 |
|
 |
|
|
 |
28-12-2019 |
De krachten die ons leiden. |
Het is een soort eindspurt waar ik mee bezig ben, het eindpunt van een rit die een jaar duurde en nu afgesloten wordt. Dit is het gevoel dat ik er bij heb: eens 31 december voorbij wordt alles anders, hoe het worden zal weet ik niet, het zit hem in het hoofd: ‘2020 wordt anders’.
Ik denk dat velen deze mening delen, anderen denken er niet over na, wat het beste is dat je doen kunt, want de aarde blijft haar baan volgen, keert zich naar de zon en draait zich weg van de zon, het wordt licht, het wordt nacht en het wordt licht en wij volgen het licht en volgen de nacht. Meer is er niet, wij op de aarde en de aarde in haar baan om de zon.
Dit is ons vertrekpunt, de basis van wat we zijn en wie we maar zijn, wat we vergeten dat we zijn, omdat het een conceptie is die ons niet bezig houdt. We lopen hier rond en de rest, wat de aarde doet, komt niet op in onze gedachten.
We schrijven de naam van de maanden, we gaan van januari naar december, en pas de overgang van december naar januari wordt opgemerkt als een buitengewoon iets, een eindpunt en een nieuw vertrek.
Dit maakt ons tijdgebonden, bepaalt hoe ver we al staan in het leven en hoe ver we nog kunnen gaan. En hoe dichter dit verste komt, des te meer we er aan denken.
Wat we niet beseffen is dat we, zoals de aarde in haar baan wordt meegenomen wij meegenomen worden door het gebeuren hier op aarde, het kleine zoals het grote, het veraf gebeuren als het dichtbije. We ontsnappen er niet aan - en dit is wat ik gisteren wou duidelijk maken - we ontsnappen er niet aan, de omstandigheden conditioneren in grote mate onze wil tot handelen.
Yahweh, nadat hij had laten blijken dat hij het offer van Abel, a keeper of sheep (2: 4) verkoos boven het offer van Caïn, a tiller of the ground (2: 4), sprak tot Caïn, who was very wroth, in Genesis 4: 7:
‘If thou doest well shallt thou not be accepted? And if thou doest not well, sin lieth at the door. And unto thee shall be his desire, and thou shalt rule over him’.
Caïn had dus zijn vete tegenover zijn broer Abel moeten beheerseen, maar hij was beneveld door de houding van Yahweh:
And Caïn talked with Adam his brother. And it came to pass, when they were in the field, that Caïn raise up against Abel his brother ansd slew him (4: 8).
Caïn's woede, was het gevolg van de keuze gedaan door God. Dit echter is een extreem geval van omstandigheden, doden of niet doden, we staan al een stap verder, trouwens er zijn ook geen offergaven meer te brengen. Het doden, als gevolg van omstandigheden, was niet goed te praten, het was zonde en Caïn had er over moeten heersen: and thou shalt rule over it.
De omstandigheden in blok genomen waarin we verkeren zijn geen kwestie van zonde of geen zonde, maar in de meeste gevallen dringen ze zich op, zijn ze leiding gevend. Waarin we verkeerd zijn als we ze blindelings, wat gebeurt, volgen. Soms echter is het volgen ervan sterker dan ons zelf, komt het van uit de omstandigheden zelf, en, is het geen ‘gevolg’ ervan.
Verliefd worden bijvoorbeeld
28-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2019 |
De wil te doen wat we doen. |
Wie beslist er in feite over onze gang van zaken, over de daden die we stellen of niet stellen. Zijn wij het wel uit vrije wil, of zijn het niet eerder de levensomstandigheden, waarin we verkeren op een bepaald ogenblik die bepalend zijn?
In feite is, om te beginnen, ons leven in grote mate geconditioneerd geweest door de ouders die ons op de wereld hebben gebracht, geconditioneerd door het ogenblik van de conceptie/geboorte, de bevruchting onbetwistbaar een ‘kosmisch’ gebeuren zijnde, waarbij, zo vermoed ik toch, de stand van sterren en planeten een rol hebben gespeeld. Ik zelf kan bijvoorbeeld stellen dat, indien mijn ouders drie dagen later de liefde hadden bedreven, ik in 1928 ware geboren geweest wat voor vele zaken een groot verschil zou hebben uitgemaakt. Ikzelf heb hierin geen enkele beslissing kunnen nemen, wel de omstandigheden.
Hetzelfde geldt voor mijn ouders en grootouders en ga maar verder in de tijd, om terecht te komen bij een of ander grotbewoner. Fritjof Capra schrijft, dat alles een interconnected network of events is, wat betekenen moet dat ook de mens in dit netwerk verweven ligt en door dit netwerk beïnvloed wordt van uit de vier windstreken en vanuit zenit en nadir, al hebben we hierover niet het minste besef. We kunnen zelfs even goed terug keren tot het mirakel ogenblik van de Big Bang en besluiten dat ons ontstaan geregeld werd niet door ons zelf maar door het samengevoegd impact van alle gebeurtenissen die ons van ver of van dichtbij hebben geraakt, wat evenzeer geldt voor de anderen waarmede we vroeg of laat in contact gekomen zijn.
Het leven is het verhaal van een tocht waarvan men de eindbestemming kent maar niet de weg ernaar. En, van bij de geboorte ligt er een bepaalde weg open voor ons, een weg die de wijze zal aangeven waarop je je einddoel zult bereiken. Het komt er op aan geboren te worden, en de eerste stap te zetten die het ritme zal aangeven, de kleur, de geest waarin het leven zich zal afspelen.
Achteraf zie ik in waar de zaken zijn verkeerd gegaan, wat ik gedaan heb en beter niet had gedaan, maar op het ogenblik zelf heb ik er niet over nagedacht, heb ik genomen wat er zich heeft aangeboden. Ik weet, zoals wellicht zovelen onder jullie waar we een andere weg, dan deze die zich aanbood hadden moeten kiezen. Maar de dingen zijn wat ze zijn, ik had geen ander leven kunnen kennen dan het leven dat ik voorgeschoteld kreeg. Was er vrije wil mee gemoeid?
De bejaarde dame, ik ben nu zeker, zo niet ouder dan toch even oud als zij toen was, van wie ik destijds in die grote maand augustus de chalet in Grimentz had gehuurd, had hem ooit gezegd dat het leven dat we kennen een leven is dat ons wordt opgedrongen. Ze las geen romans meer wat haar leven was al roman genoeg geweest met hoogten en laagten - ze had een groot deel ervan doorgebracht in Argentinië omdat ze, in haar jeugd, een man had ontmoet die ginds een hacienda had - opdat ze er nog het leven van een ander zou bij nemen.
Mijn werelds verhaal is zonder betekenis geweest, een aaneenschakeling van daden die ik stelde en achteraf gezien niet had moeten stellen. Mijn geestelijk verhaal, een aaneenschakeling van boeken, waarin ik voedsel vond om geestelijk te bestaan. En het is vooral dit geestelijk bestaan dat de bovenhand - eerder onterecht - heeft genomen en me gebracht heeft tot waar ik me nu bevind als schrijver van een blog.
27-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2019 |
Fragment uit manuscript dat liggen bleef. |
Uit een manuscript gelicht, of hoe ik de zorgen van lichaam en geest verberg.
Zijn dagboek open naast hem, zijn pen van vele jaren, zijn hand waar het beven in gekropen is, en hij kan niet anders dan optekenen wat opborrelt uit die bron die hem altijd vergezelt:
Jij, Ugo, schrijf, Schrijf dat je eeuwig bent. Beschiet van uit je oneindigheid elk blad. Bevrucht het met de elektronen van je geest, die op hun beurt zich mengen zullen met de atomen van het papier, dit wondere papier dat met vreugde bezeten wordt; zoals zij die je bezat diezelfde middag in de kamer die uitgeeft op de oude gevels, weerspiegeld in het water van de Leie, met de boten soms en de ‘Kleine Nachtmusik’ van Wolfgang door het open raam. En de grote stilte in jou als je neerligt naast haar en haar vingertoppen betast wetende dat ze weent en je wel denken kunt waarom.
De tekst herlezend komt het gebeuren terug: de kamer op de middag, het open raam met de bewegende gordijnen, franjes van schaduw op de muren en de meubels, de geluiden van de stad, de boot met toeristen en de vrouw naast hem die weende en toch gelukkig was zoals hij zich voelde toen, naast haar, met haar hand in de zijne.
Dit verre gebeuren herdacht en herbeleefd, de vele kleine details nog zo aanwezig in hem, de warme zachtheid van haar lichaam, de hand die hem streelde, de mond die hem kuste, de grote trillende wereld van genot gemengd met het immense van wat hij voelde voor haar en dit alles voorbij.
Ernst Jünger’s ‘Auf den Marmorklippen’ open op zijn tafel, of hoe we leven en hoe alles in ons samenkomt, geordend, elk ogenblik aansluitend op het vorige, wat je denkt, komend van wat je dacht en gaande naar wat komt:
Und immer wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelzeit, in jeder Falte nach …
Zo ook dit gebeuren tot hem teruggekomen, ongerept in al zijn verbeelden en thans getekend in enkele luttele woorden terwijl het zoveel was geweest, zo enorm veel, lijk het vliegje in het stuk amber dat hij had meegebracht van een verre reis waar ouderlingen op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over wondere tekens, de woorden van de Profeet in gesprek met hun God met de negenennegentig namen.
Aldus is elk ogenblik van zijn pen op het blad geweest, lijk het schuiven van de zwanen op het water, telkens weer een nieuw verbazen over wat de dagen waren.
En als hij denkt aan Jünger en aan Eliot en aan zovelen die hij schaamteloos overneemt, wat is er eigenlijk dat uit hem zelf komt, of kan het dat zijn gedachten zijn wat ze zijn en dat hij pas achteraf zich realiseert deze gedachten reeds bij anderen te hebben ontmoet?
Maar niet immer is er dit verbazen. Er zijn zovele dode momenten in ons handelen, lege woorden waaruit we dan opnieuw ontwaken. Dit is de tweespalt van ons leven: het verdwijnen in de woestijn en de terugkeer in de ruisende rijkdom van het leven.
Zo had hij de zee gezien, de zee gehoord in de valavond. Ze was rust en beweging. Rust waar de olijfgroene lijn van het water overvloeide in het grijze timbre van de luchten, beweging waar de meeuwen roekeloos hangen bleven boven de golven die uitrolden over het strand.
Zo nu ook in hem rust en beweging, of zijn geest in vrede met het zijnde en zijn gedachten een fresco van hoop op wat nog komen kon.
26-12-2019, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2019 |
Kerstmis |
Waar is de tijd dat ik op twee stappen van de kathedraal woonde en in de vroege morgen - of was het om middernacht? - met de kinderen luisteren ging naar de lezing van het kerstverhaal in de crypte, het donkere hart, van de kathedraal.
Ik dacht er even aan, even, zoals ik aan zovele dingen denk als de dag zich opent. Vroeg me af of dit verhaal nog gelezen wordt of hoort dit nu ook al definitief tot het verleden? Het verleden, waar nochtans, als een baken van licht, het verhaal thuis hoort.
Hoe we het ook mogen zien, het is in zijn context, onmiskenbaar de verre echo van de geboorte van de westerse beschaving waar we zo prat op gaan. Als er dus vandaag iets is dat moet herdacht en of gevierd worden hier bij ons, dan is het wel de geboorte van Jezus Christus, als de komst van het Licht, als het punt waar onze westerse beschaving zijn wortels heeft.
Het is, leert ons de Willibrordus Bijbel (1975), ‘een zekere Lucas genoemd als arts, metgezel van Paulus en blijkbaar van heidense afkomst’ die ons de essentie van het verhaal van de geboorte brengt in zijn Evangelie, hoofdstuk 2:
‘1. In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk… 4. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en het geslacht van David … naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn verloofde die zwanger was. 6. Terwijl ze daar verbleven brak het uur aan waarop ze moeder zou worden. 7. Ze bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.’
Wat Lucas erover zegt is aannemelijk en schijnt me toe heel oprecht te zijn: Maria de verloofde van Jozef uit het geslacht van David - waar Jezus zich later op beroepen zal - baart haar ‘eerstgeborene’ in een stal. De geboorte zal geen sinecure geweest zijn en wordt hier allicht te simplistisch voorgesteld. Laat ons dus de stal en de kribbe aannemen en de rest vergeten, Lucas heeft het terug gebracht tot de essentie.
En wij, wij hebben ons gewikkeld in al wat er geschreven stond alsof het een sprookje was, een heerlijk verhaal voor het kind in ons dat we (gelukkig in een zekere mate) gebleven zijn. Want, wat is er mooier dan de geboorte van een kind - zoals in de tuin, wat is er mooier dat de kerstroos (de helleborus, het nieskruid) die open bloeit - en, als de geboorte in een stal gebeurde kan het dat herders het gezien hebben. Lucas doet er zeer lyrisch over en voegt er passend engelengezang aan toe, waaruit blijken moet dat hij dan toch niet, zoals Willibrord het vermeldt, zo heidens was.
Kan het dat we in deze tijden, in alle ernst, nog even teruggaan naar het verhaal ons gebracht door Lucas, de Evangelist?
PS.
Aan alle lezers en hun familie stuur ik, zoals de traditie en mijn hart het wil, mijn warmste en meest genegen wensen voor Kerstdag en het Nieuwe Jaar.
25-12-2019, 08:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2019 |
Ik hoor hoe 'Klara'... |
Ik hoor hoe “Klara’ deze dag, de vooravond van kerstdag, beleeft. Ik had er zelfs nog niet aan gedacht dat Kerstdag zo dicht was gekomen - verbleef nog altijd voor een deel op de Lona-alp - ineens was het zo ver, 24 december.
Waar is de tijd dat ik als kleine jongen met twee vrienden in de valavond de huizen van de straat afliep met een ster in de hand, die draaide, terwijl we zongen van de herdertjes die ‘bij nachte’ in het veld lagen en hun schaapjes hadden geteld. Veraf nu, de tijden die er ooit waren en nu onwezenlijk schijnen, als verhalen uit boeken in oud-Nederlands geschreven, amper te ontcijferen. Maar ik beleefde die dagen, ik ken ze nog, de sneeuw, de korte broek die ik droeg, en grootmoeder waar ik langs ging: ‘maar mijne jongen, zo koud, en met blote knieën’.
Open ogen als ik denk aan haar en aan grootvader die, op dagen dat ik er langs kwam met moeder, wat ik me nog goed herinner, een droge haring roosterde op de kolentang boven het vuur in de Leuvense stoof. Een wereld opgelost in de schemering van wat twee generaties voor mij, courant gebeurde en, ik denk, kerstavond of niet, geen verschil maakte.
Hier ook, waar zijn deze tijden van ingetogenheid heen, hoe leefden we toen, wat bezielde ons, wat was er vreemd aan de vooravond van Kerstdag die, hoe we er ook over dachten, iets bijzonder was, de meest bijzondere nacht die er was, toen; en nu?
Maar het was ook een gewone avond op het ijs van de ondergelopen weide en het bosje van struikgewas er naast, met kikvorsen onder de ijslaag en salamanders en wij jongens en meisjes joelend van genot en simpelheid, met de ijsstoel of baantje glijdend. Mijn God, wat een jeugd het was en wat een avonden het waren. Hoe zijn we dit alles ontgroeid, hoe zijn we er uit te voorschijn is gekomen, ook ik, de man die ik nu ben.
Ik heb, en velen van mijn lezers, hebben deze wereld gekend, waarvan niets meer is overgebleven. Duidelijk, heel duidelijk, de oude gewaden zijn afgelegd, nieuwe tijden zijn gekomen, die geen tijd meer zijn die duren blijft. Op dagen zoals deze bemerken we pas hoe voorbij de dagen van toen nu zijn, hoe de valavonden, hoe de morgens, hoe de rust van het toen trage er zijn.
Moeder, vader, broers en zuster ongeboren door een misval. Waar sta ik, zoals zo dikwijls al gezegd, arme sterveling, van zo ver gekomen, uitkijkend van tijd tot tijd, naar het ogenblik van alle ogenblikken, het allerlaatste, dat onvermijdelijk eens komen zal, een morgen, een avond of een nacht, waar ik ook moge zijn, hier of in Ispahan, zeker niet op de Lona-alp, tenware er nadien mijn as werd uitgestrooid over de bloemen.
Hoe dichter we komen, hoe groter de weemoed om het voorbije, het intense van wat overbleef dat keren blijft, genadeloos.
24-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-12-2019 |
Gentiaan (2) |
Ik vond het gedicht hierna, terug in het pak van 2011. Het heeft een sterke band met een wel bepaalde plaats op de Lona alp, één van mijn uitverkoren punten in de bergen van de Val d' Anniviers.
We waren die dag, niets vermoedennd wat het weer betrof, heel vroeg vertrokken van uit Grimentz. Eerst door de bossen boven Grimentz, naar Sorebois - er is ook een telecabine van Grimentz naar de ‘Sorebois’ - dan voorbij het houten kruis, naar links over de alpenweide, over een riviertje, de weg volgend tot aan het uiterste punt naar het oosten toe, omheen de bergkam en dan, tussen de rotsen, stijgend naar het zuidwesten toe, het pad volgend - er is geen andere keus - om na een uitputtende tocht aan te komen op de op 2600m gelegen alpenweide, met onmiddellijk als je boven komt links een moerassige tuin met de mooiste alpenbloemen die je je indenken kunt, mijn droomplaats, mijn Eden.
Ik was er ettelijke malen. Het is daar dat, na Lawrence en Hertmans, de inhoud van het gedicht is beginnen bloeien. Ik ben er bijna zeker van dat het, in de loop van de negen jaren erna, in een van mijn blogs moet opgedoken zijn. Ik heb het niet nagegaan maar even zeker ben ik, dat ik de tekst ervan zal gewijzigd hebben, zeker wat de vorm ervan betreft. Nu ook heb ik de bestaande versie gewijzigd om te komen tot zijn wellicht definitieve vorm, want zoveel tijd rest me niet meer.
Gentiaan.
'Not every man has gentians in his house' D.H.Lawrence
Niet elk van ons heeft gentiaan zien bloeien op de Lona-alp, terwijl het sneeuwde en het pas augustus was, en wij, de dood nog onverwacht.
Al sneeuwde het naast edelweiss en génépi*, niet elk van ons heeft gentiaan zien staan met sneeuw bedekt terwijl het zaad zich vormen ging het pas augustus was.
Maar van bloem naar zaad is er geen overgang, beide in elkaar verweven: bloem die zaad al is en zaad de bloem, de wondere constellatie van wat tijd gebonden is.
Al sneeuwde het en het pas augustus was.
En vlokken neergekomen al in onze haren, wij bevrucht en onze geest als zaad voor ‘t volgend leven dat ons wacht, hoe later toch, hoe des te beter.
Weet, we wilden er ons tenten bouwen om er bij te zijn, om er te wonen.
Niet elk van ons heeft gentiaan zien bloeien toen het sneeuwde in augustus op de Lona-alp.
*Génépi: genus: Artemisia
23-12-2019, 07:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2019 |
Gentiaan |
Roger T. - zo tekent hij zijn werk - die ik een vriend mag noemen stuurde me een youtube document, een woord- en fotoreportage die hij maakte over, in het bijzonder, Heiligenblut, een dorpje in Tirol, ingesloten door de bergen, met zicht op de Grossglockner.
Ik ken dat dorp niet en ik ken niet de Grossglockner, maar ik ken de bergen, en ik ken het uitzicht van een bergdorp van uit de hoogte gezien. Ik ken het licht in de bergen, ik weet hoe de wind, hoe de zon aanvoelt op de blote huid. Ik weet er alles van: de wegen om er te komen, de slingerpaden in de bossen, in en over de rotsen naar de alpenweiden toe en hoger nog tot je de top van je berg hebt bereikt, en, al is het uitzicht anders in lijn en vorm, het is van een zelfde aard en geladenheid als de beelden die je draagt in je herinneren, ze zijn in de eerste plaats een vreugde, maar ook een begin van pijn, ze halen je overhoop en je wordt stilte, een ingekeerdheid overvalt je.
Ben ik van een man van de zee in San Juan-Alicante, ik ben ook een man van de bergen en de dorpen van de Valais, en elke verwijzing ernaar heeft zijn impact op mijn gemoed.
Veel is er niet nodig, een bergweg, een bergtop met of zonder sneeuw, ik ken hoe het is, het zit heel diep in mijn geheugen, de beelden omkransen me. Ik weet ook heel wat over de fauna onderweg, marmot en gems, en even goed heel wat over de flora, edelweiss en gentiaan, ‘soldanelle’, en lys Arpagon, arnica, en blauwe distel, en zilverdistel, noem ze maar op de alpenbloemen. Ik zal je zelfs zeggen waar je ze vinden kunt.
Zo, dankzij die reportage van een groot intense reiziger is mijn dag geworden wat ik er niet had van verwacht: een terugkeer naar de bergen, naar de sfeer ervan, de kleur en de kracht ervan en niet in het minst het subtiele van de bloemenpracht, gesymboliseerd in mij door de gentiaan die er boven uitsteekt. En wel, omdat ik er de eerste regels van een gedicht van D.H. Lawrence aan over houd :
Not every man has gentians in his house In soft September, at slow, sad Michaelmas
Stefan Hertmans schreef een essay over het gedicht in zijn, ‘Putje van Milete’ (Meulenhoff 2002). En geïnspireerd door Hertmans, en door een bepaalde plaats te bereiken na een lange en moeilijke tocht, op de Lona-alp, toen het sneeuwde half augustus en ik er was, de gentiaan en andere bloemen bedekt met vlokken, sneeuw, wat je niet licht vergeet, wat je meedraagt waar je ook gaat zodat je er een gedicht over schrijft, nu een tijd geleden al, dat je terug gaat opzoeken.
Het gedicht heeft niets te maken noch met Lawrence, noch met wat Hertmans erover schreef. Het heeft enkel iets te maken met je band met de bergen, in het bijzonder met de lange stijgende weg naar de Lona-alp, en komende uit de weg tussen de rotsen de eerste stappen die je zet op de alp met links van jou een kleine vlakte, licht moerassig, begroeid met een wondere, exquisiete verzameling van bloemen en planten tot de sterk geurende génepi toe.
Het gedicht komt morgen of komt niet, de nacht heeft zich al uitgespreid, het werd laat, te laat om het gedicht op te zoeken in mijn archieven.
PS. De Lona alp is te bereiken van uit Grimentz, een tocht van enkele (?) uren.
Voor Youtube: https://youtu.be/M8g5dcDfRZU
22-12-2019, 09:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2019 |
Hoe de tijd |
Vooraf:
Ik wil nog even terugkomen op mijn blog van gisteren. Mijn besluit was hopelijk duidelijk: ik wou beklemtonen dat ik, achter de progressie van de wetenschap, een aanwezigheid vermoed - het is meer dan een vermoeden - een present-zijn van een kosmische ingesteldheid die maakt dat we dieper en dieper doordringen tot de geheimen van het Universum en wat is van de geest erin.
Niet zo zeer opdat we hierover een grotere kennis zouden verwerven, maar In de eerste plaats om ons meer en meer, door het geleidelijk aan ontplooien van wat onzichtbaar is tot wat zichtbaar wordt, ons ervan te overtuigen dat achter het massale van het Universum een Eenheid schuil gaat, die de mens voor ons, God heeft genoemd.
Zicht krijgen op het onzichtbare krikt onze verbazing op in die mate dat we ons vragen gaan stellen over hoe arm en nietig we maar zijn als lichaam, maar hoe groot we wel zijn om dit alles te kunnen overschouwen en er lessen uit trekken met betrekking tot de geest waarover we beschikken en zijn binding met de geest van de Eenheid die we meer en meer gaan aanvoelen.
Ik zit hier, na gisteren, eens te meer op een domein dat door velen nimmer wordt betreden, er wordt zelfs niet aan gedacht het op te zoeken, omdat het, het domein is van de metafysica.
Alleen waaghalzen zoals ik er een ben, geven voorrang aan een dergelijk domein omdat het hen meer levensruimte biedt en mogelijkheden om zich te uiten over zaken die het dagelijkse overstijgen.
Terug op aarde, Solstitium:
Pas morgen bereikt de zon, bij het opkomen, haar verste punt naar het zuiden toe en begint de astronomische winter. Dit verste punt is een solstitium een ‘zonnestilstand’ in declinatie. Op ons halfrond, kennen we dan de langste nacht en beginnen van nu af de dagen terug langzaam te lengen.
De terugkeer van het licht, welke schok betekent dit nog, welke betekenis geven we er vandaag nog aan, wij die zwemmen in het licht met een druk op de schakelaar. We zijn te rijk geworden aan alle mogelijke lichtconforten opdat we deze overgang voelen zouden in ons diepste ik, wij die totaal ontwend zijn te denken zoals onze verre voorvaderen het moeten gevoeld en gevierd hebben. Wij, overmoedig als we zijn, staan niet meer stil bij de kosmische gerichtheid van de aarde ten opzichte van de zon; we zijn te arm geworden om ons even af te vragen welke betekenis hieraan gegeven werd door onze verre voorvaderen. Het effect ervan is wel niet onmiddellijk zichtbaar maar het was een duidelijk teken van winst op de duisternis een passage die gevierd werd en uitmondde uiteindelijk, enkele dagen later, in het feest van de Geboorte van Christus - veel vroeger viel de geboorte op 6 januari - ik haal dit aan omdat ik weet dat de kinderen en kleinkinderen mijn blogs lezen (soms) en opdat ze weten zouden dat de oerbetekenis er aan verbonden niet mag teloor gaan. Opdat ze weten zouden dat van vandaag af, de zon op haar terugweg is naar de lente-equinox. Mijn moeder was er vol van wellicht omdat haar moeder er vol van was en ze vertelde het aan mij bij elke gelegenheid, zoals ik het via deze blog wil door vertellen.
Ik vind dat dit een kosmisch gebeuren is dat niet mag verloren gaan, zelfs al heeft het praktisch weinig zin, de overgang is nauwelijks op te merken, maar het is een gebeuren dat ons nader brengt tot het beeld van de aarde in haar baan om de zon: de opkomende zon die zich voortaan beweegt in de richting van het oosten om verder te gaan tot halfweg het noorden in de komende zes maanden.
Dit is een gebeuren dat ik niet onbesproken laten wou.
21-12-2019, 00:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2019 |
Het centrale punt van de Melkweg. |
De kosmos is een ontstellend iets, of we het door en door beseffen is een andere zaak. Ik weet niet op het bekijken van https://Uyoutu.be/6uVNBGgHApU je iets oplevert, maar het binnendringen in het centrale punt van de Melkweg, door ESO’s Very Large Telescope (VLT) opgesteld in de Chileense Atacama woestijn, is een beeld - en het is maar het beeld van ‘onze’ Melkweg - om je totaal overhoop te halen. Het wijst op de oneindigheid van het Heelal en op wat de aarde erin is, een stofje.
Maar er is meer, er is het ontstellende van het beeld dat zich opent: het binnendringen in het Heelal dat ons getoond wordt en we geconfronteerd worden met de ongelooflijke massa van lichtpunten, zonnen die opduiken, zo eindeloos als eindeloos ook kan zijn.
Zo, met dit beeld voor ogen, stelt zich meer dan ooit de vraag, wie we zijn en wat we hier doen, én, hoe kan het dat wij, op ons stofdeeltje, erin slaagden om het beeld van wat we hier zien op aarde, uit te breiden en te verleggen tot het beeld van wat het Universum is en inhoudt.
Wie of wat maakte dat we nu in staat zijn dat beeld op te roepen en vast te leggen, wie, de homo sapiens die we zijn of is er meer aan de hand; is het, het intellect van de homo sapiens, en van hem, elke andere interventie uitsluitend, die het mogelijk maakte dat we een blik kunnen werpen in het centrale punt van de Melkweg?
Hij heeft al een tijd zijn grotwoning verlaten, heeft de aarde bewandeld en is opgeklommen tot de wetenschapper die thans een onvoorstelbaar beeld heeft van het Universum, wat op zichzelf fenomenaal is, een ‘fenominaliteit’ die niet te vatten is, niet te bepalen in formules of cijfers.
Het antwoord op deze confrontatie - hoe we toch verwend geworden zijn - doet me denken aan een gedachte die ik ergens oppikte: ‘Everyone can count the seeds in an apple, but only God can count the apples in a seed.’ Ik bedoel hiermede dat ik denk dat er ook ondergrondse energieën aan het werk zijn die maken dat de wetenschap, dankzij deze energieën, bij machte is geweest een VLT te bouwen die door kan dringen tot de geheimen van de kosmos, tot het hart, tot de ziel van de Kosmos.
Maar er is ook een andere soort confrontatie. Er wordt hem iets getoond dat hem moet doen nadenken. Een vingerwijzing van uit de diepte van het Universum opgestaan, opdat we een blik zouden werpen op de grootheid, de immensiteit van al wat is, én, opdat we de ogen zouden openen op die immensiteit en beter begrijpen zouden wie we zijn en hoe het komt dat we geworden zijn wie we zijn. In andere woorden er is die ‘God who counts the apples in an seed’ die geleidelijk aan - en Hij is al lang bezig dit te doen - ons de ogen opent op zijn ‘aanwezigheid’ in en achter al wat is.
Ik stop hier, ik ben al veel te ver gegaan, als je het weten wil, tot over de rand van het nu zichtbare onzichtbare.
20-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2019 |
Cees Nooteboom |
In zijn ‘533 een dagenboek’ (De Bezige Bij, 2016) vertelt Cees Nooteboom ons over de kritiek komende van een Vlaamse recensent: ‘Ik mijmerde te veel. Dat kan kloppen. En ik hield me te weinig met de wereld bezig. Dat gebeurt op deze leeftijd.’
Ik vraag me af wie zich gewaardigd voelt onder de recensenten om aan- of opmerkingen te maken over het werk van Nooteboom, zelfs als hij mijmert, zelfs als hij de wereld mijdt; of dit niet zijn volste recht is meer te schrijven over zijn tuin op zijn eiland, zijn olijfboom, zijn cactussen, zijn egel, of dit alles geen rustgevende elementen zijn waar iemand die een zekere leeftijd bereikt heeft meer nood aan heeft dan aan wat er zich afspeelt in de wereld.
Zegt Nooteboom nog: ‘Ik denk dat de schrijver jong was. Ik heb hem niet ontmoet in Boedapest in1956, niet in Bolivia in 1968, niet in Teheran in 1976, niet in Berlijn in 1989 en ik vraag me af of hij wel eens naar cactussen kijkt. Lang kijkt, bedoel ik.’
Die jonge man heeft dus niet begrepen dat Nooteboom een schrijver is waar niet mag aan geraakt worden, an untouchable is, iemand die troont boven alle andere nog levende schrijvers in ons taalgebied. Daarenboven, mijmeren ver van de wereld, is een eigenschap die weinigen is meegegeven, een rariteit bijna. Je kunt het opmerken, maar je stelt het niet aan de kaak, integendeel je kijkt er naar met een zekere nostalgie niet te kunnen schrijven zoals hij.
Dit is dan toch mijn oordeel erover. Zeker wat de wereld betreft die ver buiten mij ligt, ver buiten mij begint en eindigt.
Ik weet maar al te goed dat hij, de wereld, er is en zie hoe hij er is - de betogingen in Frankrijk bijvoorbeeld tegen de door hen verkozenen aan wie ze de volmacht gaven hen te vertegenwoordigen om het land te leiden - is het zo dringend nodig dat over de wereld, zelfs in de marge, nog iets geschreven moet?
Nooteboom kent voldoende de wereld, weet voldoende wat er gebeurt, het zichtbare ervan en de diepe ondergrond ervan, hij zal er zeker over geschreven hebben in zijn vroegere jaren, maar nu, aangekomen waar hij is, is het geen onderwerp meer voor hem, hij heeft er zich van afgezonderd.
En vraagt hij aan de Vlaamse criticus, over welke wereld zou ik moeten schrijven, ‘de wereld die ik zestig jaar lang gezien heb of die waarover hij leest of wie weet wel schrijft in de Dietsche Warande of de Standaard? Standaard van wat trouwens?’
Ik verschuil me vandaag achter Cees Nooteboom, achter zijn beschouwingen die hij heeft samen gebracht in zijn ‘533 een dagenboek’, waarin hij verdwijnt en opgenomen wordt in zijn woning en tuin op het eiland Menorca, ‘terwijl de rest onherroepelijk doorraast in de wereld’.
Juist voor het slapen gaan haalde ik het boek gisteren uit zijn rek - ik zag het en nam het alsof ik er naar toe gezogen werd - en ik wist waarover ik in de morgen schrijven zou. Er zijn van die dagen dat je je recht houdt met enkele zinnen uit een groot boek, vooral dan als het boek van Nooteboom is.
19-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2019 |
Over het 'maken'. |
Het geschrevene is heel dikwijls de stolling van een momentum in je dag, in je leven, het verhaal van wat je, op een bepaald ogenblik bezig houdt. Tezelfdertijd is het een lang uitrekken van het ogenblik zelf, de stolling ervan die duurt. Dit overviel me gisteren in de morgen, wat ik me herinneren wil vandaag, om aan te duiden hoe eenvoudig soms maar ook hoe complex een tekst tot stand komt.
Ik moet er mee leven wil ik verder gaan. Ik moet ingaan op de gedachten van het ogenblik en hopen dat ze me ergens voeren zullen waar ik nog niet aan dacht. Het gebeurt dus niet zo dikwijls dat ik schrijf naar een wel bepaald eindbeeld toe, meestal gaat het anders. Ik vertrek, in de hoop ergens aan te komen, maar waar dat ‘ergens’ ligt en wat het is, is nog een raadsel.
Dit is het mooie ervan, het verrassende, het opbeurende, het effect van de beeldhouwer die uit een blok hout, een beeld heeft gehouwen, of van een dichter die plots ziet dat hij een gedicht heeft geschreven, zelfs het effect van een foto die men maakte en achteraf pas bemerkt dat het een goede foto is en er boodschap in steekt die hij oorspronkelijk niet had opgemerkt.
Het ‘creatief-zijn’ kent zijn verrassing meestal op het einde van het traject. Nu Panamarenko ons verliet - zijn werken zullen blijven -- vraag ik me af hoe hij te werk ging. Ik denk dat heel wat van zijn werken ontstaan zijn, eraan werkende naar een vooraf gemaakt ontwerp toe. Het creatief zijn gebeurde in gedachten, het werk zelve was de uitvoering van die gedachte, wat hem daarom niet minder schepper maakte van iets, maar het scheppend karakter ervan situeerde zich op een ander vlak dan bijvoorbeeld het schrijven van een tekst naar een ‘ergens’ toe dat nog niet vast ligt.
Ik spreek me niet uit over de kunst van Panamarenko. Ik weet nu - een reactie op zijn heengaan - dat ik een bod had moeten doen op een zeefdruk van hem (mijn blog van 18 juni van dit jaar), en het niet heb gedaan, terwijl ik nu het gevoel heb dat die zeefdruk een kunstmeerwaarde verworven heeft. Had ik het gekocht het zou nu meer Panamarenko geweest zijn, dan de herinnering aan een plaats waar ik ooit was en waar ik me voorzeker heel goed heb gevoeld.
Kunst heeft te maken met schepping, met maken. Panamarenko was een maker van het irreële, zoals Dante er een was. Hij verbeelde zijn verbeelding. Er zijn er nu iets maken zonder verbeelding. Maar, zo gezegd met een boodschap die ze om het eenvoudig te houden, toevertrouwen aan een banaan gekleefd op een doek.
Een vreemde wereld is het waarin we in verzeild zijn geraakt. Geef mij dan maar Panamarenko, hij wist tenminste dat wat hij maakte, in de eerste plaats, een Spielerei was. Een Spielerei die een vorm van kunst was.
18-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2019 |
Hoe een dag verlopen kan. |
Morgen, van 16 december:
Wie of wat is er de oorzaak van dat ik mijn tijd ‘verdoe’ aan schrijven; wie jaagt me op om, ondanks het weinige succes dat ik ken, verder te gaan? Wanhoopspogingen zijn het, meer aan inhoud hebben mijn blogs niet meer, ze sterven een langzame dood zoals de schrijver ervan.
Ik wacht op de woorden zoals ik wacht op het licht van de nieuwe dag, die verlopen zal zoals elke andere dag, morose, zoals alles om me heen schijnbaar geworden is, de vreugde er te zijn ontbreekt, en dit is betekenisvol.
Zwartgalligheid was nimmer mijn inzet, mijn ingesteld zijn, maar, zoals nu, word ik er door overweldigd, ik kom er uit, geslagen of verslagen. Wat ik gisteren schreef over de invloed die ik onderga komende van uit het centrale punt van de Kosmos, het punt waar alle krachten convergeren, is larie wellicht, een vondst van mij, die elke dag op zoek is naar vondsten. De bron ervan droogt uit, wie ben ik dan nog, welke zin heeft het nog verder te gaan.
Later, naar de middag toe:
Ik zag vorige zondag op Eén, een uitzending die me verraste in de goede zin van het woord: het beleven van de zondag op een uiterst eenvoudige maar treffende wijze zoals ik het wou in mijn blog van een paar dagen terug. Wat er gezegd werd en hoe de bijeenkomst verliep wil ik niet beoordelen, wel het feit dat er een bijeenkomst wàs en dat deze voor de aanwezigen een verdieping betekende naar de geestelijke eigenheid van de zondag toe, met de nadruk op hun verbonden zijn in hun geloof met elkaar.
Ik voelde, de grote eenheid die er was onder hen om de zondag te beleven, en in te kleuren met dit bijeenzijn, in een gemeenschappelijk geloof in Jezus, de Verlosser voor hen.
Alles verliep zonder fiorituren, simpel, maar diepzinnig tot de verdeling van een homp brood onder de aanwezigen. Echter het brood was niet het lichaam van Christus, het was het teken van hun verbonden zijn met de geest van hem. Wat ook, het trof me als een antwoord op wat ik een paar dagen ervoor geschreven had over het teloor gaan van de traditie en mijn vraag: waar zijn de zondagen van voorheen, wat zijn ze geworden en wat of wie kleeft hij nog aan.
Ik had hier een duidelijk en klaar antwoord en ik was er door geraakt, des te meer omdat ik dacht dat het gebeuren plaatsvond in het kerkje van Cornelis-Horebeke. Waar ik ooit was met Albert S. en Jan T. naar aanleiding van een plechtigheid in het Protestants historisch Museum Abraham Hans in Corseele, een gehucht van (Cornelis-)Horebeke.
In vergelijking hiermee is het Misoffer, zoals ik het nu zie, van een te grote geladenheid - vlees en bloed van Christus - opdat het innerlijk zou kunnen beleefd worden door de mens van vandaag in zijn dagelijks bestaan, de overgang te intens, zelfs te brutaal zijnde.
Later nog, naar de avond toe:
De dag ontplooide zich, de uren kwamen en gingen. Een Engelse vriend uit Lower Upham (Kent) stuurt me een in gouden letters gedrukt kaartje: as from january 1st 2020, Wyvern Cottage will change to its original name “HOMESTEAD”.
Zeg ik hem dat ik liever ‘WYVERN’* behouden zag: the name of a heraldic beast having a serpent’s tail and a dragon’s head on a body with wings and two legs. Hoewel zijn ‘cottage’ er niet uitzag als een draak, eerder, zoals het nu in gouden lijnen getekend staat op het kaartje as a small fairy tale castle, possibly holding a wyvern in the backyard.
Zijn kaartje hielp me te vergeten wat ik deze morgen geschreven heb, een draak van een tekst, waar ik niet meer wens naar terug te keren, al waren er wel de gevoelens zoals ze beschreven staan.
Je bent niet altijd meester over wat je schrijft.
*Wyvern = tweepotige gevleugelde draak; Homestead = erf (hofstede).
17-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2019 |
Eco en de Slinger van Foucault |
Wie leest me nog na al die tijd dat ik me bloot geef in mijn woorden; wie is het die alles vallen laat om me op te zoeken, me uit mijn eenzaamheid te halen en met mij enkele ogenblikken te gaan wandelen in mijn landschap?
Ik heb er geen beeld van hoe mijn betrekkingen verlopen met een handvol volgelingen, er zouden er honderd moeten zijn en er zijn er, och arme, amper meer dan toen ik begonnen ben, tien jaar geleden. In elk geval niet om er hoog fier over te zijn, integendeel.
En toch, in plaats van mijn conclusies te trekken ga ik stoïsch verder voor de enkelen van het eerste uur die me trouw hebben gevolgd. Ik dank hen, een steun en toeverlaat te zijn geweest, een aansporing om halsstarrig aan bod te blijven.
Ook zij, en vooral zij die mijn pogingen hebben gewaardeerd en mijn inbreuken op de taal hebben aangeduid, allen zijn waardevol geweest, ook zij waarvan ik wist dat ze er waren maar zich niet wensten te roeren in mijn debatten met taal en woord.
Want, ik kan het je verzekeren debatten zijn het, ik houd ze dagelijks met mezelf over wat ik je aanbieden zal en hoe ik het zal doen. De morgen, het begin van mijn dag, de meest vruchtbare momenten zijnde. Huxley, herinner ik me, wou zijn duizend woorden geschreven hebben vóór het ontbijt; Anne-Marie Nothomb, staat elke morgen op om vier uur, las ik eens van haar, en zoals ik me voel, moeten er duizenden zijn die, eens gewekt, aan het schrijven gaan - aan het schilderen, beeldhouwen, aan het componeren gaan - de menselijke geest van velen kent geen ogenblik rust, eens in beweging gekomen in de morgen.
Ik ben geen uitzondering, ook ik word gewekt door de roep van het woord dat genomen wil worden, niet achtergelaten te worden als onuitgesproken gedachten. Het komt er dus op aan deze roep te beantwoorden en er op in te gaan. Meer is het niet, maar het is ook voldoende, meer moet er niet gevraagd worden.
De realiteit is dat er geen dag is dat niet geschreven wordt. Er is zelfs meer, er is bij de minste aarzeling, een aandringen om te doen wat gedaan moet worden, zelfs als er niets is. Je vertrekt dan van uit een leegte die je schrijvend, zin na zin, gaat opvullen, soms laag denkend, soms hoog dravend, soms middenin waar ik hoor te zijn.
Om je maar te zeggen hoe ik mijn morgens vul. Om het even welke dag het is in welke maand of in welk jaargetijde, het schrijven steekt er bij mij als een wapperende vaan boven uit. Voel ik me er goed bij? Soms wel, soms niet, maar iets in mij legt het me op. Wie of wat dit ‘iets’ is zoek ik niet op omdat ik niet weet of het komt van uit mij of van buiten mij, of het niet komt van de Kosmos uit.
Dit zijn, wat ik noemen wil, grote woorden, maar we zijn deel van die Kosmos, waarvan elk deel hoe groot of hoe klein, verbonden is met elk ander deel, dat aldus geen deel meer is maar als een totaliteit moet gezien worden. En, zoals die totaliteit inwerkt op de slinger van Foucault - leert ons Eco - zo werkt de totaliteit in op mij.
Zo wie is het die me schrijven doet?
16-12-2019, 06:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2019 |
Zondagmorgen |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: zögernd kommt die Zukunft hergezogen, pfeilschnell ist die Gegenwart entflohen, ewig still steht die Vergangenheit.
Friedrich Schiller (1759-1805) ook verkeek zich, zoals wij allen, op de vlugheid van de tijd. Hoe hij vliedt, hoe hij ons verrast, hoe hij wegschuift onder onze voeten en ons meesleept: het zijnde ogenblik na ogenblik voorbij zijnde, het komende, ogenblik na ogenblik zich uitspreidend, zich vormend, ons meenemend naar waar we even later uitkomen zullen, ergens in gedachten.
Dit is wat het leven betreft, we hoeven niets, de tijd voert ons onverbiddelijk mee, of beter, nestelt zich in ons, dieper en dieper stapelt hij zich op. En, meent Schiller, ‘ewig still steht die Vergangenheit’. Maar het voorbije, het verleden, is geen stilte, het is een manna aan roerselen die regelmatig opnieuw en herhaaldelijk over ons worden uitgestrooid en ons bezighouden. We kunnen er niet omheen, we kunnen ze evenmin opsluiten, ze niet weg denken, ze wachten in stilte om zich plots te manifesteren.
Passen deze woorden bij een zondagmorgen, de laatste dagen van de zoveelste herfst die we hebben gekend; passen ze bij alle vorige zondagmorgens die ik heb gekend? Of, ‘Où sont les neiges d’antan?’.
De doorsnee moderne mens heeft zich stilaan bevrijd van het juk dat schijnbaar voor hem de zondagmis geworden was. Ik moet al ver teruggaan om er bij mij nog een stuk echo van terug te vinden. In de eerste plaats, deze van mijn verre jeugd, toen de zondag nog, zo werd het ons geleerd, de Dag des Heren was. In elk geval was het een dag die een totaal andere betekenis had dan een dag in de week, was het een ‘heiligende’ dag, een dag van bezinning, gekeerd naar het religieus spirituele dat van het eeuwige was.
Ik herinner me de gang van de mensen die de zondagmorgen uit hun huizen kwamen en te voet, van uit de vier windstreken, in lange rijen, zwijgend, zich naar een centraal punt, de kerk begaven om er, op een of andere wijze, hun Heer te benaderen en te bidden voor hun zielenheil. Dat is eeuwenlang de eigenheid van de zondag geweest. Ik heb het lange tijd zo geweten, de zondagmis een noodzaak zijnde. Daarna verloor de zondag, voor de Kerk zijn sacraal karakter en verschoof de Kerk het misgebeuren naar de zaterdag, de zondag ontheiligend. Dit was het begin van het einde dat zich thans volop aan het voltrekken is. Ik kijk om me heen, mijn familie, ik geloof niet dat er nog iemand is die de zondagmis bijwoont, wat echter niet belet dat de klein- en achterkleinkinderen gedoopt werden en hun communie zullen doen
Het is niet aan mij om hieruit besluiten te trekken, maar deze dringen zich op, wil men een deel van wat de zondagmorgen betekende heroveren. We hebben nood in het leven van een ogenblik aan bezinning, een moment van de zondagmorgen zou er moeten aan besteed worden, al was het maar binnen het gezin, of binnen de familie.
Zo, waar zijn vandaag de zondagen van voorheen en wat zijn ze geworden en wat of wie is de mens geworden, wie of wat kleeft hij nog aan?
Heel wat traditie ging al verloren, we worden een arm volk
15-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2019 |
Het zaad dat ik zaai |
Ik wou zo graag eens met beide voeten op aarde blijven. Ik wou zo graag je een eenvoudig verhaal vertellen dat je een dag lang bezig houdt, maar ik ben nooit een groot verteller geweest en het is nu te laat om het te worden.
Tal van zaken zijn er die niet meer zullen veranderen, al wou ik wel maar ik zit vergroeid in het bos van mijn gedachten, die telkens de neiging kennen uit te wijken naar wat ik ontmoette bij Marie-Madeleine Davy, in haar ‘Le désert intérieur’, niet de man te zijn afgesneden van zijn goddelijke origine.
Weliswaar ik heb de ‘goddelijke origine’ eerder gezien als een ‘kosmische origine’; ik heb altijd in mijn schrijven, in mijn wandeling door het bos van mijn gedachten, mijn bos gezien als geankerd in het immense van de kosmos, en ik heb hierbij een pad bewandeld dat door enkelen slechts wordt bewandeld en door velen wordt genegeerd.
En het is duidelijk - en ik keer terug naar Francis Jammes - ‘la poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie’, met de nadruk op ‘toute’. Ik heb in mijn leven de realiteit niet gezien, niet willen zien, niet de nood hebben gehad ze te zien en dit is een bitterheid die me nu blijft achtervolgen.
Elke morgen, elk moment dat ik neer ga zitten om te schrijven moet ik me er van bevrijden maar niet altijd lukt het me, vandaag niet zoals je bemerkt. Als poëet-in-zijn-gedachten, door het leven gaan is een gevaarlijk iets. Je wordt een dromer en dromen lossen zich keer op keer op, zonder uitzondering, in de realiteit van de dagen, hoewel je hoopte dat een ervan zich realiseren zou, wat een mirakel zou zijn, en mirakels gebeurden er misschien in de Evangeliën, maar niet meer vandaag.
Hoe moet het verder? Ik ben gedoemd te blijven wie ik ben en te blijven handelen zoals ik gewoon ben het te doen: de velden en de bomen, de heuvels en de horizont, de boeken en de geschriften mijn wereld zijnde, ik er niet aan ontsnap, evenmin als ik aan mezelf zou kunnen ontsnappen.
In de geslotenheid van mijn dagen, me opgelegd door het weinige bewegen dat ik nog ken, is het in elk geval, hoe ik het ook zie, een redding te kunnen schrijven en niet te zijn zoals een Mister Chips die op dergelijke ogenblikken opduikt in mijn gedachten. Uren ‘marteling van de geest’ gaan eraan vooraf alvorens ik de fauteuil opzoek om er te verstijven, wegdromend met het scherm voor mij, liefst BRAVA of MEZZO* en vertoeven kan in de wondere klankenwereld van Beethoven of Bach, of van wie ook, alles is welgekomen, alles is verrukking, zelfs en zeker, de “Sacre du Printemps’ van Igor Strawinski. In feite is alle muziek welgekomen, zelfs de Jazz van de jaren vijftig/zestig.
Boeken zijn er minder, ik zegde het al, schrijven provoceert, slorpt je op en put je uit. Een regelmaat is nodig zo niet vergaat je erin, en de regelmaat is je redding, je ontwijkt er je leeftijd mee en de kwalen ervan. Cervantes wist dit maar al te goed als hij zijn ‘Novelas ejemplares’ schreef. Ik ga niet zo ver. Maar heb toch, het zaad dat ik dagelijks zaai. Gelukkig.
*PROXIMUS: kanaal 150 & 151
14-12-2019, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2019 |
Ogenblikken die raar zijn |
Hoge winden die van verre landen en van verre oceanen komen, hoge winden in de naakte populieren aan de vijver die mijn hart beroeren. Ik ben er, het water, een plaats ingesloten tussen weiden en velden, de donkere glinstering van mijn gedachten, om weven door de tijd. Zo goed mijn geest nog is, zo armtierig is mijn lichaam.
Ik was er nog zoals ik opgetekend sta in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven, mijn naam uitgeschreven voor altijd alsof ik enkel naam was, enkele lettertekens, de verlatenheid zelve. Mettertijd zal ook de naam verdwijnen, even hoge winden die hem meenemen zullen en niets zal nog blijven van al dit bestaan hier, dat ik nog koester, dat ik omlijsten wil met guirlandes, enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd.
Zo armtierig mijn lichaam is geworden, zo goed is nog mijn geest, alsof deze niets te maken heeft met de toestand van mijn lichaam en het adagium, ‘mens sano in corpore sano’ hier niets mee te maken heeft, mijn geest geen deel uitmakend van het stoffelijke van mijn lichaam.
Ik ondervind dit telkens ik schrijven ga, mijn geest ontsnapt, hij zwerft uit, uit het landschap. Nu ook en het is onder de schors van het zichtbare dat het ware schuil gaat. Ook van morgen ben ik vertrokken met een zin van Marie-Madeleine Davy (1903-1998) die niets te maken heeft met mijn lichaam:
Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine..
Dit is van het landschap van de geest. Ik schrijf altijd in dit landschap, ik kan me niet totaal losmaken van de binding die ik heb met het kosmisch goddelijke. En ik weet dat ik niet alleen sta. Ik heb in een bijzonder dagboek het knipsel uit Le Monde gekleefd - ik vertelde dit reeds - van de toespraak van Saint-John Perse, gehouden bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur, waarin ik een zin heb onderlijnd die voor mij heel wat meer betekenis draagt dan het adagium hierboven en waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste:
‘La grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’,
Dit zijn woorden die ik altijd in mij draag, die mijn leidraad zijn. En het is onvermijdelijk, keer op keer ga ik er naar terug; kom ik, bij het schrijven of ik het nu wil of niet, terecht in het vaarwater van ‘cette étincelle du divin’.
Jullie weten het ondertussen, jullie kennen me ondertussen. Umberto Eco, begrijp ik meer en meer als hij het schrijven ziet als een kosmische aangelegenheid. Het is een zich loswringen uit het dagelijkse en het opstijgen, minstens nu en dan, in de ether van het gevleugelde woord, het woord dat alles omvat van het alfa tot het omega. En ik ga dan ook heel ver bijwijlen. Een boek moet voor mij die kosmische geladenheid dragen opdat ik het lezen zou.
Zo, en ik zocht het op bij Davy: een gedachte van Hermes Trimegistos die zij zelf is gaan halen uit een boek van Christian Jacq:
Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre et le ciel; pense que tu n’es jamais né, que tu es encore embryon, jeune et vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les lieux, les choses, les qualités et les quantités
Dit de essentie zijnde van de goddelijke vonk in de menselijke silex. Zo, als je schrijven gaat in de morgen of in de avond, of in de nacht, denk dat je een deeltje van die God bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.
Zelfs als je weet dat dergelijke ogenblikken, raar zijn, heel raar, grijp ze.
13-12-2019, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2019 |
Hunker |
Hoe lang nog houd ik het vol, hoe lang houd jij het nog vol me op te zoeken en me te lezen? Een vraag die regelmatig terug komt en onbeantwoord blijft. Zeg ik jullie dat ik het niet weet, dat ik er wel aan denk omdat ik stilaan leeg geschreven geraak. Dit is het gevoel dat ik er, deze morgen, aan overhoud.
De dag komt op me af, opent zich en ik ga mijn landschap binnen, niet dat van de open velden, golvend uitgespreid, met de daken en de naakte bomen, laag en klein op de horizontlijn, maar het andere landschap, dat van de geest dat geen grenzen kent en uitloopt in het oneindige. Waarin je o, zo gemakkelijk verdwalen kunt als je niet op je tellen let. Toch ga je elke morgen de confrontatie aan. Wat bezielt je, ‘kleiner Mann’, wat wil je bereiken?
Niets, eigenlijk niets, ik wil enkel zijn en tonen dat ik er ben, levend onder de levenden, de dood niet kennende, maar zijnde van het zijnde. Wat klinkt als een vloek. Of lees je het niet hoe ik verdwijn als ik bezig ben in het immense van het zijnde.
En wat meer is, ik ben niet stil gevallen zoals de natuur, ik ben er zoals ik er altijd ben geweest: lente en zomer en nu, ik beken het, een beetje herfst, maar nog geen winter, die komt later, een later dat morgen kan zijn.
Zo hoort het en zo gebeurt het en elke morgen is een nieuw beginnen, een heropnemen van de persoon die je waart toen je de nacht bent ingegaan, telkens en telkens, dag na dag. Je weet het maar als je schrijft, als je voelt hoe je geest er bij betrokken is. Op dit gebied ken je geen rust, je weet wat je te doen staat, het omknelt je en om je te bevrijden van die omknelling heb je te ondergaan. Te ondergaan de wereld van het woord die, zoals je het al zegde, een oneindige wereld is.
Het erge is, je vertoeft er graag, je schijnt er op verslingerd te zijn want je keert er telkens naar terug. Zelfs al weet je dat het resultaat ervan niets meer is dan wat sporen, dag na dag nagelaten op het strand waar de zee over spoelt. En toch, je volhardt omdat het je levend houdt. Want wie zou je zijn indien niet?
Ik ben omringd met boeken waar ik zit en elk boek is een wereld, totaal verschillend van die van mij, die ik betreden kan, ik kan erin verdwijnen, uren lang de schrijver zelf ervan te zijn en er met nieuwe gedachten gevuld, uit tevoorschijn te komen. Ik hoef daarom het boek niet te openen, te lezen, het volstaat het in de hand te houden om te weten welke siddering ervan uitgaat. Een siddering die me zegt dat ik een gemeenschappelijk leven ken met hen, dat ik ook zoals zij het waren, struggling ben met het woord, elke dag wat intenser naar een zekere, een duidelijke climax toe waarna alles zal dichtklappen, ofwel in een hoogtepunt, wat een mirakel zou zijn, ofwel in een holte, toegedekt door de tijd.
Hevig soms is onze hunker naar eeuwigheid.
12-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2019 |
Ik heb je gebeld |
De morgen van elf december 2002 overleed mijn broer Daniël. Hij was zes jaar jonger dan ik. Een paar dagen voor zijn heengaan schreef ik voor hem een tiental gedichten. Het is het laatste dat hij gelezen heeft. Hoe de woorden hem beroerden heb ik gezien, ik was in zijn kamer. Een uur erna is hij heel bewust heen gegaan.
Nu, de tijd, de heler, is erover uitgespreid, een doorzichtig laken. De dag is er om hem te gedenken. Ik kan er niet aan voorbij.
Ik ook heb nu vochtige ogen als ik ze herlees zoals ze er staan. Ik licht er één gedicht uit, één ervan, al wou ik ze allemaal hernemen.
Ik heb je gebeld deze morgen al wist ik hoe moeilijk voor jou het spreken was.
Ik heb je gebeld omdat ik je stem meedragen wou in de velden, als een warme hand je stem meedragen waar ik ging.
Ik heb je gebeld deze morgen, je stem was maar een rietje, een woord dat kwam, een lage toon omdat geen lucht, geen levenskracht.
Wat moet ik als ik morgen aan je bed zal zien dat woorden niet gesproken hangen blijven, en je gekloven stem een rietje in het suizen van de kamer, tot in mijn ogen.
Wat zeg ik nog, wat uitgesproken nog van vroeger, in de lente toen het hooi hing in onze haren: het grote licht, de vele geuren, en onbezonnen in de hagen vogelnesten, en in de bomen.
En in de herfst, vóór dageraad weinigen het ooit kennen zullen, de wilde geur van paddenstoelen die aan onze handen kleven bleef.
Ook later nog, het sneeuwde, we waren samen in het bos: het stille reuzelen van de vlokken, als van bloesems wist je toen.
Zoveel er was, zoveel dat nooit voorbij kon gaan, ik, dit alles in je stem, meenemen wou om even nog met jou alleen te zijn,
waar ik ga.
11-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2019 |
Rilkes Graf |
In zijn dichtbundel ‘Licht overal’ (De Bezige Bij, 2014, 94 blz.) gaat Cees Nooteboom opzoek naar het verschil tussen bestaan en niet bestaan, want ‘oud zijn is dodelijk’, aldus Nooteboom.
Natuurlijk is oud zijn dodelijker dan jong zijn, maar het heeft ook zijn voordelen, de hemel, of wat ervan rest, is dichterbij als men oud is of wordt. En mijn leeftijd zijnde wat hij is, is het maar normaal dat er ogenblikken zijn dat de wens die ik uitte in mijn verzen van november 2012 - opgenomen te worden door de golven en meegenomen naar die andere oorden - neergeschreven worden.
Het zijn woorden die blijven hangen, ergens achter een gordijn dat nu en dan, als het je te moeilijk wordt, wordt opengeschoven. Maar het was over bestaan of niet bestaan dat ik het hebben wou. Cees Nooteboom en zijn woning op Menorca, ademt die woning zijn aanwezigheid als hij er niet is?
Het was de vraag die ik me ooit stelde toen ik, samen met twee vrienden Robert Panchard (+) en Gustave Cotter (+) op een valavond in augustus aan het huis stond van Rilke in Muzot bij Sierre in de Valais: is Rilke hier nog, is hier nog iets van hem?
En het is deze zin die me trof want ik ook schreef een gedicht - over Rilkes graf dan nog - en over Rilke zelf, stond hij tegen de muur geleund in zijn tuin toen wij er waren, de dag dat we ook zijn graf hadden bezocht?
Mijn gedicht, lange tijd geleden geschreven, ondertussen gewijzigd en her-gewijzigd gaat hierbij. Omdat ik het zo maar niet achterlaten wil en ook, en vooral, omdat het me herinnert aan twee vrienden uit de Valais met wie ik tal van bergtoppen heb beklommen.
‘Rose, oh reiner Widerspruch, Lust. Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.’
Herinner je, herinner je de bergen, de cabanes waar we waren, Cepheus die we zagen voor het slapen gaan, Cassiopeia zijn geliefde, herinner je mijn vriend waar je ook bent, mij hier gelaten om er nog te zijn met jou.
En op andere dagen, herinner je Raron, een baken de romaanse kerk, het graf van Rilke er ons wacht, de rozelaar vol met witte rozen, en parelwit het marmer door de lichen aangetast.
Woorden die het geestelijk landschap waren in de mond gebrand :’Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’.
Dan dagen zijn gedichten die we lazen, herinner je zijn woorden en hoe ze ons volgden, langs de Navizence, het water klotsend, in de oevers met keien afgerond en irissen lijk ogen; en op de toppen neergezeten, uit een bundel in de rugzak meegenomen, en in de bossen tussen ‘chanterelles’ en boleten, keer op keer we spraken, omdat we kennen wilden van de roos ‘oh reiner Widerspruch, Lust’.
Bij valavond, je weet het wel, In Muzot zijn huis bezocht, en roze toen de sneeuw op alle toppen: herinner je, het huis omhaagd, het hekken dicht.
De schemer een gedicht gebracht, hij was er nog, tegen de muur geleund, neen, de slaap der slapenden die slaapt hij niet, De tuin, ‘mit einer Masse von Melissen und Stern-Anis’, ons zeggend dat hij er nog was.
Herinnering, mijn vriend, herinnering.
Nota bij mijn gedicht:
(‘Navizence’, de stroom die ontstaat uit de Zinalgletser en door Zinal vloeit.)
Er werd heel wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne), gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs de weg Sierre naar Brig.
Wolfgang Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26 verschillende interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als ‘sibyllijns’.
Ondanks dit alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als pelgrimsoord hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd hebben de impressie die graf en grafschrift bij ons hebben gelaten op te vangen en weer te geven.
Zijn grafschrift hebben we maar voor de helft begrepen, ma.ar het was niet nodig, de bergen waren de andere helft. En dit was ons voldoende.
Het slot van mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier, wirst du schlafen können, ohne dasz ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dir?
En dan laten we Paul Claes (‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995) die het gedicht vertaalde, verder gaan :
Zonder dat ik hier waak en woorden, bijna als oogleden op je ledematen, op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je alleen met het jouwe laat, als een tuin met een massa melissen en ster-anijs
10-12-2019, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2019 |
Achtergelaten panorama |
Achter te laten een vlak van vloeiend amber met de tijd erover die geen tijd meer is.
Ga hier dus niet weg alvorens je gedicht een rimpeling van licht donker op het water neergezet hoog levend hier gehouden.
De zee die je gaat verlaten haar talenten uitgestrooid: golven die komen en die keren. Je kunt hier wel geen tenten bouwen als het je zou troosten kunnen want dit zijn oorden die vergaan in woorden, het enige dat er van overblijven zal.
Met de laatste meeuw die kwam, weggewaaid je laatste adem hier.
Je gaat weg, niets zal je nemen van wat hier aanwezig is. Je schaduw en je woorden, niets zal er gebleven al wou je wachten blijven, op je laatste dag, geen woorden meer gaan halen op plaatsen waar ze nog te zoeken zouden zijn, nu je alles hebt gezegd wat gezegd nog kon, na zoveel verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten met de voeten omzwachteld als met water.
Zo, laat me, hier aan zee gezeten, golven die me levend houden tot het laatste uur me toegestaan is ingegaan.
Immer schrijvend nog.
09-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |