In zijn ‘533 een dagenboek’ (De Bezige Bij, 2016) vertelt Cees Nooteboom ons over de kritiek komende van een Vlaamse recensent: ‘Ik mijmerde te veel. Dat kan kloppen. En ik hield me te weinig met de wereld bezig. Dat gebeurt op deze leeftijd.’
Ik vraag me af wie zich gewaardigd voelt onder de recensenten om aan- of opmerkingen te maken over het werk van Nooteboom, zelfs als hij mijmert, zelfs als hij de wereld mijdt; of dit niet zijn volste recht is meer te schrijven over zijn tuin op zijn eiland, zijn olijfboom, zijn cactussen, zijn egel, of dit alles geen rustgevende elementen zijn waar iemand die een zekere leeftijd bereikt heeft meer nood aan heeft dan aan wat er zich afspeelt in de wereld.
Zegt Nooteboom nog: ‘Ik denk dat de schrijver jong was. Ik heb hem niet ontmoet in Boedapest in1956, niet in Bolivia in 1968, niet in Teheran in 1976, niet in Berlijn in 1989 en ik vraag me af of hij wel eens naar cactussen kijkt. Lang kijkt, bedoel ik.’
Die jonge man heeft dus niet begrepen dat Nooteboom een schrijver is waar niet mag aan geraakt worden, an untouchable is, iemand die troont boven alle andere nog levende schrijvers in ons taalgebied. Daarenboven, mijmeren ver van de wereld, is een eigenschap die weinigen is meegegeven, een rariteit bijna. Je kunt het opmerken, maar je stelt het niet aan de kaak, integendeel je kijkt er naar met een zekere nostalgie niet te kunnen schrijven zoals hij.
Dit is dan toch mijn oordeel erover. Zeker wat de wereld betreft die ver buiten mij ligt, ver buiten mij begint en eindigt.
Ik weet maar al te goed dat hij, de wereld, er is en zie hoe hij er is - de betogingen in Frankrijk bijvoorbeeld tegen de door hen verkozenen aan wie ze de volmacht gaven hen te vertegenwoordigen om het land te leiden - is het zo dringend nodig dat over de wereld, zelfs in de marge, nog iets geschreven moet?
Nooteboom kent voldoende de wereld, weet voldoende wat er gebeurt, het zichtbare ervan en de diepe ondergrond ervan, hij zal er zeker over geschreven hebben in zijn vroegere jaren, maar nu, aangekomen waar hij is, is het geen onderwerp meer voor hem, hij heeft er zich van afgezonderd.
En vraagt hij aan de Vlaamse criticus, over welke wereld zou ik moeten schrijven, ‘de wereld die ik zestig jaar lang gezien heb of die waarover hij leest of wie weet wel schrijft in de Dietsche Warande of de Standaard? Standaard van wat trouwens?’
Ik verschuil me vandaag achter Cees Nooteboom, achter zijn beschouwingen die hij heeft samen gebracht in zijn ‘533 een dagenboek’, waarin hij verdwijnt en opgenomen wordt in zijn woning en tuin op het eiland Menorca, ‘terwijl de rest onherroepelijk doorraast in de wereld’.
Juist voor het slapen gaan haalde ik het boek gisteren uit zijn rek - ik zag het en nam het alsof ik er naar toe gezogen werd - en ik wist waarover ik in de morgen schrijven zou. Er zijn van die dagen dat je je recht houdt met enkele zinnen uit een groot boek, vooral dan als het boek van Nooteboom is.
|