Oud worden of oud zijn, het verschil is niet zo groot tussen ‘het worden’ en ‘het zijn’, maar ‘het worden’ heeft nog perspectief, ‘het zijn’ is een toestand met een groot risico, vandaag een nog groter dan in de tijden die we gekend hebben..
In feite, voor iemand van jaren, zoals ik, is het faliekante ervan even groot of je het nu wordt of bent, maar de ingesteldheid is anders, in deze zin dat, dankzij mijn blog, elke dag mijn ingesteldheid getackeld wordt of, wat romantischer is, dat ik elke morgen, ouder wordend, her-opsta uit mijn as; dat ik, schrijvend, de jaren niet voel, ze niet draag. Het is maar als ik stop dat ik de toestand waarin ik verkeer, ga inschatten.
Het is evident, dit zijn maar wat woorden, is maar wat literatuur om mijn staat van zijn te verbloemen, maar eigenlijk, heb ik twee voorbeelden die mijn bakens, mijn steunpilaren zijn om mijn leeftijd uit de weg te gaan: Dante en Louis Pauwels.
Eén: mijn grote toevlucht, Dante Alighieri, die luisterend naar de stem van Vergilius[1], duidelijk wordt gemaakt dat het niet tussen de lakens is, of liggend op de sofa dat je eer en roem verwerft en twee: mijn grote vriend als schrijver en vernieuwer, van vele jaren terug, Louis Pauwels, die me elke morgen wekte en blijf wekken met zijn ‘qui rate les aubes, rate sa vie.’ En, als ik beiden mijn vrienden noem, zelfs al zijn het maar gevoelens die van mij uitgaan, dan is het omdat ik heel wat tijd heb doorgebracht in hun gezelschap, waar en hoe en wanneer dit ook moge geweest zijn.
Laat me het dus zo stellen dat zij - er zijn er ook andere - het zijn geweest die me hebben wakker gehouden en dat ik nu ouder wordt zonder het voortdurend te voelen of op te merken: ouder worden en er zich in vele omstandigheden goed bij voelen als ik denk iets waardevol te hebben neergezet. Zelfs, wat dikwijls het geval is, dingen herhaal die ik vroeger al gezegd of geschreven heb. Hebben jullie er geen nood aan, ik wel, want het is voor mij een geestelijk medicament, ik zou niet verder kunnen zonder.
Zo laat me verder oud worden zonder oud te zijn, ik voel me er goed bij en wens het zo te houden. Maar er is heel wat energie nodig om jong van geest te blijven, evenwel ik voel dat ook de geest de leeftijd kent, dat ik geen jonge man meer ben die alles weet en alles verklaart en grote woorden schrijft. Neen, ik heb ondertussen heel wat zaken begrepen, ik weet dat nederigheid mijn sterkte moet zijn, maar Ik ben er nog niet toegekomen, omdat schrijven een uitdaging is om woorden te vinden en ideeën te uiten. Maar, ik overdek alles met een waas, de hoop dat wat ik vooropstel voeren zal naar het wonderlijke dat zeker en vast schuil gaat achter de dingen. Dit is een zekerheid die ik heb, de enige.
Wat die zekerheid inhoudt is heel veel en heel weinig; Veel de uitstraling ervan, weinig hetgeen we er van weten. Maar het is aan ons om het verborgene te onderscheiden als iets dat groot en machtig, iets dat overheersend is. Het is dit dat ik altijd tracht te bereiken in mijn woorden die ik schrijf dag aan dag.
Oud worden en jong blijven, er is geen andere uitweg, iets voor een lijfspreuk, iets om bovenaan elk blad, of beter nog als filigraan binnen het blad, neer te zetten. Men zegge het voort, men proclamere het.
[1] seggendo in piuma, in fama non si vien, né sotto coltre’ Inferno XXIV, 46-51
|