 |
|
 |
|
|
 |
15-12-2019 |
Zondagmorgen |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: zögernd kommt die Zukunft hergezogen, pfeilschnell ist die Gegenwart entflohen, ewig still steht die Vergangenheit.
Friedrich Schiller (1759-1805) ook verkeek zich, zoals wij allen, op de vlugheid van de tijd. Hoe hij vliedt, hoe hij ons verrast, hoe hij wegschuift onder onze voeten en ons meesleept: het zijnde ogenblik na ogenblik voorbij zijnde, het komende, ogenblik na ogenblik zich uitspreidend, zich vormend, ons meenemend naar waar we even later uitkomen zullen, ergens in gedachten.
Dit is wat het leven betreft, we hoeven niets, de tijd voert ons onverbiddelijk mee, of beter, nestelt zich in ons, dieper en dieper stapelt hij zich op. En, meent Schiller, ‘ewig still steht die Vergangenheit’. Maar het voorbije, het verleden, is geen stilte, het is een manna aan roerselen die regelmatig opnieuw en herhaaldelijk over ons worden uitgestrooid en ons bezighouden. We kunnen er niet omheen, we kunnen ze evenmin opsluiten, ze niet weg denken, ze wachten in stilte om zich plots te manifesteren.
Passen deze woorden bij een zondagmorgen, de laatste dagen van de zoveelste herfst die we hebben gekend; passen ze bij alle vorige zondagmorgens die ik heb gekend? Of, ‘Où sont les neiges d’antan?’.
De doorsnee moderne mens heeft zich stilaan bevrijd van het juk dat schijnbaar voor hem de zondagmis geworden was. Ik moet al ver teruggaan om er bij mij nog een stuk echo van terug te vinden. In de eerste plaats, deze van mijn verre jeugd, toen de zondag nog, zo werd het ons geleerd, de Dag des Heren was. In elk geval was het een dag die een totaal andere betekenis had dan een dag in de week, was het een ‘heiligende’ dag, een dag van bezinning, gekeerd naar het religieus spirituele dat van het eeuwige was.
Ik herinner me de gang van de mensen die de zondagmorgen uit hun huizen kwamen en te voet, van uit de vier windstreken, in lange rijen, zwijgend, zich naar een centraal punt, de kerk begaven om er, op een of andere wijze, hun Heer te benaderen en te bidden voor hun zielenheil. Dat is eeuwenlang de eigenheid van de zondag geweest. Ik heb het lange tijd zo geweten, de zondagmis een noodzaak zijnde. Daarna verloor de zondag, voor de Kerk zijn sacraal karakter en verschoof de Kerk het misgebeuren naar de zaterdag, de zondag ontheiligend. Dit was het begin van het einde dat zich thans volop aan het voltrekken is. Ik kijk om me heen, mijn familie, ik geloof niet dat er nog iemand is die de zondagmis bijwoont, wat echter niet belet dat de klein- en achterkleinkinderen gedoopt werden en hun communie zullen doen
Het is niet aan mij om hieruit besluiten te trekken, maar deze dringen zich op, wil men een deel van wat de zondagmorgen betekende heroveren. We hebben nood in het leven van een ogenblik aan bezinning, een moment van de zondagmorgen zou er moeten aan besteed worden, al was het maar binnen het gezin, of binnen de familie.
Zo, waar zijn vandaag de zondagen van voorheen en wat zijn ze geworden en wat of wie is de mens geworden, wie of wat kleeft hij nog aan?
Heel wat traditie ging al verloren, we worden een arm volk
15-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2019 |
Het zaad dat ik zaai |
Ik wou zo graag eens met beide voeten op aarde blijven. Ik wou zo graag je een eenvoudig verhaal vertellen dat je een dag lang bezig houdt, maar ik ben nooit een groot verteller geweest en het is nu te laat om het te worden.
Tal van zaken zijn er die niet meer zullen veranderen, al wou ik wel maar ik zit vergroeid in het bos van mijn gedachten, die telkens de neiging kennen uit te wijken naar wat ik ontmoette bij Marie-Madeleine Davy, in haar ‘Le désert intérieur’, niet de man te zijn afgesneden van zijn goddelijke origine.
Weliswaar ik heb de ‘goddelijke origine’ eerder gezien als een ‘kosmische origine’; ik heb altijd in mijn schrijven, in mijn wandeling door het bos van mijn gedachten, mijn bos gezien als geankerd in het immense van de kosmos, en ik heb hierbij een pad bewandeld dat door enkelen slechts wordt bewandeld en door velen wordt genegeerd.
En het is duidelijk - en ik keer terug naar Francis Jammes - ‘la poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie’, met de nadruk op ‘toute’. Ik heb in mijn leven de realiteit niet gezien, niet willen zien, niet de nood hebben gehad ze te zien en dit is een bitterheid die me nu blijft achtervolgen.
Elke morgen, elk moment dat ik neer ga zitten om te schrijven moet ik me er van bevrijden maar niet altijd lukt het me, vandaag niet zoals je bemerkt. Als poëet-in-zijn-gedachten, door het leven gaan is een gevaarlijk iets. Je wordt een dromer en dromen lossen zich keer op keer op, zonder uitzondering, in de realiteit van de dagen, hoewel je hoopte dat een ervan zich realiseren zou, wat een mirakel zou zijn, en mirakels gebeurden er misschien in de Evangeliën, maar niet meer vandaag.
Hoe moet het verder? Ik ben gedoemd te blijven wie ik ben en te blijven handelen zoals ik gewoon ben het te doen: de velden en de bomen, de heuvels en de horizont, de boeken en de geschriften mijn wereld zijnde, ik er niet aan ontsnap, evenmin als ik aan mezelf zou kunnen ontsnappen.
In de geslotenheid van mijn dagen, me opgelegd door het weinige bewegen dat ik nog ken, is het in elk geval, hoe ik het ook zie, een redding te kunnen schrijven en niet te zijn zoals een Mister Chips die op dergelijke ogenblikken opduikt in mijn gedachten. Uren ‘marteling van de geest’ gaan eraan vooraf alvorens ik de fauteuil opzoek om er te verstijven, wegdromend met het scherm voor mij, liefst BRAVA of MEZZO* en vertoeven kan in de wondere klankenwereld van Beethoven of Bach, of van wie ook, alles is welgekomen, alles is verrukking, zelfs en zeker, de “Sacre du Printemps’ van Igor Strawinski. In feite is alle muziek welgekomen, zelfs de Jazz van de jaren vijftig/zestig.
Boeken zijn er minder, ik zegde het al, schrijven provoceert, slorpt je op en put je uit. Een regelmaat is nodig zo niet vergaat je erin, en de regelmaat is je redding, je ontwijkt er je leeftijd mee en de kwalen ervan. Cervantes wist dit maar al te goed als hij zijn ‘Novelas ejemplares’ schreef. Ik ga niet zo ver. Maar heb toch, het zaad dat ik dagelijks zaai. Gelukkig.
*PROXIMUS: kanaal 150 & 151
14-12-2019, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2019 |
Ogenblikken die raar zijn |
Hoge winden die van verre landen en van verre oceanen komen, hoge winden in de naakte populieren aan de vijver die mijn hart beroeren. Ik ben er, het water, een plaats ingesloten tussen weiden en velden, de donkere glinstering van mijn gedachten, om weven door de tijd. Zo goed mijn geest nog is, zo armtierig is mijn lichaam.
Ik was er nog zoals ik opgetekend sta in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven, mijn naam uitgeschreven voor altijd alsof ik enkel naam was, enkele lettertekens, de verlatenheid zelve. Mettertijd zal ook de naam verdwijnen, even hoge winden die hem meenemen zullen en niets zal nog blijven van al dit bestaan hier, dat ik nog koester, dat ik omlijsten wil met guirlandes, enkel de tijd zal overblijven, de grote levende tijd.
Zo armtierig mijn lichaam is geworden, zo goed is nog mijn geest, alsof deze niets te maken heeft met de toestand van mijn lichaam en het adagium, ‘mens sano in corpore sano’ hier niets mee te maken heeft, mijn geest geen deel uitmakend van het stoffelijke van mijn lichaam.
Ik ondervind dit telkens ik schrijven ga, mijn geest ontsnapt, hij zwerft uit, uit het landschap. Nu ook en het is onder de schors van het zichtbare dat het ware schuil gaat. Ook van morgen ben ik vertrokken met een zin van Marie-Madeleine Davy (1903-1998) die niets te maken heeft met mijn lichaam:
Il est impossible d’envisager l’homme coupé de sa profondeur d’origine divine..
Dit is van het landschap van de geest. Ik schrijf altijd in dit landschap, ik kan me niet totaal losmaken van de binding die ik heb met het kosmisch goddelijke. En ik weet dat ik niet alleen sta. Ik heb in een bijzonder dagboek het knipsel uit Le Monde gekleefd - ik vertelde dit reeds - van de toespraak van Saint-John Perse, gehouden bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur, waarin ik een zin heb onderlijnd die voor mij heel wat meer betekenis draagt dan het adagium hierboven en waarmede Saint-John Perse de zin van Davy kruiste:
‘La grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain’,
Dit zijn woorden die ik altijd in mij draag, die mijn leidraad zijn. En het is onvermijdelijk, keer op keer ga ik er naar terug; kom ik, bij het schrijven of ik het nu wil of niet, terecht in het vaarwater van ‘cette étincelle du divin’.
Jullie weten het ondertussen, jullie kennen me ondertussen. Umberto Eco, begrijp ik meer en meer als hij het schrijven ziet als een kosmische aangelegenheid. Het is een zich loswringen uit het dagelijkse en het opstijgen, minstens nu en dan, in de ether van het gevleugelde woord, het woord dat alles omvat van het alfa tot het omega. En ik ga dan ook heel ver bijwijlen. Een boek moet voor mij die kosmische geladenheid dragen opdat ik het lezen zou.
Zo, en ik zocht het op bij Davy: een gedachte van Hermes Trimegistos die zij zelf is gaan halen uit een boek van Christian Jacq:
Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre et le ciel; pense que tu n’es jamais né, que tu es encore embryon, jeune et vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les lieux, les choses, les qualités et les quantités
Dit de essentie zijnde van de goddelijke vonk in de menselijke silex. Zo, als je schrijven gaat in de morgen of in de avond, of in de nacht, denk dat je een deeltje van die God bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.
Zelfs als je weet dat dergelijke ogenblikken, raar zijn, heel raar, grijp ze.
13-12-2019, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2019 |
Hunker |
Hoe lang nog houd ik het vol, hoe lang houd jij het nog vol me op te zoeken en me te lezen? Een vraag die regelmatig terug komt en onbeantwoord blijft. Zeg ik jullie dat ik het niet weet, dat ik er wel aan denk omdat ik stilaan leeg geschreven geraak. Dit is het gevoel dat ik er, deze morgen, aan overhoud.
De dag komt op me af, opent zich en ik ga mijn landschap binnen, niet dat van de open velden, golvend uitgespreid, met de daken en de naakte bomen, laag en klein op de horizontlijn, maar het andere landschap, dat van de geest dat geen grenzen kent en uitloopt in het oneindige. Waarin je o, zo gemakkelijk verdwalen kunt als je niet op je tellen let. Toch ga je elke morgen de confrontatie aan. Wat bezielt je, ‘kleiner Mann’, wat wil je bereiken?
Niets, eigenlijk niets, ik wil enkel zijn en tonen dat ik er ben, levend onder de levenden, de dood niet kennende, maar zijnde van het zijnde. Wat klinkt als een vloek. Of lees je het niet hoe ik verdwijn als ik bezig ben in het immense van het zijnde.
En wat meer is, ik ben niet stil gevallen zoals de natuur, ik ben er zoals ik er altijd ben geweest: lente en zomer en nu, ik beken het, een beetje herfst, maar nog geen winter, die komt later, een later dat morgen kan zijn.
Zo hoort het en zo gebeurt het en elke morgen is een nieuw beginnen, een heropnemen van de persoon die je waart toen je de nacht bent ingegaan, telkens en telkens, dag na dag. Je weet het maar als je schrijft, als je voelt hoe je geest er bij betrokken is. Op dit gebied ken je geen rust, je weet wat je te doen staat, het omknelt je en om je te bevrijden van die omknelling heb je te ondergaan. Te ondergaan de wereld van het woord die, zoals je het al zegde, een oneindige wereld is.
Het erge is, je vertoeft er graag, je schijnt er op verslingerd te zijn want je keert er telkens naar terug. Zelfs al weet je dat het resultaat ervan niets meer is dan wat sporen, dag na dag nagelaten op het strand waar de zee over spoelt. En toch, je volhardt omdat het je levend houdt. Want wie zou je zijn indien niet?
Ik ben omringd met boeken waar ik zit en elk boek is een wereld, totaal verschillend van die van mij, die ik betreden kan, ik kan erin verdwijnen, uren lang de schrijver zelf ervan te zijn en er met nieuwe gedachten gevuld, uit tevoorschijn te komen. Ik hoef daarom het boek niet te openen, te lezen, het volstaat het in de hand te houden om te weten welke siddering ervan uitgaat. Een siddering die me zegt dat ik een gemeenschappelijk leven ken met hen, dat ik ook zoals zij het waren, struggling ben met het woord, elke dag wat intenser naar een zekere, een duidelijke climax toe waarna alles zal dichtklappen, ofwel in een hoogtepunt, wat een mirakel zou zijn, ofwel in een holte, toegedekt door de tijd.
Hevig soms is onze hunker naar eeuwigheid.
12-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2019 |
Ik heb je gebeld |
De morgen van elf december 2002 overleed mijn broer Daniël. Hij was zes jaar jonger dan ik. Een paar dagen voor zijn heengaan schreef ik voor hem een tiental gedichten. Het is het laatste dat hij gelezen heeft. Hoe de woorden hem beroerden heb ik gezien, ik was in zijn kamer. Een uur erna is hij heel bewust heen gegaan.
Nu, de tijd, de heler, is erover uitgespreid, een doorzichtig laken. De dag is er om hem te gedenken. Ik kan er niet aan voorbij.
Ik ook heb nu vochtige ogen als ik ze herlees zoals ze er staan. Ik licht er één gedicht uit, één ervan, al wou ik ze allemaal hernemen.
Ik heb je gebeld deze morgen al wist ik hoe moeilijk voor jou het spreken was.
Ik heb je gebeld omdat ik je stem meedragen wou in de velden, als een warme hand je stem meedragen waar ik ging.
Ik heb je gebeld deze morgen, je stem was maar een rietje, een woord dat kwam, een lage toon omdat geen lucht, geen levenskracht.
Wat moet ik als ik morgen aan je bed zal zien dat woorden niet gesproken hangen blijven, en je gekloven stem een rietje in het suizen van de kamer, tot in mijn ogen.
Wat zeg ik nog, wat uitgesproken nog van vroeger, in de lente toen het hooi hing in onze haren: het grote licht, de vele geuren, en onbezonnen in de hagen vogelnesten, en in de bomen.
En in de herfst, vóór dageraad weinigen het ooit kennen zullen, de wilde geur van paddenstoelen die aan onze handen kleven bleef.
Ook later nog, het sneeuwde, we waren samen in het bos: het stille reuzelen van de vlokken, als van bloesems wist je toen.
Zoveel er was, zoveel dat nooit voorbij kon gaan, ik, dit alles in je stem, meenemen wou om even nog met jou alleen te zijn,
waar ik ga.
11-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2019 |
Rilkes Graf |
In zijn dichtbundel ‘Licht overal’ (De Bezige Bij, 2014, 94 blz.) gaat Cees Nooteboom opzoek naar het verschil tussen bestaan en niet bestaan, want ‘oud zijn is dodelijk’, aldus Nooteboom.
Natuurlijk is oud zijn dodelijker dan jong zijn, maar het heeft ook zijn voordelen, de hemel, of wat ervan rest, is dichterbij als men oud is of wordt. En mijn leeftijd zijnde wat hij is, is het maar normaal dat er ogenblikken zijn dat de wens die ik uitte in mijn verzen van november 2012 - opgenomen te worden door de golven en meegenomen naar die andere oorden - neergeschreven worden.
Het zijn woorden die blijven hangen, ergens achter een gordijn dat nu en dan, als het je te moeilijk wordt, wordt opengeschoven. Maar het was over bestaan of niet bestaan dat ik het hebben wou. Cees Nooteboom en zijn woning op Menorca, ademt die woning zijn aanwezigheid als hij er niet is?
Het was de vraag die ik me ooit stelde toen ik, samen met twee vrienden Robert Panchard (+) en Gustave Cotter (+) op een valavond in augustus aan het huis stond van Rilke in Muzot bij Sierre in de Valais: is Rilke hier nog, is hier nog iets van hem?
En het is deze zin die me trof want ik ook schreef een gedicht - over Rilkes graf dan nog - en over Rilke zelf, stond hij tegen de muur geleund in zijn tuin toen wij er waren, de dag dat we ook zijn graf hadden bezocht?
Mijn gedicht, lange tijd geleden geschreven, ondertussen gewijzigd en her-gewijzigd gaat hierbij. Omdat ik het zo maar niet achterlaten wil en ook, en vooral, omdat het me herinnert aan twee vrienden uit de Valais met wie ik tal van bergtoppen heb beklommen.
‘Rose, oh reiner Widerspruch, Lust. Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern.’
Herinner je, herinner je de bergen, de cabanes waar we waren, Cepheus die we zagen voor het slapen gaan, Cassiopeia zijn geliefde, herinner je mijn vriend waar je ook bent, mij hier gelaten om er nog te zijn met jou.
En op andere dagen, herinner je Raron, een baken de romaanse kerk, het graf van Rilke er ons wacht, de rozelaar vol met witte rozen, en parelwit het marmer door de lichen aangetast.
Woorden die het geestelijk landschap waren in de mond gebrand :’Niemandes Schlaf zu sein unter soviel Lidern’.
Dan dagen zijn gedichten die we lazen, herinner je zijn woorden en hoe ze ons volgden, langs de Navizence, het water klotsend, in de oevers met keien afgerond en irissen lijk ogen; en op de toppen neergezeten, uit een bundel in de rugzak meegenomen, en in de bossen tussen ‘chanterelles’ en boleten, keer op keer we spraken, omdat we kennen wilden van de roos ‘oh reiner Widerspruch, Lust’.
Bij valavond, je weet het wel, In Muzot zijn huis bezocht, en roze toen de sneeuw op alle toppen: herinner je, het huis omhaagd, het hekken dicht.
De schemer een gedicht gebracht, hij was er nog, tegen de muur geleund, neen, de slaap der slapenden die slaapt hij niet, De tuin, ‘mit einer Masse von Melissen und Stern-Anis’, ons zeggend dat hij er nog was.
Herinnering, mijn vriend, herinnering.
Nota bij mijn gedicht:
(‘Navizence’, de stroom die ontstaat uit de Zinalgletser en door Zinal vloeit.)
Er werd heel wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne), gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs de weg Sierre naar Brig.
Wolfgang Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26 verschillende interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als ‘sibyllijns’.
Ondanks dit alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als pelgrimsoord hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd hebben de impressie die graf en grafschrift bij ons hebben gelaten op te vangen en weer te geven.
Zijn grafschrift hebben we maar voor de helft begrepen, ma.ar het was niet nodig, de bergen waren de andere helft. En dit was ons voldoende.
Het slot van mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier, wirst du schlafen können, ohne dasz ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dir?
En dan laten we Paul Claes (‘Raadsels van Rilke’, De Bezige Bij, 1995) die het gedicht vertaalde, verder gaan :
Zonder dat ik hier waak en woorden, bijna als oogleden op je ledematen, op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je alleen met het jouwe laat, als een tuin met een massa melissen en ster-anijs
10-12-2019, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2019 |
Achtergelaten panorama |
Achter te laten een vlak van vloeiend amber met de tijd erover die geen tijd meer is.
Ga hier dus niet weg alvorens je gedicht een rimpeling van licht donker op het water neergezet hoog levend hier gehouden.
De zee die je gaat verlaten haar talenten uitgestrooid: golven die komen en die keren. Je kunt hier wel geen tenten bouwen als het je zou troosten kunnen want dit zijn oorden die vergaan in woorden, het enige dat er van overblijven zal.
Met de laatste meeuw die kwam, weggewaaid je laatste adem hier.
Je gaat weg, niets zal je nemen van wat hier aanwezig is. Je schaduw en je woorden, niets zal er gebleven al wou je wachten blijven, op je laatste dag, geen woorden meer gaan halen op plaatsen waar ze nog te zoeken zouden zijn, nu je alles hebt gezegd wat gezegd nog kon, na zoveel verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten met de voeten omzwachteld als met water.
Zo, laat me, hier aan zee gezeten, golven die me levend houden tot het laatste uur me toegestaan is ingegaan.
Immer schrijvend nog.
09-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2019 |
Terug |
Ik ben terug van november 2012 maar, de zee is er nog, in de verte hoor ik nog de golven, zie ik nog de schittering van het licht op het water, en voel ik nog de wind in mijn gelaat - ik vergelijk me natuurlijk niet met Dante die, eens terug van zijn tocht doorheen Hel, Vagevuur en Paradijs, zich aan het schrijven zet - maar toch, een deel van mij is ginder nog terwijl ik hier wil zijn, het pad geëffend, klaar om mijn nieuwe dag binnen te gaan
Ik kan de jonge mannen - zoals het nu hoort degelijk gebaard - die ik ontmoet op ‘de slimste mens’ - de dertigers, zien, vijftig jaar verder. Ik benijd ze dus niet, ik weet wat hen te wachten staat eens tachtig of meer. Iets dat zij niet weten weet ik. Het hen zeggen heeft geen zin, geen nut, alleen het ondervinden zal tellen. Dus is het beter erover te zwijgen. Maar ik denk aan mijn dertig jaar en wat ik toen dacht, het ouder worden ver af, niet voor mij bestemd. En vandaag, als ik me voel, als ik me beweeg, een totaal andere realiteit die zich herhaalt in al wat ik doe of denk of schrijf. Oververzadigd en verweesd van het destijds o, zo gemakkelijk haalbare.
En vriend, een lezer van mijn blogs verraste me. Hij had al mijn blogs van 2019 overlopen en had er de namen uit gehaald van schrijvers of wetenschappers die ik in de loop van het jaar had geciteerd, er waren er een blad vol. Ik dacht eraan bij het herlezen van de ‘Blumroch’ van Louis Pauwels.
Waar ik, namen citeer die normaal gekend zijn komt hij, Pauwels, met een reeks namen voor de dag die totaal vreemd zijn voor mij, of waarvan ik wel ooit hoorde maar van wie ik nooit iets las. Zijn boek kwam uit in 1976, bijna twee generaties terug, die van mij dus - de periode dat ik literatuur verslond - terwijl hij vertoefde én in de wereld van de meest vreemde, moeilijk te aanvaarden gebeurtenissen uit de oudheid - de vlucht van Dedalos bv. - waar hij een verklaring voor zocht, én in de wereld van de visionaire wetenschappers, de futurologen, die meenden te weten in welke richting de mens evolueren zou.
Ik ga al die namen hier niet opsommen, er zijn er te veel trouwens, maar één schrijver wil ik niet voorbij gaan, de Amerikaan Richard Buckminster Fuller (1895-1983), ‘ingénieur, inventeur, philosophe planétaire, die van zich zelf zegde:
‘Je vis en ce moment sur la terre et je ne sais pas qui je suis. Je sais que je ne suis pas une catégorie, une chose, ni un substantif. Il me semble être un verbe, un processus d’évolution, une fonction intégrale de l’univers.’[1]
Iemand ingeschakeld in het evolutieproces van het Universum, een werktuig in de handen van de Kosmos dus.
Ik geloof dat we niet veel méér zijn. Of liever ik geloof dat we een belangrijk, zo niet hét belangrijkste deel van de Kosmos zijn. Er komt ooit een dag dat we er ons bewust van zullen zijn.
Het zijn nu wel niet deze woorden die we als besluit trekken mogen uit de ‘Blumroch l’admirable ou le déjeuner du surhomme’ van Louis Pauwels, maar ze wijzen toch in deze richting.
[1]‘ I live on Earth at present and I don’t know what I am. I know that I am not a category, that I am not a thing - a noun, I seem to be a verb, an evolutionary process - an integral function of the universe’.
08-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2019 |
Samengevat |
Heb hier elke dag aan zee, getracht te vinden - behoudens nederigheid - wat voor mij, zonder de dingen te verbloemen of op te schroeven, op weinig plaatsen nog te vinden is, de zee mijn middelpunt zijnde. Me afvragend nu, of ik, zoals ik me ken, het was die hier zat te schrijven; of het niet een ander sas die woorden hier heeft neergezet in de vele vormen die er zijn, om in feite, weinig te zeggen wat nog niet werd gezegd maar ook, om geen louter golf te zijn , geen baken, geen onvermogen om niet een deel te zijn van al wat is.
Wie is die denkt, een heer van het geschrijf te zijn, waarin hij zich vergist, schromelijk dan nog. En dan toch in de vele woorden hier samengeraapt in losse stukken om toch enkele ervan te bewaren al weet hij wat dit betekenen kan en ook wat niet.
Maar alles hier was getekend door de golfslag van de zee, zijn bron van inspiratie, Dit was zijn vorm van het ‘erzijn’, de geest van wat hij hier nalaten zal
Hopende nog de lucht te voelen als hij hier weg zal zijn; hopende het klotsen nog te horen van de golven op de rotsen; de lichtstraal nog te voelen, gedropt in hem; hopende van vele zaken nog te houden wat te houden is en wat te vergeten. Niet wetende hoe het laatste punt van hier, het allerlaatste ogenblik zich sluiten zal en hoe vooral, hoe de volgende dagen zich openen zullen op de leemte die er zijn zal, op drift in een boot van woorden. Maar ondanks alles wat hem overkomen kan, hopende te keren hier al was het om nog een zoveelste gedicht te schrijven.
Ogenschijnlijk de gewoonste zaak van de wereld zoals het ervaren wordt door zij die er mee zijn opgegroeid en in hun schelp een koning zijn zoals Shakespeare het te melden wist.
Samengevat: al te gek het is, hoe ik hier opgetogen zitten kon, hopende er te blijven.
In het vliegtuig dat me terugbracht, heb ik gedacht aan Meester Eckhardt, aan zijn God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook mijn twijfels over hoe Hij is. Maar er is een gevoelen dat me aangrijpt als ik me tracht in te beelden hoog in de luchten, zwevend, hoe onvoorstelbaar ik er ben, als een vederlicht iets, opgenomen op een plaats, waar ik niets gezegd heb over die God, er zelfs niet heb aan gedacht en nu, pas op weg naar een andere plaats, Hij opduikt uit het niets.
Kan het dat ik me die specifieke vraag zou stellen indien Hij - indien er niemand is zoals ik denk dat Hij er kan zijn - ‘niet’ was? Of is het Augustinus die ik hoor: 'had je me niet gevonden, je zou me niet hebben gezocht'.
En hoe komt het dat ik me die vraag niet aan zee heb gesteld, dat ik er geen ogenblik heb aan gedacht, geen ogenblik nood heb gehad me die vraag te stellen, alsof het geen vraag was die hoefde gesteld omdat het daar een zekerheid was dat Hij er was, bijna tastbaar aanwezig in het licht, in de aanrollende golven, in de roep van de meeuwen. in het immense als in het minimale.
Aanwezig op zijn wijze van aanwezig zijn.
*
De dagen van november 2012: het is een lang gesprek geweest, met de zee en met mezelf, herzien en herbeleefd in het licht van nu. Een vernieuwde afdruk van wat gedacht en opgetekend stond. Al het overige dat er was, woordeloos, eraan toegevoegd. We zijn er dus terug geweest alsof we er waren.
De zee, mijn groot beleven, mijn Compostella.
07-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2019 |
Het gedicht dat ik nog schrijven wou |
Het gedicht dat ik nog schrijven wou alvorens weg te gaan, de luchten grijs, gesloten, de wind gehoord gestorven in de golven, zo dicht de einder, ik hem raken kan, gisteren al, vandaag nog dichterbij.
Zo het leven, veraf waar ik begonnen ben tot waar ik aangekomen, de weg een hand maar breed eens afgelegd, verlost van wie ik denk te zijn, van wie ik was en van wat me nu gebeuren kan tot het laatste licht uit mijn blik verdwijnen zal, mijn ‘ik’ de zee diep ingegaan, de golf, mijn vriend hier is, de hartslag, die me levend houdt.
Te zijn, geen brouwsel van ideeën, mijn eindpunt in het Higgs-bosson.
Dit is, wat ik wensen zou: te worden opgenomen, te worden opgezogen, hic et nunc, en te verdwijnen meegenomen tot voorbij de horizon
Niet de eerste maal dat ik dit schrijf.
Ik zit hier waar ik zitten moet, ik blijf hier waar ik blijven moet, de tijd is niet. Gedenk me dat ik hier verbleven heb, de zee, het antwoord op mijn vragen.
En als ik denk aan wat ik verlaten ga, dat nu de laatste golf mag komen, rollend naar mijn adem toe, mijn ogen dicht.
19 november 2012: het afscheid dat nakend was, een floers dat voor mijn ogen schoof, alsof er iets gebeuren ging dat niet voorzien hier was. En plots weer opgedoken: de feiten die vaststonden en nageleefd dienden te worden of de realiteit der dingen die je niet ontlopen kunt, never, jamas.
06-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2019 |
Teruggehaald: vier gedichten à la Auster. |
I
Weke wieren waren het, verweesd in holtes, woorden er gestapeld, eeuwenlang.
Vreemd genoeg om te verdwalen, ergens op de aarde, maar niet verhaald
als plaats, eens onze schaduw weg.
II
In deze oorden is de zee meer zee, dan gisteren, onrustig, ongeduldig alsof ze stijgen wou tot boven de luchten.
Ontoegankelijk, zoals een gedicht niet te ontcijferen,
ons toevertrouwd.
III
Woorden die je laten zult, te dor, te laks, te open gespreid.
Dadels die hier rijpen maar vergeten worden.
Gedichten raken weg gespoeld, gelukkig de meeuwen die ze lezen zullen.
IV
Ik was hier om er niet te zijn, om te denken dat ik droomde er te zijn terwijl ik er niet was.
Om er te zijn is weinig nodig, niets meer dan om er niet te zijn, al ben ik er.
De vraag van de zee zal ik altijd horen,
om er te zijn.
Vier gedichten, haikus bijna, - even vol en ook niet meer - die ik schreef in de marges van een ‘El País’ op 19 november 2012, terwijl Paul Auster oogluikend toekeek. Hij zegde me niet dat het goed was, evenmin dat het niet goed was en ik geloofde zijn stilzwijgen. Toen ik opstond om weg te gaan was er een schaduw naast die van mij. Ik heb achteraf vermoed dat het die van hem kon zijn, ook de woorden.
Zo ontmoeten we onszelf aan zee op ongewone dagen.
05-12-2019, 07:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-12-2019 |
Als ik het niet meer weten zal |
Als ik het niet meer weten zal om boven de golven op te stijgen, fluisterwoorden me gelaten, avondschemer voor de nacht invalt: zoek me dan waar ik vertoeven zal in mijn pelgrimsoord, gedoken.
Als ik na te veel geschreven niet meer weten zal, mijn woord gedoofd, mijn stem, gescheurd in flarden, van wat ik al verhaalde, wat er hangen bleef hoe verneem ik dat?
Ik hoef hier maar aan zee te komen, neer te zitten, te schrijven met de fijnste pen op wat oud Japans papier, een gedicht uit de wereld gelicht, opdat zijn zou wat me telkens overkomt: andere woorden voor andere beelden die dezelfde zijn; voller geladen echter, neergezet met wat meer weemoed erin dan van de dagen er voorheen.
Veel is het niet, is het nimmer, maar uit mijn hand gevloeid, te weten hoe en waar het was en wie ik was, toen ik versteend geraakte, en met graffiti beschreven: het lot, dat mijn bestemming is, tenzij ik stoppen zou en onderdook, de dood nabij.
Kom ik dan langs in het geruis van wat nog is gebleven in de randen.
Ik raapte een stuk wortel op het strand, de golfslag van de zee erin, wat ik te houden heb is op een blad gekleefd, tekens samen met de rest.
ik raapte hier een golf toen het nog kon, ik raapte hier wat woorden, ik raapte hier mijn eeuwigheid, de rest was stilte.
Hamlet die het wist.
Twee gedichten van 17 en 18 november 2012 die ik heb samen gebracht, omdat ze in dezelfde geest geschreven zijn. Als ik ze herlees, als ik sedert een paar dagen, de persoon herteken die ik was aan dat stukje zee aan de rotsen van ‘Cabo de las Huertas’, de ‘Kaap der Tuinen’ in San Juan bij Alicante dan stel ik vast dat ik telkens ik er kwam - bijna elke dag - dat ik, zoals ik het nu lees, een persoon was gegrepen door die plaats, gegrepen bij het strot.
04-12-2019, 08:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-12-2019 |
Al zo ver gekomen. |
Het verbaast me gekomen te zijn waar ik nu sta, halfweg in november (2012), de aarde die geen ogenblik heeft gewacht en mijn schrijven dat de dagen heeft gevolgd. Opportuniteit die ik gegrepen heb met beide handen. En nu me afgevraagd waar ik de woorden vinden zal om veel verder nog, ooit aan te komen.
Hield deze middag (16 november 2012) in ‘El Cortes Inglès’, de vertaling in het Spaans van de gedichten van Michel Houellebecq in handen. Wat opviel was de foto op het couvert, Houellebecq, ‘cigarette au bec’ en, wat de recensent van ‘El País’ (en ik) er bij dacht, met een paar whisky’s achter de kiezen. Geen aanlokking in elk geval, om zijn poëzie te lezen, helemaal niet. Heb er amper in gebladerd, rechtstaande met pijn in de rug, maar heb geen gedicht gelezen, het tegengestelde dat me overkwam toen ik de verzamelde poëzie van Paul Auster, met op het couvert een deur op een kier, op zelfde plaats, in handen kreeg.
De kier van Auster die ik begrepen heb, omdat wij het zijn die zoeken moeten om de deur verder open te duwen en binnen te dringen in zijn gedichten. Wat ik gedaan heb en ben blijven doen, elke dag. Ik nam Auster mee naar zee, hij zat in mijn tas en zijn poëzie verbaasde me, verraste me, inspireerde me.
Of, was het de betovering van de zee, die mij overspoelde als ik Auster las, en was het enkel en alleen omwille van het licht en het klotsen van de golven op de rotsen, dat dit de plaats was, de enige die nodig was, opdat ik dringen zou tot in het merg van de woorden van Auster en er vertoeven zou een ogenblik dat duren zou tot lang erna; tot mijn schrijven van nu, met de echo van zijn woord nog steeds aanwezig.
De zee die mijn afzondering was, die me omvormde tot een mens meer van geest dan van bloed, een totale openheid die me ontvankelijk maakte voor de poëzie, maar meer als een voedsel dan om te pogen zelf poëzie te bedrijven.
Ik nam vandaag, 3 december, het boek van Auster uit zijn rek. Ik dacht, kan het dat ik meer van het boek zelf hield dan van de inhoud. Kan het dat de inhoud, bijkomstig werd, dat het dus niet meer nodig is zijn gedichten te begrijpen, dat het boek, zoals ik het in mijn handen houd al voldoende poëzie is?
Een uiterst vreemde gedachte, maar ik kan ze niet negeren. Ze is ontstaan terwijl ik schreef, ik heb ze niet tegengehouden. Het gebeurt zelden dat ik een gedachte die opduikt tegenhoud. Trouwens, het boek naast mij zegt me dat het zo is en dit is me voldoende.
03-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-12-2019 |
A blog a day |
Een blog bijhouden is voor mij a full time job en ik daag allen uit, dagelijks een blog, vol te houden. Het is een avontuur, het is een tocht in het onbekende. Het is elke morgen een uitkijken naar wat de dag opleveren zal: een zin, een woord om je te voeren naar een tekst waarvan je, een ogenblik ervoor, nog niet het minste benul had. Telkens verrast je jezelf, of het nu komt van uit jezelf, of van iemand naast jou of in jou, of komende van waar ook, je loopt uit in wat voorheen nog het luchtledige was.
Dit is zo geweest de laatste veertig jaar, elke pagina in mijn dagboek was een stap in het luchtledige en mijn blog is niets anders. het is mijn wijze van oud worden. Ik dank een vriend, Jacques v. I., die me een mail stuurde met een verwijzing naar het boek van Bernard Pivot: ‘Les Mots de ma Vie’, en ik neem er een zin uit, had er meerder kunnen overnemen: ’ vieillir c’est laisser son esprit vagabonder entre le désir et l’utopie’.
Ik ben daar destijds (15 november 2012) niet verder op ingegaan. Heb niet nagedacht over de betekenis van Pivots woorden: ‘ je geest laten dolen tussen het verlangen en het utopische’. Ik vermoed sterk dat Bernard Pivot, die ik zie als de ingebeelde Blumroch van Louis Pauwels - ‘il tourne une page toutes les cinq secondes’ - evenmin als het lezen, het schrijven laten kon en dat hij verdwaalde in wat hij als geschrift nog voltooien kon. Elke dag word ik een blog ouder en het schrijven van mijn blog is mijn manier om te ontsnappen aan het oud worden, al weet ik dat er niet aan te ontsnappen valt, ik houd vol, pas als ik er mee stop zal het ouder worden beginnen.
And of each thing he has seen / he will speak. (Auster)
Zelfs van wat ik niet heb gezien zal ik spreken, alleen al om toch maar niet elke dag ermee bezig te zijn dat ik een dag ouder ben geworden. Het weten volstaat me, voor het ondergaan heb ik mijn wijze van handelen.
En het kan me geen zier schelen of mijn woorden die ontstonden aan zee, in het licht van de morgen of in het midden van de nacht of, zoals nu, vóór de dag begint, ze zijn een grote hulp in mijn bestaan.
En vandaag, voor mijn blog van 2 december, nu ik daar zo-even Blumroch vermeldde, heb ik Pauwels uit zijn rek gehaald. ‘Blumroch l’admirable ou le déjeuner du surhomme’, (Gallimard, 1976) is de titel en ben ik voor de zoveelste maal begonnen er in te lezen. Ik ontmoet er Blumroch ‘qui désigne du doigt, sur son bureau, La Gnose de Princeton, essai de Raymond Ruyer, posé à côté du ‘Coup d’Etat de Chéri-Bibi’, deux de ses lectures de la matinée.’
Er zijn geen filosofen in Frankrijk, zegt Blumroch, ‘sauf Ruyer, parce qu’il connaît la science. Il revient de Pasadena et de Princeton. Ils disent que l’univers n’est fait ni de choses matérielles, ni d’énergies physiques, mais de domaines de conscience… Un astrophysicien dit à Ruyer : Il y a de la pensée dans l’univers, puisque je pense. C’est du Giordano Bruno !’
Of wat ik ook meerdere malen heb menen te mogen besluiten: alles is geest. En Blumroch-Louis Pauwels: ‘Pouvoir dire: je sais que je suis conscient dans l’Unité éternelle de la conscience cosmique, est bien aussi exaltant que la foi en un Messie ou un Sauveur semi-politique.
Dit is de religie, op het randje van de wetenschap, die men had moeten onderwijzen in onze Kerken. Ik denk niet dat ze zouden leeg gelopen zijn, er zouden misschien zelfs geen kerken nodig geweest zijn, een eeuwenoude eik had volstaan.
Zo dit wordt dan de inhoud van mijn blog van vandaag en ik herhaal, ik werd geen dag ouder, maar nu mijn blog geschreven staat, eens te meer een dag jonger.
02-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-12-2019 |
Ik moet hier niet |
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek dat op verre na niet zeggen zou hoe het licht hier is en hoe het spel van golven, hoe de wind.
Kan er nauwelijks, kan er amper over schrijven, van uit mijn stille hoek, er over schrijven om te suggereren hoe ik overrompeld hier, met lichtfestijnen in een draaikolk ben terecht gekomen en hoog geheven, vederlicht in aureolen.
Vergeet ik dan, de witte schittering ik, zwemmend in het licht.
Wat ik schreef houd ik verborgen om dan leeg te zijn van woorden, uitgedoofd, mijn stem in ademnood.
Vertel me dan hoe ik in je hart en nieren over ben gekomen, vertederd, overhoop gelezen, of slechts resten van wat woorden die bleven, terwijl de zee, een symfonie hier was.
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek vol feestelijke kleuren dat niet zeggen zou hoe enig glorieus het licht tot in mijn vochtige ogen, hier het wonder was.
In woorden kan het aangewezen of ook niet, alleen in ons verbeelden, en dan nog, omdat het niet te herhalen is, lichtend licht van luchten en van wolken, als witte schoeners op het trillend vlak van goud en zilver, ondergedompeld.
Ik kwam maar langs, maar even, mijn woord gebogen, opgeraapt wat waardevol, in witte schelpen neergezet,
het laatste dat me overbleef.
Dit was dan van 14 november 2012. Hoe ik er zat, hoe ik er was, hoe ik er voelde in een wereld van licht, vederlicht van gestalte, luchtlicht van zijn en worden. Je gelooft me niet, maar ik was het licht, het doorboorde me, het at me op, en ik op mijn rots, uitkijkend naar het niets voor mij, omdat er geen nood was aan iets, geen nood om anders te zijn dan er te zijn en er te ademen.
Ogenblikken geknipt uit de eeuwigheid en ook niets meer.
01-12-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11-2019 |
Neem de tijd |
Neem de tijd, houd hem opgesloten, houd hem in je cellen en laat hem niet meer gaan.
Houd de zon, de aarde, houd de wind, de golf, het licht, houd het geboren worden en het sterven, houd alles wat te houden is, en neem de tijd, gevangen.
Veel tijd Heb je niet meer te gaan, hem houden is belangrijk dus,
Zo, te schrijven en verlost te worden woorden die nu opgestapeld staan, wachtend op de zegen van de tijd om ze vast te nagelen daarna,
voor een tijd.
Veel meer dan wat ik schreef op 13 november 2012, is er hierover niet te vertellen. Eigenlijk niets, het is meer een Spielerei van woorden, de tijd ermee omkranst, zonder ook maar een jota te wijzigen aan wat de tijd is.
Ik het niet wagen zou. Trouwens, ik me er niet wil blind op staren, me niet verheffen wil, als grootschrijver op de kosten van de tijd. Hij mijn meester is en ik hem ondergaan moet als hij er staat in de morgen of als hij even, even maar verdwijnt als ik slapen ga, mij soms dromen laat.
Dromen die voorbijgaan mettertijd, die uitgedroomd zijn omdat je weet dat je tijd van nieuwe ontdekkingen voorbij is. Dat je, wat voor jou het beste is, beter terugblikt naar zoals het was in je jeugd dan vooruit gaat kijken op wat nog komen moet. En hoe het dan was herinner je nog amper, alles is vergroeid - en je denkt aan de draad destijds vergroeid in de stam van de wilgen - in de jaren tot deze van nu. Niet alleen vergroeid maar opgelost.
Er thans niets meer te wijzigen valt aan wat is. Er geen hulp meer te verwachten valt. Toch blijf je er op rekenen, het is sterker dan je zelf. Herinner je het verhaal van de schorpioen, herinner je.
Ogenschijnlijk ben je enkel nog herinnering.
30-11-2019, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2019 |
Poëzie van Paul Auster |
Op 22 oktober 2012 om 11 uur 44 - het kasticket bewaarde ik -, kocht ik in ‘El Cortes Inglés’, in Alicante, een tweetalige uitgave, Engels-Spaans, van de ‘Collected Poems’-‘Poesía completa’ van Paul Auster[1], een hoogtepunt voor mij wat de aankoop van een boek betreft. Het lag heel goed in de hand, het papier was helder wit en de letter aangenaam en de lezing ervan intrigeerde me. Van dan af nam ik het mee waar ik ging, het zat in mijn tas of het lag naast mij, het werd mijn vaste gezel aan zee.
Begreep ik zijn poëzie? Neen. Ik las de woorden, de halve zinnen, maar begreep zelden waar het gedicht heen wou en begrijp het nog steeds niet, wel wat poëzie voor Auster geworden was en is.
George Steiner, in een van zijn vele werken in mijn bezit, zag het juist als hij schreef dat vandaag in poëzie, het contract van het woord met de wereld verbroken is. Wat betekent dat poëzie het woord is en het beeld opgeroepen door het woord eerder abstract, en ook dat het woord geen drager meer is noch van een landschap, noch van een filosofische gedachte. Poëzie is het woord geworden, is het verrassingseffect dat het woord in zich draagt.
Ik las vanmorgen van Julian Barnes[2], een schrijver die ik hoog acht, wat hij wist over het werk van zijn vriend, de Britse schilder, Howard Hodgkin (+ 2017), ‘dat zijn werk ‘zeer kleurrijk en dramatisch was maar niet figuratief; wat hij schilderde waren niet-abstracte verbeeldingen van specifieke herinneringen’. Ik dacht dat hetzelfde zou kunnen gezegd worden van de gedichten van Paul Auster.
Alhoewel de vergelijking niet helemaal opgaat schijnt het me de enige mogelijkheid toe om de poëzie van Auster te omschrijven, zo begrijp ik het nu. Terwijl ik er op 12 november 2012 in mijn dagboek/mijn blog, er anders over dacht. Ik schreef toen dat ik door de poëtische kracht van de woorden onderging als ik bijvoorbeeld las:
And of each thing he has seen he will speak
the blinding enumeration of stones even to the moment of death
as if for no other reason than that he speaks.
Ik noem dit nu, ondergrondse poëzie, of de poëzie van het verzwegene. Alsof hij voluit een gedicht zou geschreven hebben en al de overtollige woorden erin geschrapt om nog enkel een soort geraamte over te houden.
Sommige van de gedichten van Auster zijn maar een paar regels kort, maar zeer sterk poëtisch al weet ik niet waar zijn poëzie begint en waar ze eindigt. Zo een stilleven van hem:
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness, (lode = a vein of metallic ore) a memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I would have walked with you.
In de gedichten die ik aan zee in die dagen geschreven heb onderging ik - ongewild of toch gewild - de invloed van Auster. Ik heb wel niet zijn onbeperkte woordenschat. Ik had mijn ‘Van Dale’ naast mij moeten hebben om de meest zelden gebruikte woorden op te zoeken en hiermee totaal nieuwe beelden te kunnen oproepen, beelden die op hun beurt gedachten, gevoelens zouden uitbeelden.
Ik heb er amper iets durven aan wijzigen. Het zijn schilderijen, bijna zoals deze van Howard Hodgkin, waarvan de verf verhard is, maar toch nog blinkend. In de komende dagen worden ze ingelogd. Aan jullie om erover te oordelen.
[1] Paul Auster:’Poesía completa’ Seix Barral, Los tres Mundos, 2012, Tradución del Inglès y Prólogo por Jordi Doce. (pag. 182). (El papel utilizado por este libro es cien por cien libre de cloro y està calificado como papel ecológico).
[2] De Standaard der Letteren van vrijdag 20 november 2019.
29-11-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-11-2019 |
Vandaag |
Vandaag, de zee mijn pelgrimsoord, de plaats om naar te keren, al gebeurt er zelden iets wat waard is te vermelden, maar toch mijn plaats, mi sitio.
Uitgekeken over lucht en over water, maar niets dat kwam, geen meeuw, geen boot geen ster die viel, en ook, het hoefde niet, ik was er maar om er te zijn, wachtende op niets dat komen kon.
Uitzonderlijk, vandaag de zee een licht bewegen, de wind, hij zong een effenheid in mij.
Zo had ik het graag.
Veel is dit gedicht van 11 november 2012, niet, wat gebazel in enkele woorden neergezet. Het bewijs van een ‘erzijn’, zoals ik er was: een stukje rots, een stukje water waar ik zat onder de palmbomen, als volgroeide palmboom weggehaald, uit Afrika wellicht. Ik aan Borges dacht en aan een verhaal van hem over Avicenna en dezes heimwee naar een plaats van vroeger die hij vergeleek met het heimwee van een palmboom die dacht aan de plaats waar hij was opgegroeid.
Het heeft zijn belang het te weten, maar het kan dat het heimwee van de palmbomen er overgeplant, nadat een deel van de rotsen daar geëffend werd en de uitzonderlijke flora aldaar weggerukt om voor villa’s plaats te maken, het ook mijn heimwee was om wat van vroeger was, en ik het was die het nu deelde met de palmbomen daar.
Dit was één aspect, gegrepen uit de luchten maar, er was ook een ander, ik moet er gedacht hebben aan Fritjov Capra en wat deze schrijft in zijn aanhef naar zijn ‘Tao of Physics’[1]. Starend naar de zee voor hem ziet hij als fysicus wat niet te zien is maar te weten is, en ik haal er hem bij:
As I sat on that beach my former experiences came to live; I ‘saw’ cascades of energy coming down from outer space in which particles were created and destroyed in rhythmic pulses; I ‘saw’ the atoms of the elements and those of my body participating in this cosmic dance of energy…
En ik, die daar zat, alleen maar om daar te zijn op ‘mi sitio’, mijn plaats waar ik elke dag kwam om te lezen of te schrijven, of simpelweg om er te zijn: ‘zo had ik het graag’. Al wat ik er hier heb aan toegevoegd waren begrepen in deze vijf woorden, en nog heel wat meer, het feit van daar te zijn, losgewrikt van al wat van de wereld was, van de dagen die er geweest waren en deze die nog komen zouden. En ik die daar zat, druppels van de opkomende golven, slaande tegen de rotsen, tot op mijn voeten.
Ik ben er terug als ik dit schrijf. Ik zie de zee voor mij, een zeil op de horizontlijn en het blauw van de hemel, een vlakte licht, een oneindigheid van zijn.
En ik, meer als van niet zijn, een effenheid van geest, een bundel atomen, energieën, botsend tegen elkaar.
[1] Fritjov Capra : ‘The Tao of Physics’, Wildwood House - London, copyright 1975, reprinted 1979
28-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-11-2019 |
la particula de Dios |
De Britse fysicus Peter Higgs gaf op 6 november 2012, in Barcelona, een voordracht. Over het bestaan van een boson dat zijn naam kreeg.
Hoe Peter Higgs het deeltje heeft ontdekt en hoe het voor het eerst, recentelijk op 4 juli 2012 werd waargenomen in de CERN, Genève, vormde het onderwerp van zijn voordracht.
Het deeltje wist Higgs, verklaarde niet alles, maar het bestaan ervan opende de weg naar nieuwe belangrijke kennis over de Kosmos. Echter de ‘higgsteria’ ontstaan omheen het deeltje na de ontdekking ervan had zijn leven totaal gewijzigd. Wat het deeltje zelf betrof verwierp hij de idee dat het ‘la partícula de Dios’ zou zijn, omdat, zo zegde hij, hij geen verwarring stichten wou tussen theologie en wetenschap.
Ik haalde dit op 10 november 2012 uit een artikel uit El País - het knipsel zelf vond ik niet meer terug - wat mij verrast vandaag is dat er, in het artikel over de voordracht, geen sprake was noch van François Englert, noch van dezes collega Robert Brout (+ 2011) die het bestaan van het deeltje - achteraf Higgsboson genaamd - al in1964 zouden voorspeld hebben, enkele maanden vóór de voorspelling ervan door Peter Higgs. Englert vertelde zelfs over het deeltje dat het alle andere deeltjes massa gaf en dat er, zonder dat ene deeltje er geen Kosmos zou geweest zijn.
Of het nu een Godsdeeltje is of niet, voor mij blijft dit echter de hamvraag. Als ik verneem dat dit Higgsdeeltje aan andere deeltjes hun massa geeft dan is het duidelijk voor mij dat het verwerven van massa gelijk staat met het verwerven van kennis. Voor mij is het een deeltje geest dat zich ent op alle andere deeltjes.
Ik heb dus absoluut geen angst ooit verwarring te stichten tussen religie en wetenschap, voor mij liggen religie en fysica in en over elkaar, heeft men met het Higgsdeeltje het stadium bereikt van de metafysica, het punt waar de materie overgaat in de geest en vice versa. Er is geen scheidingslijn meer tussen beide, het ene is het andere.
De fout ligt bij degenen die God nog altijd zien als de oude man, als de God van de Bijbel, de God van de Kerk en niet als het Ego of de Geest van de Kosmos.
Ik geloof niet dat ik er zo al over nadacht in 2012. De idee is maar later gekomen, heeft diverse stadia doorgemaakt om uiteindelijk vaste vorm te krijgen en, dat het de Geest is die alles, maar dan ook alles in handen heeft. Daarom ook is het heel belangrijk wat Englert zegt, zonder het Higgsdeeltje, zonder de Kennis - het Weten hoe te handelen - zou er niets geweest zijn, zeker geen Kosmos.
We naderen stilaan waar we zo lang al hebben naar uitgekeken, de Bron van alles.
27-11-2019, 07:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2019 |
Foto als gedicht |
Ik maak hier elke dag een foto van het gedicht dat ik maar heb af te lezen in de golven, woorden badend in een glinsterveld van goud en zilver, hiërogliefen.
Hoe het kan dat golven blijven komen gejaagd om hier te zijn, mijn dagen mee geopend en ermee gesloten: bladeren in de herfst, weggewaaid, respons aan meeuwen.
Zo mijn bestaan hier is, wat ik ervan overhoud, wat lichtkoralen uitgebazuind daarna neergelegd en stil gehouden.
Zal ik ooit weten of er enige betekenis wordt aan gegeven,
later?
Ik schreef dit gedicht op een rots gezeten, de aanrollende golven ver onder mij, op 9 november 12. Er zijn zeven jaren overheen gegaan. In mijn kamer, draag ik nog altijd de foto van toen, met me mee, meer nog, intenser, maar de woorden ervan zijn wispelturiger geworden. Twintig-, dertigmaal heb ik het gedicht herlezen en herwerkt. Delen ervan verplaatst, verwisseld, teruggenomen en terug weg gelaten, andere eraan toegevoegd. Uiteindelijk blijft het gedicht bewegen zoals de golven van toen, zoals de winden van toen en het licht van toen. Zoals ik het nu zie of wil zien.
Morgen als ik het terug zal lezen, zal ik het terug wijzigen willen. Het krijgt geen vaste vorm en zal het, zo lang ik er naar kijken zal, geen vaste vorm krijgen, omdat het beeld zelf, zich voortdurend wijzigt, ook mijn ingesteldheid zich wijzigt.
Het gedicht zoals het er staat is maar een schets, een poging tot fixatie van al wat er gedurende een momentopname omheen was.
Je kunt het zelf dus wijzigen zoals je voelt dat het gewijzigd moet of kan.
26-11-2019, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |