stukje literatuur. Ik heb het geschreven naar best vermogen en ik draag het uit, zoals een schrijver. Al weet ik wel dat ik niet het statuut van schrijver bezit en ook: ‘the only wisdom we can hope ta acquire is humility, humility is endless’. Dit kan enkel T.S.Eliot geschreven hebben.
[1] Rainer Maria Rilke : … Und die das Dorf verlassen, wandern lang, / und viele sterben vielleicht unterwegs.
28-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2020 |
Procrastination |
Ik zegde het al, schrijvend ben ik een andere, bewandel ik een wereld die tot in de wolken reikt en vermag ik wat ik normaal niet vermag. Zo, Ugo is soms meer dan Karel, meer in de zin dat hij dieper graaft om hoger uit te komen. Je zult het al weten. Toch vermengen ze zich voortdurend.
Ik denk dat dit eigen is aan elkeen die schrijft, elkeen voor wie schrijven het betreden is van een ander landschap, a landscape of the mind, waar hij zich thuis voelt, waar hij de ruimte heeft om te ademen en om meer te ‘zijn’, dieper om zich heen te grijpen. Het is de plaats van het gesprek met zichzelf, het aftasten van de grenzen.
Wijlen mijn broer Daniël verweet het me, ik ging te ver, ik ging waar weinigen me nog volgen konden, zodat, zegde hij, je overkomt als een onstabiel iemand die op zoek is naar even onstabiele lezers. Hij zegde het anders maar wat ik me er nog van herinner is dat het ongeveer in die richting ging. En na al wat er geweest is heb ik, terugblikkend, de indruk dat hij gelijk had, dat ik een onstabiele indruk nalaten moet na al die jaren dat ik bezig ben met deze blogs. Weinig lovend dus. Maar, ter verdediging, het schijnt me te onlogisch toe dat ik niet zou schrijven wat me te binnen valt, komende van ik weet niet waar en handelend over zaken die ik niet zo duidelijk uit te leggen zijn en dat ik, dergelijke innerlijke roerselen van de geest, niet zou mogen kenbaar maken. Des te meer omdat ik er telkens een zekere vreugde in vind, en, welke vreugdes hoger dan deze van de geest heeft een man op mijn leeftijd - of, denkend aan Cervantes, met de voeten in de stijgbeugel (el estribo) - nog?
Maar wat de waarde van mijn blogs betreft. Ik ontdekte gisteren bij de kapper in een vrouwenblad ‘Goed Gevoel’, een column van Katja Retsin, die, zoals ik las van haar, verliefd is op schrijven en met haar column telkens gevaar loopt niet tijdig klaar te komen met haar woorden. Ze vond er een Engelse term voor, Procrastination[1] van to procrastinate, uitstellen tot later. In haar geval, wachten tot de deadline er aankomt.
Is dit het geval geweest voor de column die ik las, dan moet ik zeggen dat ze, wat mij betreft, op het allerlaatste ogenblik een schitterend voorbeeld heeft van gegeven van wat procrastination betekent.
Zeg ik dat ik gelukkig was de column te lezen. Zeg ik dat Katja Retsin, zoals ik haar ken van de weinige momenten dat ik haar zie op tv - ik kijk al zo weinig tv - me aangenaam heeft verrast. Er zit iets in haar die ik niet heb, haar directheid van woord en wellicht de spontaneïteit waarmee ze haar zinnen vormt, zinnen die zuivere inspiratie zijn, die binnen komen al schrijvend. Mooi hoe ze vertelde over het voor mij onbekende procrastination.
Het is maar dat het iets zegt over de ‘letteren’ van ‘Goed Gevoel’ en zeker over de kwaliteiten van de columniste, schrijven met de talenten die haar eigen zijn, over de meest voor de hand liggende, dagelijkse dingen.
Iets dat ik zou moeten leren.
[1] To procrastinate: to put off, to defer (an action) until a later time.
27-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2020 |
De sluipgeer |
Elke morgen stuur ik jullie, vanuit mijn geborgenheid een brief, geladen - zelden getooid - met mijn gevoelens, gedachten, gissingen. Allemaal voorstellingen van wat er omgaat in mij, al weet ik het soms zelf niet, gecompliceerd als ik me voel sommige momenten. Het is een ’ziekte’ die zich in mij heeft gevestigd, zoals de griep, waar ik niet vanaf kan, waar geen kruid is tegen gewassen. Het is, wat ik las, een wilde geer, een zevenblad (Van Dale), dat is binnengeslopen in mijn dagen; een ‘sluipgeer’[1], niet meer uit te roeien, eens het in je tuin is binnengedrongen, zo vertelt men toch.
Ik wil hierover noch iets goeds, noch iets kwaads zeggen, het is zo en het blijft zo, het is een baard die elke dag geschoren wordt en elke dag opnieuw opduikt, velen lopen er heden ten dage mee te pronken, maar dit stadium heb ik, gelukkig, nog niet bereikt.
Maar wat ook, die sluipende geer is een confrontatie met mezelf, ik voer me ten tonele, dan toch wat er binnen in mij, in mijn alledaagse wereld omgaat. Mijn probleem is dat ik over dit alledaagse niets te vertellen heb en dan zeker niet over wat er gebeurt in het politieke landschap van dit land. Het is dit nochtans wat mijn echtgenote wensen zou, want aan wat ik schrijf, meent ze, en ze kan gelijk hebben, heeft niemand een boodschap.
Het is maar dat ikzelf er wel een boodschap aan overhoud, dat ik mijn brief zie als een soort provocatie van de werkelijkheid, een werkelijkheid die ik zo weinig mogelijk nog betreed, vandaar ook zijn de onderwerpen die ik tracht te behandelen; letterlijk uit de lucht gegrepen, hebben ze geen houvast, wel, zoals ik het zie, een draagvlak. Deze provocatie maakt, alles samengenomen, een groot deel uit van mijn geestelijk bestaan, van mijn elke dag opengestelde verborgenheid.
Ooit verga ik erin. Ooit neemt dit abrupt een einde, ooit in het tijdloze van wat nog niet daar is maar op weg is, zoals oktober op weg is, zoals, en ik merk het elke morgen wat meer, het wintersolstitium op weg is. Niets kan er ons van bevrijden, we ondergaan de tijd tot in onze aderen, tot in ons bloed. We ademen de tijd.
Dit zijn woorden van vandaag en van gisteren, woorden die er in potentie al waren en ineens zijn opgedoken. Lijk een inktzwam opgedoken, kaarsrecht, uit de aarde, zijn deze woorden opgedoken. Ik wist niets ervan, noch hoe ze beginnen zouden, noch hoe ze eindigen zouden, alleen zij, de woorden, wisten het.
Ik denk dat er nog vele wachtende zijn lijk bloemen in hun knop wachtend op de gunstige stand van sterren en planeten om open te barsten met een klein geluid, nauwelijks op te merken. Wie me leze zal er van horen, zal weten hoe de bloem er zal staan; zal vele dingen weten, die hij anders niet weten zou. Zelfs al is het niet veel, hij of zij zal het meedragen voor een tijd of voor een tijdje, om het te vergeten achteraf, zoals ik vergeet waarom er een viooltje geborgen zit tussen de bladeren van een oud Frans boek, een boek over poëzie, want welke andere boeken zouden we nog lezen, vandaag, morgen, overmorgen…?
[1] De Standaard van 19 september 2020: ‘de Duizend woorden van Charlotte Van den Broeck’: ‘ Hoe diep wortelt de sluipgeer?’
26-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2020 |
Het vuur dat vunzen blijft. |
Gebeurtenissen komen en gaan, lossen zich op in nieuwe. Tijd schuift in tijd en als ik neerzit om te schrijven zijn woorden het centrum van alles. Ik duik er in weg en bestaande grenzen vervagen, ik ga zaken schrijven die achteraf gezien (licht) overdreven lijken als ze, zoals gewoonlijk, toekomst gericht zijn, omdat ik me een uitgestrekt idee heb gevormd over wat evolutie is, een stellingname die uitmondt in mijn vooropstelling dat de homo sapiens die we zijn, wellicht nog maar halfweg is, als hij het al is, blijvend op weg is naar een sapiens in het kwadraat, uitdrukking geïnspireerd op Einsteins lichtsnelheid in het kwadraat.
Hoe verder men vordert in leeftijd, des te minder heil wordt gezocht in het verleden. Het heimwee ernaar, het melancholische ervan dooft uit, je gaat beseffen dat voorbij is wat voorbij is en dat het weinig zin heeft te doen alsof het niet zo zou zijn.
Wat niet belet dat er dagen zijn, en in die dagen diepe momenten zijn dat je stil valt, dat je wegdeemstert uit de realiteit en je terecht komt in momenten van vroegere beelden die zich aanbieden en je hebt niet de moed ze te weigeren, waarom zou je?
De stoerheid waarmede je begonnen bent is weg, is er wellicht nooit geweest want je wordt vanmorgen overrompeld door een vondst die je een paar dagen geleden hebt gedaan Tussen je boeken vond je een cassette met een cd, de gedigitaliseerde versie van een film over de wijnoogst in de Valais. Ik word bekoord om die in te brengen in mijn laptop en de beelden te bekijken, ze zijn van 1983, ik was toen 56, een gezegende leeftijd als ik er nu aan denk. Maar ik heb niet de moed om te gaan kijken, het is te ver af. Trouwens ik weet genoeg hoe die dagen geweest zijn. We waren er - in de dagen van de film - druiventrossen knippend, van vroeg in de morgen tot laat in de namiddag en niet alleen knippen, maar ook volle kisten dragend op de schouders naar boven, en volle kisten naar beneden, op een helling van wijngaarden afdalend tot aan de Rhône. Ik zie, alsof ik er sta, het wijde landschap voor mij tot waar het oog reikt, wijngaarden tot beneden en aan de overkant van de Rhône, de Val d’Anniviers met erboven uitstekend de besneeuwde toppen van de Alpen, de Cervin (Matterhorn) de Weiszhorn, de Dent Blanche en zovele andere. Ik zie de dorpen en de kerken, de slingerwegen. En we zijn er in het gezelschap van ons aller vriend Gustave, de wijnbouwer en zijn echtgenote Germaine, hun kinderen en de andere helpers en helpsters. Heerlijk er te zijn, totaal ontspannen, heerlijk het licht, en in de wind te voelen, de koelte van de sneeuw. Het is denken we, het land van melk en honing..
En dan de ochtenden vóór het licht opkomt en het doven van de sterren en de planeten, en de nachten met een nooit geziene sterrenhemel, en de grote rust na een lange dag. Paul die me zal lezen weet ervan. Hij ook denkt eraan nu oktober dichterbij komt, Pierre ook misschien, Guy is er niet meer, maar Paul zeker hij denkt eraan zoals hij denkt aan een bepaalde bocht van de Leie waar we elke zondag voorbijkwamen en waar we even stopten, met de beemden voor ons en de torens van het kasteel van Ooidonck even boven de canadabomen uitstekend. Hij zeker, ogenblikken lang als hij eraan denkt hoe het was in de wijngaarden van Gustave, le pur sang Valaisan, le frère qu’il était pour nous en aan Germaine, zijn echtgenote.
Gustave ook is niet meer, en het stoort ons, wetende dat zijn wijngaarden er nog zijn, dat zijn lieve vrouw Germaine er nog is, maar hij niet. Hij wandelt nu in de wijngaarden van de Heer.
je ging toen slapen na een laatste glas muskaatwijn bij ‘Travaletti’, met zicht op een sterrenhemel zoals er hier geen zijn. In je kamer schreef je nog je pagina in je dagboek, je kunt die woorden ook nog gaan opzoeken, maar ook dit doe je niet. Ik schrijf dit, terwijl ik voel dat mijn ogen vochtig worden: want wat voorbij is, is voorbij.
Zo blijkt eens te meer dat het geen zin heeft te schrijven dat de herinneringen aan vroeger zich hebben opgelost in de nevel van de tijd. Ze zijn er nog, maar ze zijn pijn geworden. En die pijn is wat je schuwt, en wat je ook doet of zegt of schrijft, herinneringen aan het voorbije zijn een vuur, dat hoewel gestild, blijft vunzen en bij de minste windstoot laaien de vlammen weer op, volledig doven doen ze nooit.
En ook, verder in de dag hield ik het niet meer, ik heb de gedigitaliseerde film bekeken. En heb gezien hoe jong nog we allen waren.Te jong.
25-09-2020, 06:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2020 |
Het eeuwige nu ogenblik |
Er is altijd een wisselwerking tussen de impulsen die uitgaan van ontmoetingen, bevindingen, gevoelens, gedachten, zodat op de ene of andere wijze alles met alles verbonden is en, wat is van alles, gefilterd wordt tot een liefst zo samenhangend geheel. Aldus wordt het wat was, altijd herbekeken en vloeit het over in het wat is, dat dan even vlug wat het was zal worden.
Alles is beweging, niets is statisch, noch de materie zelf, noch de wereld van de gedachten. T.S. Eliot, wist dit want: ‘as a chinese jar still / moves pepetually in its stillness.[1]
Het is maar hoe we de dingen bekijken. Zo denk ik dat het stuk rots op mijn schrijftafel, beweegt: het kijkt naar mij, het spreekt tot mij. De theosoof, Rudolf Steiner beweerde zelfs dat, als hij lang genoeg zijn gedachten concentreerde op een graankorrel, hij de energie erin zien branden kon.
Het is dus maar je ingesteldheid op wat onzichtbaar is die je dingen ontdekken doet die er wezenlijk zijn. Trouwens ik weet voldoende dat het stuk rots dat ik bewaarde omwille van de eigenaardige vorm ervan - het werk van de hemelen - een massa ontembare atomen is en dat de uiterlijke stilte ervan innerlijk, in volle werking is. En dit geldt voor alles dat ons als een schijnbaar dood voorwerp omringt; zoals ons lichaam, binnenin, één grote op elkaar ingestelde beweging is, al zijn we er ons maar voor een klein deel van bewust, ons lichaam is een fabriek in volle werking.
Dit te beseffen, dit voor ogen te houden op bepaalde ogenblikken, is evenzeer een verrijking als een verrassing. Het leert ons dat we in feite ingeschakeld zijn in een kolossale, ongrijpbare als even onbegrijpbare beweging die uitgaat van alles wat is in de Kosmos. Het beeld dat we er van hebben is een pover beeld, is een beeld de realiteit ervan onwaardig.
Ik denk dat er een tijd zal komen dat we voortdurend zo niet een groot deel van onze tijd, bewust zullen zijn van deze integratie; van dit voortdurend bewegend innerlijke van de dingen die ons omringen. Eens dit stadium bereikt, welke impact zal dit hebben op de gedragingen van de mens in zijn omgang met anderen, in zijn omgang met al wat van het leven is, van de liefde is?
Hoe lang het zal nodig zijn om deze tweespalt, als die er komen zou, op te lossen, is niet te voorzien, hoewel het ook zo is dat voor dergelijke geestelijke metamorfoses, de tijd onbestaande is. Enkel het ogenblik zelf bestaat, het ogenblik dat is van het eeuwige nu.
[1] Four Quartets: Burnt Norton, 141/142 - Faber & Faber.
24-09-2020, 06:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2020 |
Alles is kunst |
Ik wil me elke morgen verrassen, nog altijd. Mezelf verrassen met iets totaal nieuw. Iets dat niemand anders ooit geschreven heeft: een verhaal, een stellingname, een gedicht, alles is welgekomen. En ik wacht geduldig, wie of wat er gaat aankloppen en van waar en hoe.
Ik vermoed dat jullie ook dit gevoel moeten kennen als je schrijven gaat. Als je als schilder staat voor een blanco doek dat je beschilderen gaat, of als beeldhouwer voor een blok hout om het overtollige hout weg te houwen. Ik heb dit ook te doen: uit de massa woorden die ik ken, de woorden te nemen, precies de juiste, om een verrassing van een geschrift na te laten, een schifting die ik doen moet tussen passend en niet passend.
Het is, zoals alles, een werk van de geest in de mens. Een sublimatie, hoe miniem ook van wat of van hoe de mens is. Iemand vertelde in de Standaard[1] dat ‘alles gedoemd is om kunst te worden’, maar ik volg hem niet. Ik zeg wel, dat al wat vervaardigd wordt kunst is omdat het ontstaat uit de geest van de mens.
Een vriend van de vijver toonde me een stuk in een speciale soort inox dat hij gemaakt heeft[2] om ingeschakeld te worden in vier verschillende types van motoren. Ik hield het in mijn handen, ik zag de schoonheid erin, ik betastte het en voelde de kennis erin. En ik dacht dat het ‘grote kunst’ was dit te bedenken, een programma op te stellen, en het toevertrouwen aan de computer van de machine die het stuk maakt, exact zoals de geest het bedacht heeft. Het is geen werk van de machine, deze denkt niet, deze voert uit, het is in de eerste plaats, het werk van de geest van de mens en als dusdanig is het kunst. Dit is mijn stellingname.
Het maakt weliswaar niet de minste kans als kunst terecht te komen in een museum, maar misschien zou het er beter passen dan vele andere zaken die er als kunst worden neergezet.
Het werd ‘maar’ gemaakt als een utilitair voorwerp en niet als een kunstwerk, wat echter niet zeggen wil dat het ‘geen’ kunstwerk zou zijn. Mijn smartphone is ook een kunstwerk, de pen waar ik mee schrijf is ook een kunstwerk, een potlood zelfs, maar we kijken erover volledig ten onrechte, als ik denk aan de geest van hij of zij die het geconcipieerd heeft, die er zich over gebogen heeft om het programma uit te schrijven, zo dat de machine het produceren kan. Maar als kunstwerk zien we het niet.
Nochtans zouden dergelijke dingen, zouden vele dingen om het even dewelke, ingekaderd en opgehangen kunnen fungeren als kunst, in het geval van het stuk van mijn vriend, als grote kunst zelfs.
Het bevreemdende is dat heel wat zaken die gemaakt worden 'als kunst' en niet als (utilitair) voorwerp, eigenlijk niets met kunst te maken hebben, want hier komt het aan op kunde, techniek, kennis, spirit, wat in vele gevallen ontbreekt, in en aan, wat heden ten dage als kunst wordt aangeboden.
Zo zouden we kunnen stellen dat alle voorwerpen die op de markt komen, kunstig gemaakt zijn, gemaakt nadat er over hun vorm en kleur grondig werd nagedacht, terwijl het daarentegen niet zo evident is dat wat gemaakt wordt als een kunstwerk, door allen als kunst zal gezien/zal aanvaard worden.
Dit is nu eenmaal de gang van zaken, wat de kunst betreft. Ik ook heb over deze tekst nagedacht. Het is een werk van mijn geest. Het is dus een kunstwerk, maar ik weet dat het beter, dat het duidelijker kon.
[1] Ik haalde mijn titel uit de Standaard van 8 augustus 2020: ‘Alles is gedoemd om kunst te worden’ van Koen Sels die het haalde bij Roberto Bolaño. Ik heb hem echter niet gevolgd, maar heb wel gemeend te mogen stellen dat alles kunst is.
[2] Met felicitaties van de opdrachtgever omdat het stuk, een ‘tussenflens’ geconcipieerd werd door de bedenker ervan opdat het geldig zou zijn, niet voor één maar voor vier verschillende types van motoren.
23-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2020 |
Bach die avond. |
Les jours se suivent et ne se ressemblent pas, maar dan ook, pas du tout, het verschil, zoals in de ‘Tour de France 2020’, is soms heel drastisch en in het aangehaald gebeuren, dramatisch. Ook ik ondervind dat mijn instelling om te schrijven, van dag tot dag enorm verschillen kan. Ligt het aan mij of is het maar een normaal verschijnsel als de impact van de nacht je heeft gemetamorfoseerd. Gelukkig niet in een kever zoals bij Kafka gebeurde, maar dan toch een metamorfose in je gedachten. Bijvoorbeeld, als je in de morgen opstaat met ‘Pini di Roma’ van Ottorino Respighi is er wel altijd iets dat hangen blijft en wijkt je onvermijdelijk uit naar oorden waar je niet altijd vertoeven kunt of wilt.
Wat volgt is het resultaat van deze uitwijking:
Bach die avond.
Ze speelde Bach die avond, haar vingers van wie het componeren was, van wie het in elkaar verweven van ranken en voluten was,
onomwonden wonder van haar innige intimiteit met Bach.
of geest op geest geënt, een overgang van eeuwen, wij geluisterd:
over rode tegels witte parels opgesprongen, uitgebold, oude muren overspeeld met bloesems en gekluisterd aan de balken, vlinders uitgedroogd in spinnenwebben.
Wie hoorde om te stijgen nog, het onvermogen, dichter nog te komen, al waren we al dicht.
Die avond was er Bach was er overrompeling van regenbogen, verwondering te leven en het leven uit te schrijven in runentekens,
niet meer wetende hoe Bach de klanken was.
22-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2020 |
Equinox |
Als een oude boom die zijn bladeren verliest ga ik, moedig nog, de herfst in. Die boom weze mijn sterkte, de herfst weze me genadig. Ik peins dat ik hun krachten en genade elke dag zal nodig hebben al was het maar om me te verplaatsen en te bewegen zoals ik het zou willen. Gisteren sprak ik over de geest in mij, vandaag is het, zoals in feite elke morgen, het mechanisme van mijn lichaam dat me meer dan zorgen baart. De soepelheid ervan is verleden en, hoe lang houdt het beweeglijke erin het nog vol? Het is een onderwerp waar jullie niets mee te maken hebben, maar voor mij maakt het een belangrijk deel uit van mijn dagen.
Des te meer omdat het schakelmoment er aankomt, het punt waarop de nacht, even maar, even lang is als de dag: het equinoxmoment[1], het punt waar we overheen moeten om van dat punt af, te zien dat de zon bij het opkomen meer en meer naar het zuiden toe gaat en hoe dag na dag, stilaan de duisternis het wint op het licht. We vermelden het, niet voor de man in de straat die heeft hulpmiddelen genoeg om eraan te verhelpen, maar omdat we denken aan onze voorouders die in hun tijd het ongemak van de toenemende duisternis node ondergingen. Dan ook hebben we voor ogen wat de terugkeer van het licht, van 21 december af, voor hen betekende. We begrijpen dan ook dat de Kerk, de dag van de geboorte van Christus, symbolisch gezien heeft als de terugkeer van het Licht en, gelukzalig, teruggebracht heeft van 6 januari naar 25 december.
Het is een gelegenheid om het te vermelden en het daarna te verzwijgen, hoewel het korten van de dagen ons zal bezighouden, want het zal wellicht, onderhuids, geborgen zitten in elk woord dat ik, tot die terugkeer, blijf schrijven.
En ook, ik kan niet voorbij aan de tijd die niet ophoudt te vlieden, ik kan niet zwijgend voorbij, het beeld van de balans van licht en duisternis die even maar tot evenwicht is gekomen en onmiddellijk erna dag na dag zal gaan over hellen naar de duisternis en langs die zijde meer en meer geladen wordt ten koste van het licht en, als we niet zouden reageren we wegdeemsteren zouden.
Ons gebed is dan ook klaar en duidelijk, van de duisternis spaar ons Heer. Wat ik jullie allen wens, ook aan mij, en dan denk ik aan de geest in ons, dat hij niet besmet moge worden door Covid 19, of welke naam we hem ook moge geven Hij ligt op de loer om binnen te dringen in onze geesten en geholpen door het gestage minderen van het licht dat ons voedsel is, in staat is mijn/ons leven te vergallen, al was het maar symbolisch.
Het is het moment dus om meer dan ooit indachtig te zijn, dat het gevaar dreigt om de hoek; het gevaar van zwartgalligheid wat de toekomst betreft, De mondmaskers die we dragen verhullen elke vorm van poëzie en zoals het licht wordt opgeslorpt door de duisternis, riskeren we opgeslorpt te worden door de realiteit waarin we zijn terecht gekomen.
Laten we vooral dit niet gebeuren.
[1] Equinox: Dinsdag 22 september 15.31 MEZT, equinox. Het middelpunt van de zonneschijf bereikt de ecliptische lengte 180°00’00” en trekt van noord naar zuid over de hemelequator. Hiermee begint per definitie de astronomische herfst. De zon is circa 12 uur op en 12 uur onder. De astronomische herfst begint meestal op 22 september (zoals in 2016 en 2017) of op 23 september (zoals in 2018 en 2019). In 2092 valt de equinox op 21 september, voor de eerste keer sinds de invoering van de Gregoriaanse kalender in 1582. (Sterrengids 2020 - Stip Media.)
21-09-2020, 07:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2020 |
Oud worden en jong blijven. |
Oud worden of oud zijn, het verschil is niet zo groot tussen ‘het worden’ en ‘het zijn’, maar ‘het worden’ heeft nog perspectief, ‘het zijn’ is een toestand met een groot risico, vandaag een nog groter dan in de tijden die we gekend hebben..
In feite, voor iemand van jaren, zoals ik, is het faliekante ervan even groot of je het nu wordt of bent, maar de ingesteldheid is anders, in deze zin dat, dankzij mijn blog, elke dag mijn ingesteldheid getackeld wordt of, wat romantischer is, dat ik elke morgen, ouder wordend, her-opsta uit mijn as; dat ik, schrijvend, de jaren niet voel, ze niet draag. Het is maar als ik stop dat ik de toestand waarin ik verkeer, ga inschatten.
Het is evident, dit zijn maar wat woorden, is maar wat literatuur om mijn staat van zijn te verbloemen, maar eigenlijk, heb ik twee voorbeelden die mijn bakens, mijn steunpilaren zijn om mijn leeftijd uit de weg te gaan: Dante en Louis Pauwels.
Eén: mijn grote toevlucht, Dante Alighieri, die luisterend naar de stem van Vergilius[1], duidelijk wordt gemaakt dat het niet tussen de lakens is, of liggend op de sofa dat je eer en roem verwerft en twee: mijn grote vriend als schrijver en vernieuwer, van vele jaren terug, Louis Pauwels, die me elke morgen wekte en blijf wekken met zijn ‘qui rate les aubes, rate sa vie.’ En, als ik beiden mijn vrienden noem, zelfs al zijn het maar gevoelens die van mij uitgaan, dan is het omdat ik heel wat tijd heb doorgebracht in hun gezelschap, waar en hoe en wanneer dit ook moge geweest zijn.
Laat me het dus zo stellen dat zij - er zijn er ook andere - het zijn geweest die me hebben wakker gehouden en dat ik nu ouder wordt zonder het voortdurend te voelen of op te merken: ouder worden en er zich in vele omstandigheden goed bij voelen als ik denk iets waardevol te hebben neergezet. Zelfs, wat dikwijls het geval is, dingen herhaal die ik vroeger al gezegd of geschreven heb. Hebben jullie er geen nood aan, ik wel, want het is voor mij een geestelijk medicament, ik zou niet verder kunnen zonder.
Zo laat me verder oud worden zonder oud te zijn, ik voel me er goed bij en wens het zo te houden. Maar er is heel wat energie nodig om jong van geest te blijven, evenwel ik voel dat ook de geest de leeftijd kent, dat ik geen jonge man meer ben die alles weet en alles verklaart en grote woorden schrijft. Neen, ik heb ondertussen heel wat zaken begrepen, ik weet dat nederigheid mijn sterkte moet zijn, maar Ik ben er nog niet toegekomen, omdat schrijven een uitdaging is om woorden te vinden en ideeën te uiten. Maar, ik overdek alles met een waas, de hoop dat wat ik vooropstel voeren zal naar het wonderlijke dat zeker en vast schuil gaat achter de dingen. Dit is een zekerheid die ik heb, de enige.
Wat die zekerheid inhoudt is heel veel en heel weinig; Veel de uitstraling ervan, weinig hetgeen we er van weten. Maar het is aan ons om het verborgene te onderscheiden als iets dat groot en machtig, iets dat overheersend is. Het is dit dat ik altijd tracht te bereiken in mijn woorden die ik schrijf dag aan dag.
Oud worden en jong blijven, er is geen andere uitweg, iets voor een lijfspreuk, iets om bovenaan elk blad, of beter nog als filigraan binnen het blad, neer te zetten. Men zegge het voort, men proclamere het.
[1] seggendo in piuma, in fama non si vien, né sotto coltre’ Inferno XXIV, 46-51
20-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2020 |
Hoever kunnen we gaan? |
We zijn, dacht hij die morgen, de verlenging van het Universum, we zijn het imago van de geest ervan, de beweging ervan, de ego ervan. Zijn woorden, de weergalm van wat hij de vorige dag had uitgebazuind en, op het eerste zicht, zuivere waaghalzerij gezien er, op basis van de verhoudingen uiterlijk, geen vergelijk mogelijk is, maar innerlijk wel, want wat is er groter dan de geest in de mens?
En het is hierop dat hij zich baseert om te verhalen dat de mens wel niet primeert op de geest van het Universum, maar dan toch die geest het dichtst benadert en dat dit de maatstaf is om de vergelijking te doen.
Vanmorgen is hij nog altijd deze mening toegedaan, is hij nog altijd overtuigd van wat hij vooropstelde en het is nog altijd met een zelfde vurigheid dat hij zijn stellingname verdedigt. Een stelling die onvermijdelijk moet inslaan en reacties opwekken, is het niet vandaag, het is morgen. Zeggen dat het ganse Universum zoals het waait en draait er is opdat de mens er zou kunnen zijn, is een idee die hij nog nergens heeft ontmoet, een uiterst boude uitspraak dus die nazinderen zal.
Het is maar dat voor de schrijver ervan, een blog elke dag een provocatie wordt om een uitgangspunt te vinden, vooral als je niet schrijft noch over het mooie weer, noch over corona, noch over het gebeuren in de wereld.
Als je dus telkens vertrekt van uit het landschap dat van de geest is en niet van dit dat er maar voor het grijpen ligt dan is er een reden. Is het omdat je denkt dat je gelezen wordt precies omwille van dat landschap van de geest dat elk van ons graag bewandelt. Dit hoopt je toch anders zijn je woorden voor een moment slechts vluchtheuvels terwijl de wil er is, jullie de Alpen voor te schotelen: smalle paden die tussen de rotsen lopen, eeuwenoud, die je te beklimmen krijgt.
Dit dacht ik deze morgen , de zon - de aarde in feite - op weg naar mijn zoveelste herfstequinox, zoals ik het al zegde, mijn binding met mijn oorsprong, met mijn ‘oerbasis’ - een woord dat de pc niet neemt - maar ik voel het aldus aan waar ik zit, los geslagen van al wat de wereld te vertellen heeft, gekeerd naar het punt, het ene vaste punt volgens Reeves, en Eco waar de slinger van Foucault is aan opgehangen. Het punt waar alle krachten van het Universum in osmose zich verslingeren. Het is van uit dit punt dat ik elke dag tracht - met nadruk op het trachten - te bereiken en van waaruit ik schrijven wil. Van waaruit ik op zoek kan gaan naar het grote wonder dat van het leven is, het wonder van het woord dat ik denk en schrijf, om aan te tonen dat, als ik aan het schrijven ben, mijn ganse lichaam, zich heeft opgelost in mijn geest; als ik woord geworden ben - beter misschien, als ik vàn het Woord geworden ben - grenzeloos opstijgend In de wolken van wat was en is en komt.
Het schakelpunt dat ik bereik op gezegende ogenblikken, eens om de zovele equinoxen, het wankelmoment naar de volle herfst toe, en het binnenschuiven in het tijdloze dat is van alle herfst-en die er ooit waren en nog komen zullen, gekende als ongekende. Het is aldus dat ik het magische van het wiskundig punt beleven wil, ik zon zijnde en aarde; zoals ik me kennen wil, mijn woorden schiftend om op het precieze ogenblik dat enige punt te benaderen in mijn geschriften, een punt, dat een verre aanloop kent alvorens het in het zicht komt en te grijpen is, enkel als je er klaar voor bent.
En denkt hij, wat heb je nu geschreven? Weet je het zelf wel welke hoogte je bereikt hebt?
*
Ik zag gisteren beelden van een groep alpinisten in de sneeuw bovenop de Mont Blanc. Eens heb ik ooit in de sneeuw gestaan op 4.153 m hoogte, niet op de Mont Blanc, maar op de Bishorn in de Alpen van de Valais. Het magische van dergelijke momenten blijft je bij, omdat het een punt is dat je zelden nog bereiken zult.
Ook wat ik schreef vandaag zal ik zelden nog bereiken.
19-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2020 |
Wat ik vandaag 'waag' te schrijven |
Ik schrijf op de lijnen van een cirkel die ik zelden verlaat. Ik vertrek van de plaats waar ik gisteren of een van de dagen ervoor ben gestrand, zijnde het paradigma dat de mens centraal staat in het Universum, niet als dusdanig, maar als instrument, als belichaming van de geest in het Universum.
Ik herhaal dit en blijf het herhalen: zonder de via zijn stoffelijk lichaam toekijkende geest van de mens ware het Universum zinloos. Het zou er zijn, in al zijn glorie, zonder er te zijn, want er zou niemand zijn om het op te merken, om het waar te merken.
Het is dus dankzij de mens dat het Universum IS. Hij is het centrale punt ervan, niet zijn lichaam, dit is materie, maar zijn geest, en dan niet zijn kennis, zijn weten, maar in zijn binding met wat is in hem van het Universum. En, deze binding wordt niet opgeslorpt door de dood, deze binding is een constante.
Ik zet deze gedachte neer in woorden die te begrijpen zijn, maar zo eenvoudig is het niet. Ook niet voor mij. Ik redeneer in een totaal vreemd landschap, het landschap van het oneindig oneindige, dat we ons niet kunnen voorstellen en beschreven staat als het uitdeinend Universum. Wat me duizelig maakt als ik erover nadenk, als ik tracht me zo iets in te beelden. Van dat ogenblik af ben ik reddeloos verloren.
Maar dit is wat is. Dit is wat is. En, het gaat verder zo te zijn. Ik schrijf neer wat ik erover denk, ik ga dus een stap verder. Zo lang het een gedachte is staat het er niet getekend, eens verbeeld in woorden staat het er als begrip, wordt het een confrontatie met een realiteit die we niet vatten kunnen. We hebben geen duidelijk begrip van wat we weten dat is. Het is een kwelling, zoals de godsidee een kwelling is, een nog grotere als dit zou kunnen.
Dit alles speelt zich af in het pure landschap van de geest. Is het een gissing, een uit de hand gelopen illusie? Neen, het is de grens die we bereikt hebben: het uitdeinend Universum, de snelheid van het licht in het kwadraat en, wat er achter, of erin, of eromheen moet aanwezig zijn: de allesomvattende geest die het Universum in beweging houdt. Het Universum, lichaam en geest zijnde en de mens een afspiegeling ervan.
Dat men dit maar eens weerlegge. Dat men weerlegge - and you ought to read this very slowly - dat de gedachte, mens, van in den beginnen aanwezig was en dat al wat is, er is omdat het ganse evolutieproces gericht was op de mens, de homo sapiens.
Er is, vandaag voor mij, geen andere benadering mogelijk, al wat is was er al in potentie, op het moment van, of zelfs vóór - als ik Fabre d’Olivet geloven mag - de Big Bang. In het licht van wat ik hier waag neer te zetten is het verwoord in wat Beatrice zegt aan Dante[1] in canto XXIX van het Paradiso:
Non per avere a sé di bene acquisto, ch’esser non puó, ma perche suo splendore potesse, risplendendo, dir, ‘subsisto'.
Niet om een groter goed te bezitten, want dit kan niet, maar opdat hij (in de mens) zijn schitterend-zijn geweerspiegeld zou zien en dus weten: ‘subsisto’, ik besta. Die ‘ik’ onvermijdelijk slaande op wie Hij is en wat Hij is: het Universum.
De draagwijdte van deze weerspiegeling is zich stilaan aan het uitbreiden in de mens. De God die we zoeken is niet meer de God van de tien plagen van Egypte. We zoeken hem nu waar Spinoza hem zocht, in het domein van de metafysica, waar Nietzsche en velen met hem, ook nu nog, hem nimmer hebben gezocht noch een spoor ervan hebben ontdekt.
Dit is het vertrekpunt van elke filosofisch religieuze beschouwing. En er is geen andere. Evenwel mogen we ons niet blind staren op de mens als mens, wel op de levende geest in de mens, de geest die vooruit wil en steeds maar dieper en dieper doordringen wil tot de essentie van het bestaan dat een kosmische aard kent en aldus, zonder het zelf te beseffen, een beter beeld krijgt van wie hij is en waarom hij er is. Het Universum dat zich ontrafelt voor hem.
[1] Paradiso: Canto XXIX: 13-15. Zie ook mijn blog van 8 september 2020.
18-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2020 |
Over het creatieve in de mens |
Wat zet me ertoe aan een gedicht te schrijven terwijl het zo simpel is het niet te doen. En, als het er staat als een momentum in mijn leven, waarom het wijzigen nog, er iets aan toevoegen of er iets uit weg laten, zelfs al weet je dat je de perfectie niet bereiken zult, dat het maar een bijgeschaafd momentum wordt. Beter ware, zoals Paul Auster, het te herleiden tot een minimum aan woorden om des te meer over te laten aan wat tussen de lijnen ongeschreven staat.
Mijn fout is, en ik ben me ervan bewust, uit te kijken naar volume en inhoud en niet naar een weergave die kort en bondig is, en vooral verrassend in zijn besluitvorming. Ik had het gedicht dus beter achterwege gelaten in plaats van me erover te buigen en het nog maar eens te koesteren zoals ik altijd doe met al wat ik ooit geschreven heb.
Maar de vraag die ik me stellen blijf, elke morgen, elk ogenblik dat ik er mee geconfronteerd word, waarom heb ik de neiging de gedachten die ik heb te willen omzetten en aldus bewaren in conventionele tekens, wat is het dat me ertoe aanzet? En hoe bestaat het dat ik op sommige dagen de woorden zo maar uitstrooi over mijn blad terwijl op andere dagen alles dicht blijft.
Een tegenstelling die zich de laatste weken maar al te regelmatig voordoet. Wellicht heb ik dit al ettelijke malen vermeld want het is een fenomeen dat, regelmatig gespreid, opduikt. Ooit dacht ik dat het iets te maken had met mijn bioritme!
Maar wat indien ik niet bezield ware geweest door het schrijven, het creatief zijn met woorden, zoals er zijn die creatief zijn met beitel of penseel; indien ik niet begeesterd ware geweest om te trachten door te dringen tot de essentie van het bestaan en aldus, hoe vreemd dit ook moge klinken, het gevoel te hebben gekend met mijn schrijven de eeuwigheid te hebben benaderd.
Doordringen tot de essentie van het bestaan is eigen aan de mens, het is zijn zoektocht, het is het creatieve in hem, het eigene van de Kosmos in hem. Ware er dit ‘eigene’ niet geweest, dan was er geen Lascaux, waren er geen kathedraalbouwers, geen Memling geweest – en ik neem Memling omdat ik vind dat dezes ‘Sybilla Sambetha’ meer inhoud heeft dan de Mona Lisa - geen Van Gogh, geen Turner, geen Beethoven of Mahler, geen Pasternak, T.S. Eliot, of Shakespeare?
En wat is deze creativiteit, dit in ons verwevene, anders dan de kracht van de levende geest in de mens, zijn gedrevenheid de weg te volgen van wat eens in de mens werd opgestart, om een antwoord te vinden voor die hunker in hem, om open te bloeien, hoger te groeien, dieper te voelen en voller op te staan.
Onze neiging méér te zijn dan simpel mens.
17-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2020 |
Achtergebleven gedicht |
Kroning
Heb met veel respect de zee gekroond, mijn avonden er, mijn nachten, mijn sterren en mijn maan, mijn glorieuze morgens.
Haar gekroond alsof ze mijn geliefde was haar toegesproken, alsof het was met alle tot nog toe onuitgesproken woorden die zij te ontdekken had en nog meer dan dat.
De luchten groot en teder en de zee, zo wijd, zo open: foto’s zijn mijn woorden, omsluierd ingelogd die te interpreteren zijn, zoals je bent geboren en getogen, enig in je soort en in je dromen.
Zo kom ik telkens tot de woorden die ik nalaten wil vandaag omdat er gisteren was en morgen te vlug zal komen.
Want zo gaat het in het leven: kransen worden neergelegd, fanfares en hun requiem en achter het raam een kind geboren.
Zo gaat het in het leven, golf die volgt op golf, ogenblik in ogenblik, verandering is inbeelding.
Heb ik iets te veel gezegd, o, zee, terwijl ik zwijgen blijf. je raakt me wel, zodat ik je beminnen kon,
lk je bezat in een ademloos gesprek om niets te zeggen, al wou ik het, mateloos.
De wind, de heerlijke wind van ver gekomen, me omhelzend, wijl ik je betasten blijf met woorden even maar meer hoeft het niet.
Leze dit wie lezen kan maar ook niet verder kijken, geen wegen af te lopen om te begrijpen: de einders hier te wijd.
Arme man die met de zee hier praat, heel wat dagen achter hem gelaten, hoe vreemd het is, niets bezittend om te geven.
Maar het komt er aan, het komt er aan: eiken kist besprenkeld met wat water wat nodeloze woorden, wat bloemen voor het leven wat het was.
En dan die tederheid van jou, om me te beschermen, toereikend, om er heen te gaan,
uitgestrrekt.
16-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2020 |
Hester Knibbe: Gedichten |
Als ik gisteren het gedicht van Hester Knibbe heb overgenomen in een voetnoot dan was het enkel en alleen om aan te tonen hoe de poëzie geëvolueerd is, in welke richting, als er een zou zijn, ze uitloopt, en, wat er bijzonder aan is: namelijk ze is te nemen of te laten. Ik ben geneigd ze te nemen. Geneigd te aanvaarden dat het poëtische erin, ligt in het feit dat er vernieuwing is, dat het poëtische erin te ontdekken is in wat de lezer eraan toevoegt om tot een geheel te komen. En ook en vooral dat het niet aan mij is - ik die een veelschrijver ben - om hier iets negatiefs over te schrijven. Dit is een wijsheid die ik heb opgedaan.
Ik heb het gedicht gelezen en herlezen, er is iets vreemds aan, de woorden die er staan, leren ons niet veel, wel de woorden die wij, als lezer, eraan toe voegen om er iets van te maken. En of dit ‘toegevoegde’ nu veel is of weinig, het doet er niet toe, er staat maar wat er staat en dit is voldoende voor de schrijfster ervan.
Het is niet, verneem ik haar eerste bundel. Ze schreef: ‘Archaïsch de dieren’ (2014) en ‘As vuur’ (2017). Ze lijkt, schrijft Paul Demets, op het eerste gezicht klassieke poëzie te schrijven: ze schrijft helder, gestructureerd, heeft een beheerste toon, zoekt naar balans. Maar daaronder woekert van alles…
Dit moet blijken uit verzen als:
Er was eens een mens die zijn best deed maar faalde als god :Hij bad om een zinkgat waarin zijn gebreken kleine missers zouden verdwijnen worden vergeten en hief zijn vuile handen ten hemel.
Geen verkeerd woord hierover, zij heeft het zo gewild en het is haar volste recht nu het gebundeld staat, wat niet aan elk van ons gegeven is, want er is ook dit, door Paul Demets geciteerd:
Ze zit tevreden onder de klamp, leest in lichaam de kleine verdiensten, kruist die aan schrijft in de marge liefde en kijkt zo lang naar het woord dat het huid wordt rond een gedachte. Dan staat ze op, verlaat lichtkring en kamer op zoek naar bezieling van een ander lichaam.
Het moet niet onderdoen voor een Panamarenko die we de hemel in prijzen. Het is nieuw, het is zeker origineel. Ik breek het niet af maar ik plaats er ook niet een kroon boven. Ik stel enkel vast dat wat gezien wordt als poëzie vele facetten vertoont; dat poëzie voor elk van ons een andere wereld kan zijn met andere accenten en andere gevoeligheden. En dan ook, dat er geen oordeel over te vellen is. Enkel aanvaarden dat wat er geschreven staat, de roerselen zijn van iemand die nood had de woorden die oprezen neer te schrijven. Zo maar, omdat het woorden zijn die hen lief waren. Hoe ze er staan en wat ze verhalen of trachten te verhalen is hun zaak, niet die van ons. Wij, we kunnen de bundel, of mee nemen op onze nachttafel of ergens achter laten, voor een tijdje. Want gewoonlijk is het zo, dat iets ervan, hoe weinig ook, blijft nazinderen in ons en dat we, op een bepaalde dag, de bundel toch eens meenemen zullen naar de kamer om het te openen voor het inslapen.
Een vernieuwing in de poëzie ben ik niet toegedaan, zeker niet in de zin aangegeven door Hester Knibbe, maar wel zou ik kunnen bekoord worden om Paul Auster te volgen, die een andere weg opgaat in zijn ‘Collected Poems’ van 2004[1]. Zoals bv dit ‘Still life’
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness in memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I could have walked with you.
Ik begrijp het wel niet volledig maar de twee laatste regels doen het.
[1] Paul Auster: ‘Poesía completa’, Seix Barral Los Tres Mundos 2012
15-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Over de Gedichten van Hester Knibbe |
Als ik gisteren het gedicht van Hester Knibbe heb overgenomen in een voetnoot dan was het enkel en alleen om aan te tonen hoe de poëzie geëvolueerd is, in welke richting, als er een zou zijn, ze uitloopt, en, wat er bijzonder aan is: namelijk ze is te nemen of te laten. Ik ben geneigd ze te nemen. Geneigd te aanvaarden dat het poëtische erin, ligt in het feit dat er vernieuwing is, dat het poëtische erin te ontdekken is in wat de lezer eraan toevoegt om tot een geheel te komen. En ook en vooral dat het niet aan mij is - ik die een veelschrijver ben - om hier iets negatiefs over te schrijven. Dit is een wijsheid die ik heb opgedaan.
Ik heb het gedicht gelezen en herlezen, er is iets vreemds aan, de woorden die er staan, leren ons niet veel, wel de woorden die wij, als lezer, eraan toe voegen om er iets van te maken. En of dit ‘toegevoegde’ nu veel is of weinig, het doet er niet toe, er staat maar wat er staat en dit is voldoende voor de schrijfster ervan.
Het is niet, verneem ik haar eerste bundel. Ze schreef: ‘Archaïsch de dieren’ (2014) en ‘As vuur’ (2017). Ze lijkt, schrijft Paul Demets, op het eerste gezicht klassieke poëzie te schrijven: ze schrijft helder, gestructureerd, heeft een beheerste toon, zoekt naar balans. Maar daaronder woekert van alles…
Dit moet blijken uit verzen als:
Er was eens een mens die zijn best deed maar faalde als god :Hij bad om een zinkgat waarin zijn gebreken kleine missers zouden verdwijnen worden vergeten en hief zijn vuile handen ten hemel.
Geen verkeerd woord hierover, zij heeft het zo gewild en het is haar volste recht nu het gebundeld staat, wat niet aan elk van ons gegeven is, want er is ook dit, door Paul Demets geciteerd:
Ze zit tevreden onder de lamp, leest in lichaam de kleine verdiensten, kruist die aan schrijft in de marge liefde en kijkt zo lang naar het woord dat het huid wordt rond een gedachte. Dan staat ze op, verlaat lichtkring en kamer op zoek naar bezieling van een ander lichaam.
Het moet niet onderdoen voor een Panamarenko die we de hemel in prijzen. Het is nieuw, het is zeker origineel. Ik breek het niet af maar ik plaats er ook niet een kroon boven. Ik stel enkel vast dat wat gezien wordt als poëzie vele facetten vertoont; dat poëzie voor elk van ons een andere wereld kan zijn met andere accenten en andere gevoeligheden. En dan ook, dat er geen oordeel over te vellen is. Enkel aanvaarden dat wat er geschreven staat, de roerselen zijn van iemand die nood had de woorden die oprezen neer te schrijven. Zo maar, omdat het woorden zijn die hen lief waren. Hoe ze er staan en wat ze verhalen of trachten te verhalen is hun zaak, niet die van ons. Wij, we kunnen de bundel, of mee nemen op onze nachttafel of ergens achter laten, voor een tijdje. Want gewoonlijk is het zo, dat iets ervan, hoe weinig ook, blijft nazinderen in ons en dat we, op een bepaalde dag, de bundel toch eens meenemen zullen naar de kamer om het te openen voor het inslapen.
Een vernieuwing in de poëzie ben ik niet toegedaan, zeker niet in de zin aangegeven door Hester Knibbe, maar wel zou ik kunnen bekoord worden om Paul Auster te volgen, die een andere weg opgaat in zijn ‘Collected Poems’ van 2004. Zoals bijvoorbeeld dit ‘Still life’
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness in memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I could have walked with you.
Ik begrijp het wel niet volledig maar de twee laatste regels doen het.
15-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2020 |
Kathedralen |
Ik zou verder kunnen uitweiden over wat het ontstaan van de ‘Divina Commedia’ betreft en misschien doe ik het om aldus te komen tot een essay over Dante en de profeet Mohammed, de tweedrachtzaaier, die hij ontmoet in de Hel, wat geen al te fraai beeld oplevert, maar ik weet niet in welke mate de wereld van vandaag, nu Brusselmans met zijn eenentachtigste boek verschijnt, nog interesse heeft voor de Dante van de XIIIde, XIVde eeuw. Ik wil wachten op eventuele reacties. Wat ook, de elementen om af te sluiten liggen klaar.
Wat niet wachten kan deze morgen in het licht van half september - het licht waarvan ik houd - is wat een vriend, en welke, een van het vroege uur, die me een passage stuurt uit de roman van Pascal Mercier, ‘De nachttrein naar Lissabon’.
Ik dacht aan jou, zegt hij me, toen ik dit las.
Mooi zo, Paul, inderdaad ik had dit ook kunnen schrijven, anders wellicht maar niet zo zeer verschillend qua inhoud. Ik was, niet zo lang geleden, begonnen met de lectuur van ‘Het gewicht van Woorden’ van Mercier. Maar, deze geschriften hier en andere ernaast, nemen mijn voormiddagen volledig in. En wat nog komt erna heeft weinig te maken met het uitpluizen van woorden andere dan die van mij. Wat me totaal leeg haalt.
Zo hier is dan die passage van Pascal Mercier (pseudoniem van Peter Bieri -1944-) die ik volledig overneem, al had ik liever de Duitse tekst ervan. Ik denk niet dat Mercier me dit fragment tekst, niet zou gunnen.
Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven. Ik heb hun schoonheid en verhevenheid nodig. Ik heb ze nodig als verzet tegen de platvloersheid van de wereld. Ik wil opkijken naar de stralende kerkramen en me laten verblinden door hun bovenaardse kleuren. Ik heb hun glans nodig. Ik wil mezelf hullen in de bittere koude die in de kerken hangt. Ik heb hun gebiedend zwijgen nodig. Ik wil het bruisende geluid van het orgel horen, die stortvloed van bovenaardse klanken. Ik heb die klanken nodig. Ik houd van biddende mensen. Ik heb hun aanblik nodig tegen het verraderlijke gif van de oppervlakkigheid en stompzinnigheid. Ik wilde machtige woorden van de Bijbel lezen. Ik heb de magische kracht van hun poëzie nodig. Ik heb ze nodig als verzet tegen de verwaarlozing van de taal. Een wereld zonder die dingen zou een wereld zijn waarin ik niet meer wil leven.
Omwille van dergelijke passages in het hoofd van de westerse mens, die voelt waar onze beschaving heen gaat, die de gevaren kent die de opduikende, alles overwoekerende Islam in zich draagt, die er zich wil tegen verzetten met alle krachten die hem eigen zijn, worden dergelijke boeken geschreven. Boeken die ons beroeren, boeken waarin gedachten verspreid worden die de westerse gedachtewereld hoog houden, onderlijnen en versterken; deze in beweging houden om te voorkomen dat dit alles, dode materie worden zou. Waarover ik, als ik om me heen kijk, als ik zie wat kunst geworden is, als ik lees wat poëzie geworden is - de Standaard der Letteren [1] brengt er ons nog een nieuw voorbeeld van - verontrustende vaststellingen blijf doen.
Ik kan dan ook niet anders dan schrijvers als Pascal Mercier hoogachten en zijn ideeën verspreiden daar waar ik kan. You are a man with an esoteric thought, schreef een vriend me ooit. Wel ik wil, zoals Mercier die man zijn, een zoeker in de dieptes van het bestaan, niet in het oppervlakkige, het alledaagse waar geen heil te vinden is, zeker heden ten dage niet.
Ikzelf heb altijd gesteld en herhaal het hier, dat ik een Kelt wil zijn, een Gotieker, wat wellicht ook de idee is van Mercier.
[1] De Standaard der Letteren van 12 september: ik dacht aan de bundel ‘Inzake dit Huis’ van Hester Knibbe (recensie Paul Demets) waar je het moet doen met:
De kleine grammatica van gebaren waarmee twee samen aftasten wat
naaste is: of je dezelfde beweging moet maken om te worden
begrepen. Kijk ze met elkaar, ze hebben geen licht nodig om de ander
te lezen. Buiten tikken en slaan onhoorbaar de klokken, straks
wordt er gegeten zegt hun lichaam je kunt het al ruiken de kookpotten
staan te leuren met geuren. En later (nog lange niet) zegt hun lichaam slaap.
14-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2020 |
Dante en Mohammed (II) |
Zo is er bij mij de overtuiging dat Dante nimmer zijn Commedia zou geschreven hebben, er zelfs niet zou aan gedacht hebben, ware het niet at hij kennis heeft gekregen van de ‘Fotuhat’[1], het werk van Abenarabi. Het is na de lezing van deze beeldrijke verhalen, dat bij Dante de ‘geniale’ idee is ontstaan om, zoals Mohammed in zijn droom, hij, Dante Alighieri, een ingebeelde tocht zou doen door Hel, Vagevuur en Hemel. Hij wou aldus Abenarabi minstens evenaren, zoals hij Vergilius, zoals hij Ovidius wou evenaren en hen overstijgen zelfs. Een ingeving die hem overviel lijk een visioen.
Hij werkte toen aan zijn Vita Nuova[2] een reeks sonnetten, volgens Asín gebaseerd op de liefdesgedichten van Abenarabi[3]. Algemeen wordt aanvaard dat hij eraan werkte tot in 1295. En het is met een duidelijk begrijpbare tekst, en dit in tegenstelling tot al zijn vorige hoofdstukken, dat hij ineens zijn Vita Nuova afsluit met zijn hoofdstuk XLII [4] :
Na dit sonnet (sonnet XIV) [5] kende ik een wonder visioen waarin ik dingen zag die me ertoe hebben aangezet niets meer te zeggen over deze gezegende (Béatrice) tot ik waardiger over haar zal kunnen schrijven. En om dit te bereiken moet ik nog studeren zo goed ik kan, zo als zij het wel weet. En als het Hem, door wie alle dingen bestaan me nog enkele jaren in leven laat, hoop ik over haar te zeggen wat nog nooit over iemand werd gezegd.[6]
Geen wonder visioen maar, ingegeven door de tocht van Mohammed[7], een schitterende idee die hem overviel om over zijn gezegende Beatrice dingen te verhalen die nog nooit over iemand werden verteld en om dit te bereiken hij nu het werk van Abenarabi bestuderen moest: ‘E di venire a ciò io studio quanto posso’.
Een zin door Antonio Coen vertaald als: Et de venir à cela je m’efforce tant que je peux. Door André Pézard als : Et je mets en ceci mon étude autant comme je peux. Door J.C.Nichels: I am trying as hard as I can to reach this state. Door E.J. Delécluze: ‘et pour en venir là, j’étudie autant que je peux.
Maar niemand hier zegt welk ‘studiewerk’ dat hij nog te doen had. Mij is het duidelijk, werkend aan zijn Vita Nuova wordt hij overvallen door een enorm iets, een idee die hem in vervoering brengt, een tocht, zoals Mohammed, door het Hiernamaals. Hij zal uit de verhalen over de nachtelijke tocht van Mohammed halen wat hij nodig heeft om een groot werk te schrijven en over Beatrice te zeggen quello che mai non fue detto d’alcuna.
*
Het is midden in de nacht dat ik de belangrijkste zin opteken die ik ooit over Dante zal geschreven hebben.
*
[1] René Guénon geeft pag 40 van zijn essay de volledige titel op van het werk van Abenarabi als van dezes naam: ‘Futûhât el-Mekkiyah’ van Mohyiddin ibn Arabi’.
[2] Ik heb de titel, ‘Vita Nuova’, overgenomen van Antonio Coen en niet die van Pézard, ‘Vita Nova’.
[3] Zo beweert en bewijst Asìn op overtuigende wijze in zijn ‘Dante y el Islam.
[4] André Pézard (pag.83) haalt Bruno Nardi aan (Nel mondo di Dante, 1944) die beweert dat Dante plots zijn Vita Nuova en zijn Convivio opgegeven heeft om te werken aan zijn Commedia. Dit is ook de indruk die ik heb opgedaan. Zijn idee was zo sensationeel dat hij er onmiddellijk aan beginnen wou.
[5] De tekst van Vita Nuova bevat ook veertien sonnetten.
[6] Appresso questo sonetto apparve a me una mirabile visione, ne la quale io vidi cose che mi fecero proporre di no dire più di questa benedetta infino a tanto che io potesse più degnamente trattare di lei. E di venire a ció io studio quanto posso, si com’ella sae veracemente. Si che, se piacere sarà di colui a cui tutte le cose vivono, che la mia vita duri per alquanti anni, io spero di dicer di lei quello che mai non fue detto d’alcuna.
[7] Het kan ook de tocht zijn geweest van Benalcàrih van Alepo (zie Dante y el islam pag 36).
13-09-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |