 |
|
 |
|
|
 |
09-12-2019 |
Achtergelaten panorama |
Achter te laten een vlak van vloeiend amber met de tijd erover die geen tijd meer is.
Ga hier dus niet weg alvorens je gedicht een rimpeling van licht donker op het water neergezet hoog levend hier gehouden.
De zee die je gaat verlaten haar talenten uitgestrooid: golven die komen en die keren. Je kunt hier wel geen tenten bouwen als het je zou troosten kunnen want dit zijn oorden die vergaan in woorden, het enige dat er van overblijven zal.
Met de laatste meeuw die kwam, weggewaaid je laatste adem hier.
Je gaat weg, niets zal je nemen van wat hier aanwezig is. Je schaduw en je woorden, niets zal er gebleven al wou je wachten blijven, op je laatste dag, geen woorden meer gaan halen op plaatsen waar ze nog te zoeken zouden zijn, nu je alles hebt gezegd wat gezegd nog kon, na zoveel verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten met de voeten omzwachteld als met water.
Zo, laat me, hier aan zee gezeten, golven die me levend houden tot het laatste uur me toegestaan is ingegaan.
Immer schrijvend nog.
09-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2019 |
Terug |
Ik ben terug van november 2012 maar, de zee is er nog, in de verte hoor ik nog de golven, zie ik nog de schittering van het licht op het water, en voel ik nog de wind in mijn gelaat - ik vergelijk me natuurlijk niet met Dante die, eens terug van zijn tocht doorheen Hel, Vagevuur en Paradijs, zich aan het schrijven zet - maar toch, een deel van mij is ginder nog terwijl ik hier wil zijn, het pad geëffend, klaar om mijn nieuwe dag binnen te gaan
Ik kan de jonge mannen - zoals het nu hoort degelijk gebaard - die ik ontmoet op ‘de slimste mens’ - de dertigers, zien, vijftig jaar verder. Ik benijd ze dus niet, ik weet wat hen te wachten staat eens tachtig of meer. Iets dat zij niet weten weet ik. Het hen zeggen heeft geen zin, geen nut, alleen het ondervinden zal tellen. Dus is het beter erover te zwijgen. Maar ik denk aan mijn dertig jaar en wat ik toen dacht, het ouder worden ver af, niet voor mij bestemd. En vandaag, als ik me voel, als ik me beweeg, een totaal andere realiteit die zich herhaalt in al wat ik doe of denk of schrijf. Oververzadigd en verweesd van het destijds o, zo gemakkelijk haalbare.
En vriend, een lezer van mijn blogs verraste me. Hij had al mijn blogs van 2019 overlopen en had er de namen uit gehaald van schrijvers of wetenschappers die ik in de loop van het jaar had geciteerd, er waren er een blad vol. Ik dacht eraan bij het herlezen van de ‘Blumroch’ van Louis Pauwels.
Waar ik, namen citeer die normaal gekend zijn komt hij, Pauwels, met een reeks namen voor de dag die totaal vreemd zijn voor mij, of waarvan ik wel ooit hoorde maar van wie ik nooit iets las. Zijn boek kwam uit in 1976, bijna twee generaties terug, die van mij dus - de periode dat ik literatuur verslond - terwijl hij vertoefde én in de wereld van de meest vreemde, moeilijk te aanvaarden gebeurtenissen uit de oudheid - de vlucht van Dedalos bv. - waar hij een verklaring voor zocht, én in de wereld van de visionaire wetenschappers, de futurologen, die meenden te weten in welke richting de mens evolueren zou.
Ik ga al die namen hier niet opsommen, er zijn er te veel trouwens, maar één schrijver wil ik niet voorbij gaan, de Amerikaan Richard Buckminster Fuller (1895-1983), ‘ingénieur, inventeur, philosophe planétaire, die van zich zelf zegde:
‘Je vis en ce moment sur la terre et je ne sais pas qui je suis. Je sais que je ne suis pas une catégorie, une chose, ni un substantif. Il me semble être un verbe, un processus d’évolution, une fonction intégrale de l’univers.’[1]
Iemand ingeschakeld in het evolutieproces van het Universum, een werktuig in de handen van de Kosmos dus.
Ik geloof dat we niet veel méér zijn. Of liever ik geloof dat we een belangrijk, zo niet hét belangrijkste deel van de Kosmos zijn. Er komt ooit een dag dat we er ons bewust van zullen zijn.
Het zijn nu wel niet deze woorden die we als besluit trekken mogen uit de ‘Blumroch l’admirable ou le déjeuner du surhomme’ van Louis Pauwels, maar ze wijzen toch in deze richting.
[1]‘ I live on Earth at present and I don’t know what I am. I know that I am not a category, that I am not a thing - a noun, I seem to be a verb, an evolutionary process - an integral function of the universe’.
08-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2019 |
Samengevat |
Heb hier elke dag aan zee, getracht te vinden - behoudens nederigheid - wat voor mij, zonder de dingen te verbloemen of op te schroeven, op weinig plaatsen nog te vinden is, de zee mijn middelpunt zijnde. Me afvragend nu, of ik, zoals ik me ken, het was die hier zat te schrijven; of het niet een ander sas die woorden hier heeft neergezet in de vele vormen die er zijn, om in feite, weinig te zeggen wat nog niet werd gezegd maar ook, om geen louter golf te zijn , geen baken, geen onvermogen om niet een deel te zijn van al wat is.
Wie is die denkt, een heer van het geschrijf te zijn, waarin hij zich vergist, schromelijk dan nog. En dan toch in de vele woorden hier samengeraapt in losse stukken om toch enkele ervan te bewaren al weet hij wat dit betekenen kan en ook wat niet.
Maar alles hier was getekend door de golfslag van de zee, zijn bron van inspiratie, Dit was zijn vorm van het ‘erzijn’, de geest van wat hij hier nalaten zal
Hopende nog de lucht te voelen als hij hier weg zal zijn; hopende het klotsen nog te horen van de golven op de rotsen; de lichtstraal nog te voelen, gedropt in hem; hopende van vele zaken nog te houden wat te houden is en wat te vergeten. Niet wetende hoe het laatste punt van hier, het allerlaatste ogenblik zich sluiten zal en hoe vooral, hoe de volgende dagen zich openen zullen op de leemte die er zijn zal, op drift in een boot van woorden. Maar ondanks alles wat hem overkomen kan, hopende te keren hier al was het om nog een zoveelste gedicht te schrijven.
Ogenschijnlijk de gewoonste zaak van de wereld zoals het ervaren wordt door zij die er mee zijn opgegroeid en in hun schelp een koning zijn zoals Shakespeare het te melden wist.
Samengevat: al te gek het is, hoe ik hier opgetogen zitten kon, hopende er te blijven.
In het vliegtuig dat me terugbracht, heb ik gedacht aan Meester Eckhardt, aan zijn God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook mijn twijfels over hoe Hij is. Maar er is een gevoelen dat me aangrijpt als ik me tracht in te beelden hoog in de luchten, zwevend, hoe onvoorstelbaar ik er ben, als een vederlicht iets, opgenomen op een plaats, waar ik niets gezegd heb over die God, er zelfs niet heb aan gedacht en nu, pas op weg naar een andere plaats, Hij opduikt uit het niets.
Kan het dat ik me die specifieke vraag zou stellen indien Hij - indien er niemand is zoals ik denk dat Hij er kan zijn - ‘niet’ was? Of is het Augustinus die ik hoor: 'had je me niet gevonden, je zou me niet hebben gezocht'.
En hoe komt het dat ik me die vraag niet aan zee heb gesteld, dat ik er geen ogenblik heb aan gedacht, geen ogenblik nood heb gehad me die vraag te stellen, alsof het geen vraag was die hoefde gesteld omdat het daar een zekerheid was dat Hij er was, bijna tastbaar aanwezig in het licht, in de aanrollende golven, in de roep van de meeuwen. in het immense als in het minimale.
Aanwezig op zijn wijze van aanwezig zijn.
*
De dagen van november 2012: het is een lang gesprek geweest, met de zee en met mezelf, herzien en herbeleefd in het licht van nu. Een vernieuwde afdruk van wat gedacht en opgetekend stond. Al het overige dat er was, woordeloos, eraan toegevoegd. We zijn er dus terug geweest alsof we er waren.
De zee, mijn groot beleven, mijn Compostella.
07-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2019 |
Het gedicht dat ik nog schrijven wou |
Het gedicht dat ik nog schrijven wou alvorens weg te gaan, de luchten grijs, gesloten, de wind gehoord gestorven in de golven, zo dicht de einder, ik hem raken kan, gisteren al, vandaag nog dichterbij.
Zo het leven, veraf waar ik begonnen ben tot waar ik aangekomen, de weg een hand maar breed eens afgelegd, verlost van wie ik denk te zijn, van wie ik was en van wat me nu gebeuren kan tot het laatste licht uit mijn blik verdwijnen zal, mijn ‘ik’ de zee diep ingegaan, de golf, mijn vriend hier is, de hartslag, die me levend houdt.
Te zijn, geen brouwsel van ideeën, mijn eindpunt in het Higgs-bosson.
Dit is, wat ik wensen zou: te worden opgenomen, te worden opgezogen, hic et nunc, en te verdwijnen meegenomen tot voorbij de horizon
Niet de eerste maal dat ik dit schrijf.
Ik zit hier waar ik zitten moet, ik blijf hier waar ik blijven moet, de tijd is niet. Gedenk me dat ik hier verbleven heb, de zee, het antwoord op mijn vragen.
En als ik denk aan wat ik verlaten ga, dat nu de laatste golf mag komen, rollend naar mijn adem toe, mijn ogen dicht.
19 november 2012: het afscheid dat nakend was, een floers dat voor mijn ogen schoof, alsof er iets gebeuren ging dat niet voorzien hier was. En plots weer opgedoken: de feiten die vaststonden en nageleefd dienden te worden of de realiteit der dingen die je niet ontlopen kunt, never, jamas.
06-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2019 |
Teruggehaald: vier gedichten à la Auster. |
I
Weke wieren waren het, verweesd in holtes, woorden er gestapeld, eeuwenlang.
Vreemd genoeg om te verdwalen, ergens op de aarde, maar niet verhaald
als plaats, eens onze schaduw weg.
II
In deze oorden is de zee meer zee, dan gisteren, onrustig, ongeduldig alsof ze stijgen wou tot boven de luchten.
Ontoegankelijk, zoals een gedicht niet te ontcijferen,
ons toevertrouwd.
III
Woorden die je laten zult, te dor, te laks, te open gespreid.
Dadels die hier rijpen maar vergeten worden.
Gedichten raken weg gespoeld, gelukkig de meeuwen die ze lezen zullen.
IV
Ik was hier om er niet te zijn, om te denken dat ik droomde er te zijn terwijl ik er niet was.
Om er te zijn is weinig nodig, niets meer dan om er niet te zijn, al ben ik er.
De vraag van de zee zal ik altijd horen,
om er te zijn.
Vier gedichten, haikus bijna, - even vol en ook niet meer - die ik schreef in de marges van een ‘El País’ op 19 november 2012, terwijl Paul Auster oogluikend toekeek. Hij zegde me niet dat het goed was, evenmin dat het niet goed was en ik geloofde zijn stilzwijgen. Toen ik opstond om weg te gaan was er een schaduw naast die van mij. Ik heb achteraf vermoed dat het die van hem kon zijn, ook de woorden.
Zo ontmoeten we onszelf aan zee op ongewone dagen.
05-12-2019, 07:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-12-2019 |
Als ik het niet meer weten zal |
Als ik het niet meer weten zal om boven de golven op te stijgen, fluisterwoorden me gelaten, avondschemer voor de nacht invalt: zoek me dan waar ik vertoeven zal in mijn pelgrimsoord, gedoken.
Als ik na te veel geschreven niet meer weten zal, mijn woord gedoofd, mijn stem, gescheurd in flarden, van wat ik al verhaalde, wat er hangen bleef hoe verneem ik dat?
Ik hoef hier maar aan zee te komen, neer te zitten, te schrijven met de fijnste pen op wat oud Japans papier, een gedicht uit de wereld gelicht, opdat zijn zou wat me telkens overkomt: andere woorden voor andere beelden die dezelfde zijn; voller geladen echter, neergezet met wat meer weemoed erin dan van de dagen er voorheen.
Veel is het niet, is het nimmer, maar uit mijn hand gevloeid, te weten hoe en waar het was en wie ik was, toen ik versteend geraakte, en met graffiti beschreven: het lot, dat mijn bestemming is, tenzij ik stoppen zou en onderdook, de dood nabij.
Kom ik dan langs in het geruis van wat nog is gebleven in de randen.
Ik raapte een stuk wortel op het strand, de golfslag van de zee erin, wat ik te houden heb is op een blad gekleefd, tekens samen met de rest.
ik raapte hier een golf toen het nog kon, ik raapte hier wat woorden, ik raapte hier mijn eeuwigheid, de rest was stilte.
Hamlet die het wist.
Twee gedichten van 17 en 18 november 2012 die ik heb samen gebracht, omdat ze in dezelfde geest geschreven zijn. Als ik ze herlees, als ik sedert een paar dagen, de persoon herteken die ik was aan dat stukje zee aan de rotsen van ‘Cabo de las Huertas’, de ‘Kaap der Tuinen’ in San Juan bij Alicante dan stel ik vast dat ik telkens ik er kwam - bijna elke dag - dat ik, zoals ik het nu lees, een persoon was gegrepen door die plaats, gegrepen bij het strot.
04-12-2019, 08:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-12-2019 |
Al zo ver gekomen. |
Het verbaast me gekomen te zijn waar ik nu sta, halfweg in november (2012), de aarde die geen ogenblik heeft gewacht en mijn schrijven dat de dagen heeft gevolgd. Opportuniteit die ik gegrepen heb met beide handen. En nu me afgevraagd waar ik de woorden vinden zal om veel verder nog, ooit aan te komen.
Hield deze middag (16 november 2012) in ‘El Cortes Inglès’, de vertaling in het Spaans van de gedichten van Michel Houellebecq in handen. Wat opviel was de foto op het couvert, Houellebecq, ‘cigarette au bec’ en, wat de recensent van ‘El País’ (en ik) er bij dacht, met een paar whisky’s achter de kiezen. Geen aanlokking in elk geval, om zijn poëzie te lezen, helemaal niet. Heb er amper in gebladerd, rechtstaande met pijn in de rug, maar heb geen gedicht gelezen, het tegengestelde dat me overkwam toen ik de verzamelde poëzie van Paul Auster, met op het couvert een deur op een kier, op zelfde plaats, in handen kreeg.
De kier van Auster die ik begrepen heb, omdat wij het zijn die zoeken moeten om de deur verder open te duwen en binnen te dringen in zijn gedichten. Wat ik gedaan heb en ben blijven doen, elke dag. Ik nam Auster mee naar zee, hij zat in mijn tas en zijn poëzie verbaasde me, verraste me, inspireerde me.
Of, was het de betovering van de zee, die mij overspoelde als ik Auster las, en was het enkel en alleen omwille van het licht en het klotsen van de golven op de rotsen, dat dit de plaats was, de enige die nodig was, opdat ik dringen zou tot in het merg van de woorden van Auster en er vertoeven zou een ogenblik dat duren zou tot lang erna; tot mijn schrijven van nu, met de echo van zijn woord nog steeds aanwezig.
De zee die mijn afzondering was, die me omvormde tot een mens meer van geest dan van bloed, een totale openheid die me ontvankelijk maakte voor de poëzie, maar meer als een voedsel dan om te pogen zelf poëzie te bedrijven.
Ik nam vandaag, 3 december, het boek van Auster uit zijn rek. Ik dacht, kan het dat ik meer van het boek zelf hield dan van de inhoud. Kan het dat de inhoud, bijkomstig werd, dat het dus niet meer nodig is zijn gedichten te begrijpen, dat het boek, zoals ik het in mijn handen houd al voldoende poëzie is?
Een uiterst vreemde gedachte, maar ik kan ze niet negeren. Ze is ontstaan terwijl ik schreef, ik heb ze niet tegengehouden. Het gebeurt zelden dat ik een gedachte die opduikt tegenhoud. Trouwens, het boek naast mij zegt me dat het zo is en dit is me voldoende.
03-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-12-2019 |
A blog a day |
Een blog bijhouden is voor mij a full time job en ik daag allen uit, dagelijks een blog, vol te houden. Het is een avontuur, het is een tocht in het onbekende. Het is elke morgen een uitkijken naar wat de dag opleveren zal: een zin, een woord om je te voeren naar een tekst waarvan je, een ogenblik ervoor, nog niet het minste benul had. Telkens verrast je jezelf, of het nu komt van uit jezelf, of van iemand naast jou of in jou, of komende van waar ook, je loopt uit in wat voorheen nog het luchtledige was.
Dit is zo geweest de laatste veertig jaar, elke pagina in mijn dagboek was een stap in het luchtledige en mijn blog is niets anders. het is mijn wijze van oud worden. Ik dank een vriend, Jacques v. I., die me een mail stuurde met een verwijzing naar het boek van Bernard Pivot: ‘Les Mots de ma Vie’, en ik neem er een zin uit, had er meerder kunnen overnemen: ’ vieillir c’est laisser son esprit vagabonder entre le désir et l’utopie’.
Ik ben daar destijds (15 november 2012) niet verder op ingegaan. Heb niet nagedacht over de betekenis van Pivots woorden: ‘ je geest laten dolen tussen het verlangen en het utopische’. Ik vermoed sterk dat Bernard Pivot, die ik zie als de ingebeelde Blumroch van Louis Pauwels - ‘il tourne une page toutes les cinq secondes’ - evenmin als het lezen, het schrijven laten kon en dat hij verdwaalde in wat hij als geschrift nog voltooien kon. Elke dag word ik een blog ouder en het schrijven van mijn blog is mijn manier om te ontsnappen aan het oud worden, al weet ik dat er niet aan te ontsnappen valt, ik houd vol, pas als ik er mee stop zal het ouder worden beginnen.
And of each thing he has seen / he will speak. (Auster)
Zelfs van wat ik niet heb gezien zal ik spreken, alleen al om toch maar niet elke dag ermee bezig te zijn dat ik een dag ouder ben geworden. Het weten volstaat me, voor het ondergaan heb ik mijn wijze van handelen.
En het kan me geen zier schelen of mijn woorden die ontstonden aan zee, in het licht van de morgen of in het midden van de nacht of, zoals nu, vóór de dag begint, ze zijn een grote hulp in mijn bestaan.
En vandaag, voor mijn blog van 2 december, nu ik daar zo-even Blumroch vermeldde, heb ik Pauwels uit zijn rek gehaald. ‘Blumroch l’admirable ou le déjeuner du surhomme’, (Gallimard, 1976) is de titel en ben ik voor de zoveelste maal begonnen er in te lezen. Ik ontmoet er Blumroch ‘qui désigne du doigt, sur son bureau, La Gnose de Princeton, essai de Raymond Ruyer, posé à côté du ‘Coup d’Etat de Chéri-Bibi’, deux de ses lectures de la matinée.’
Er zijn geen filosofen in Frankrijk, zegt Blumroch, ‘sauf Ruyer, parce qu’il connaît la science. Il revient de Pasadena et de Princeton. Ils disent que l’univers n’est fait ni de choses matérielles, ni d’énergies physiques, mais de domaines de conscience… Un astrophysicien dit à Ruyer : Il y a de la pensée dans l’univers, puisque je pense. C’est du Giordano Bruno !’
Of wat ik ook meerdere malen heb menen te mogen besluiten: alles is geest. En Blumroch-Louis Pauwels: ‘Pouvoir dire: je sais que je suis conscient dans l’Unité éternelle de la conscience cosmique, est bien aussi exaltant que la foi en un Messie ou un Sauveur semi-politique.
Dit is de religie, op het randje van de wetenschap, die men had moeten onderwijzen in onze Kerken. Ik denk niet dat ze zouden leeg gelopen zijn, er zouden misschien zelfs geen kerken nodig geweest zijn, een eeuwenoude eik had volstaan.
Zo dit wordt dan de inhoud van mijn blog van vandaag en ik herhaal, ik werd geen dag ouder, maar nu mijn blog geschreven staat, eens te meer een dag jonger.
02-12-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-12-2019 |
Ik moet hier niet |
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek dat op verre na niet zeggen zou hoe het licht hier is en hoe het spel van golven, hoe de wind.
Kan er nauwelijks, kan er amper over schrijven, van uit mijn stille hoek, er over schrijven om te suggereren hoe ik overrompeld hier, met lichtfestijnen in een draaikolk ben terecht gekomen en hoog geheven, vederlicht in aureolen.
Vergeet ik dan, de witte schittering ik, zwemmend in het licht.
Wat ik schreef houd ik verborgen om dan leeg te zijn van woorden, uitgedoofd, mijn stem in ademnood.
Vertel me dan hoe ik in je hart en nieren over ben gekomen, vertederd, overhoop gelezen, of slechts resten van wat woorden die bleven, terwijl de zee, een symfonie hier was.
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek vol feestelijke kleuren dat niet zeggen zou hoe enig glorieus het licht tot in mijn vochtige ogen, hier het wonder was.
In woorden kan het aangewezen of ook niet, alleen in ons verbeelden, en dan nog, omdat het niet te herhalen is, lichtend licht van luchten en van wolken, als witte schoeners op het trillend vlak van goud en zilver, ondergedompeld.
Ik kwam maar langs, maar even, mijn woord gebogen, opgeraapt wat waardevol, in witte schelpen neergezet,
het laatste dat me overbleef.
Dit was dan van 14 november 2012. Hoe ik er zat, hoe ik er was, hoe ik er voelde in een wereld van licht, vederlicht van gestalte, luchtlicht van zijn en worden. Je gelooft me niet, maar ik was het licht, het doorboorde me, het at me op, en ik op mijn rots, uitkijkend naar het niets voor mij, omdat er geen nood was aan iets, geen nood om anders te zijn dan er te zijn en er te ademen.
Ogenblikken geknipt uit de eeuwigheid en ook niets meer.
01-12-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11-2019 |
Neem de tijd |
Neem de tijd, houd hem opgesloten, houd hem in je cellen en laat hem niet meer gaan.
Houd de zon, de aarde, houd de wind, de golf, het licht, houd het geboren worden en het sterven, houd alles wat te houden is, en neem de tijd, gevangen.
Veel tijd Heb je niet meer te gaan, hem houden is belangrijk dus,
Zo, te schrijven en verlost te worden woorden die nu opgestapeld staan, wachtend op de zegen van de tijd om ze vast te nagelen daarna,
voor een tijd.
Veel meer dan wat ik schreef op 13 november 2012, is er hierover niet te vertellen. Eigenlijk niets, het is meer een Spielerei van woorden, de tijd ermee omkranst, zonder ook maar een jota te wijzigen aan wat de tijd is.
Ik het niet wagen zou. Trouwens, ik me er niet wil blind op staren, me niet verheffen wil, als grootschrijver op de kosten van de tijd. Hij mijn meester is en ik hem ondergaan moet als hij er staat in de morgen of als hij even, even maar verdwijnt als ik slapen ga, mij soms dromen laat.
Dromen die voorbijgaan mettertijd, die uitgedroomd zijn omdat je weet dat je tijd van nieuwe ontdekkingen voorbij is. Dat je, wat voor jou het beste is, beter terugblikt naar zoals het was in je jeugd dan vooruit gaat kijken op wat nog komen moet. En hoe het dan was herinner je nog amper, alles is vergroeid - en je denkt aan de draad destijds vergroeid in de stam van de wilgen - in de jaren tot deze van nu. Niet alleen vergroeid maar opgelost.
Er thans niets meer te wijzigen valt aan wat is. Er geen hulp meer te verwachten valt. Toch blijf je er op rekenen, het is sterker dan je zelf. Herinner je het verhaal van de schorpioen, herinner je.
Ogenschijnlijk ben je enkel nog herinnering.
30-11-2019, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2019 |
Poëzie van Paul Auster |
Op 22 oktober 2012 om 11 uur 44 - het kasticket bewaarde ik -, kocht ik in ‘El Cortes Inglés’, in Alicante, een tweetalige uitgave, Engels-Spaans, van de ‘Collected Poems’-‘Poesía completa’ van Paul Auster[1], een hoogtepunt voor mij wat de aankoop van een boek betreft. Het lag heel goed in de hand, het papier was helder wit en de letter aangenaam en de lezing ervan intrigeerde me. Van dan af nam ik het mee waar ik ging, het zat in mijn tas of het lag naast mij, het werd mijn vaste gezel aan zee.
Begreep ik zijn poëzie? Neen. Ik las de woorden, de halve zinnen, maar begreep zelden waar het gedicht heen wou en begrijp het nog steeds niet, wel wat poëzie voor Auster geworden was en is.
George Steiner, in een van zijn vele werken in mijn bezit, zag het juist als hij schreef dat vandaag in poëzie, het contract van het woord met de wereld verbroken is. Wat betekent dat poëzie het woord is en het beeld opgeroepen door het woord eerder abstract, en ook dat het woord geen drager meer is noch van een landschap, noch van een filosofische gedachte. Poëzie is het woord geworden, is het verrassingseffect dat het woord in zich draagt.
Ik las vanmorgen van Julian Barnes[2], een schrijver die ik hoog acht, wat hij wist over het werk van zijn vriend, de Britse schilder, Howard Hodgkin (+ 2017), ‘dat zijn werk ‘zeer kleurrijk en dramatisch was maar niet figuratief; wat hij schilderde waren niet-abstracte verbeeldingen van specifieke herinneringen’. Ik dacht dat hetzelfde zou kunnen gezegd worden van de gedichten van Paul Auster.
Alhoewel de vergelijking niet helemaal opgaat schijnt het me de enige mogelijkheid toe om de poëzie van Auster te omschrijven, zo begrijp ik het nu. Terwijl ik er op 12 november 2012 in mijn dagboek/mijn blog, er anders over dacht. Ik schreef toen dat ik door de poëtische kracht van de woorden onderging als ik bijvoorbeeld las:
And of each thing he has seen he will speak
the blinding enumeration of stones even to the moment of death
as if for no other reason than that he speaks.
Ik noem dit nu, ondergrondse poëzie, of de poëzie van het verzwegene. Alsof hij voluit een gedicht zou geschreven hebben en al de overtollige woorden erin geschrapt om nog enkel een soort geraamte over te houden.
Sommige van de gedichten van Auster zijn maar een paar regels kort, maar zeer sterk poëtisch al weet ik niet waar zijn poëzie begint en waar ze eindigt. Zo een stilleven van hem:
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness, (lode = a vein of metallic ore) a memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I would have walked with you.
In de gedichten die ik aan zee in die dagen geschreven heb onderging ik - ongewild of toch gewild - de invloed van Auster. Ik heb wel niet zijn onbeperkte woordenschat. Ik had mijn ‘Van Dale’ naast mij moeten hebben om de meest zelden gebruikte woorden op te zoeken en hiermee totaal nieuwe beelden te kunnen oproepen, beelden die op hun beurt gedachten, gevoelens zouden uitbeelden.
Ik heb er amper iets durven aan wijzigen. Het zijn schilderijen, bijna zoals deze van Howard Hodgkin, waarvan de verf verhard is, maar toch nog blinkend. In de komende dagen worden ze ingelogd. Aan jullie om erover te oordelen.
[1] Paul Auster:’Poesía completa’ Seix Barral, Los tres Mundos, 2012, Tradución del Inglès y Prólogo por Jordi Doce. (pag. 182). (El papel utilizado por este libro es cien por cien libre de cloro y està calificado como papel ecológico).
[2] De Standaard der Letteren van vrijdag 20 november 2019.
29-11-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-11-2019 |
Vandaag |
Vandaag, de zee mijn pelgrimsoord, de plaats om naar te keren, al gebeurt er zelden iets wat waard is te vermelden, maar toch mijn plaats, mi sitio.
Uitgekeken over lucht en over water, maar niets dat kwam, geen meeuw, geen boot geen ster die viel, en ook, het hoefde niet, ik was er maar om er te zijn, wachtende op niets dat komen kon.
Uitzonderlijk, vandaag de zee een licht bewegen, de wind, hij zong een effenheid in mij.
Zo had ik het graag.
Veel is dit gedicht van 11 november 2012, niet, wat gebazel in enkele woorden neergezet. Het bewijs van een ‘erzijn’, zoals ik er was: een stukje rots, een stukje water waar ik zat onder de palmbomen, als volgroeide palmboom weggehaald, uit Afrika wellicht. Ik aan Borges dacht en aan een verhaal van hem over Avicenna en dezes heimwee naar een plaats van vroeger die hij vergeleek met het heimwee van een palmboom die dacht aan de plaats waar hij was opgegroeid.
Het heeft zijn belang het te weten, maar het kan dat het heimwee van de palmbomen er overgeplant, nadat een deel van de rotsen daar geëffend werd en de uitzonderlijke flora aldaar weggerukt om voor villa’s plaats te maken, het ook mijn heimwee was om wat van vroeger was, en ik het was die het nu deelde met de palmbomen daar.
Dit was één aspect, gegrepen uit de luchten maar, er was ook een ander, ik moet er gedacht hebben aan Fritjov Capra en wat deze schrijft in zijn aanhef naar zijn ‘Tao of Physics’[1]. Starend naar de zee voor hem ziet hij als fysicus wat niet te zien is maar te weten is, en ik haal er hem bij:
As I sat on that beach my former experiences came to live; I ‘saw’ cascades of energy coming down from outer space in which particles were created and destroyed in rhythmic pulses; I ‘saw’ the atoms of the elements and those of my body participating in this cosmic dance of energy…
En ik, die daar zat, alleen maar om daar te zijn op ‘mi sitio’, mijn plaats waar ik elke dag kwam om te lezen of te schrijven, of simpelweg om er te zijn: ‘zo had ik het graag’. Al wat ik er hier heb aan toegevoegd waren begrepen in deze vijf woorden, en nog heel wat meer, het feit van daar te zijn, losgewrikt van al wat van de wereld was, van de dagen die er geweest waren en deze die nog komen zouden. En ik die daar zat, druppels van de opkomende golven, slaande tegen de rotsen, tot op mijn voeten.
Ik ben er terug als ik dit schrijf. Ik zie de zee voor mij, een zeil op de horizontlijn en het blauw van de hemel, een vlakte licht, een oneindigheid van zijn.
En ik, meer als van niet zijn, een effenheid van geest, een bundel atomen, energieën, botsend tegen elkaar.
[1] Fritjov Capra : ‘The Tao of Physics’, Wildwood House - London, copyright 1975, reprinted 1979
28-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-11-2019 |
la particula de Dios |
De Britse fysicus Peter Higgs gaf op 6 november 2012, in Barcelona, een voordracht. Over het bestaan van een boson dat zijn naam kreeg.
Hoe Peter Higgs het deeltje heeft ontdekt en hoe het voor het eerst, recentelijk op 4 juli 2012 werd waargenomen in de CERN, Genève, vormde het onderwerp van zijn voordracht.
Het deeltje wist Higgs, verklaarde niet alles, maar het bestaan ervan opende de weg naar nieuwe belangrijke kennis over de Kosmos. Echter de ‘higgsteria’ ontstaan omheen het deeltje na de ontdekking ervan had zijn leven totaal gewijzigd. Wat het deeltje zelf betrof verwierp hij de idee dat het ‘la partícula de Dios’ zou zijn, omdat, zo zegde hij, hij geen verwarring stichten wou tussen theologie en wetenschap.
Ik haalde dit op 10 november 2012 uit een artikel uit El País - het knipsel zelf vond ik niet meer terug - wat mij verrast vandaag is dat er, in het artikel over de voordracht, geen sprake was noch van François Englert, noch van dezes collega Robert Brout (+ 2011) die het bestaan van het deeltje - achteraf Higgsboson genaamd - al in1964 zouden voorspeld hebben, enkele maanden vóór de voorspelling ervan door Peter Higgs. Englert vertelde zelfs over het deeltje dat het alle andere deeltjes massa gaf en dat er, zonder dat ene deeltje er geen Kosmos zou geweest zijn.
Of het nu een Godsdeeltje is of niet, voor mij blijft dit echter de hamvraag. Als ik verneem dat dit Higgsdeeltje aan andere deeltjes hun massa geeft dan is het duidelijk voor mij dat het verwerven van massa gelijk staat met het verwerven van kennis. Voor mij is het een deeltje geest dat zich ent op alle andere deeltjes.
Ik heb dus absoluut geen angst ooit verwarring te stichten tussen religie en wetenschap, voor mij liggen religie en fysica in en over elkaar, heeft men met het Higgsdeeltje het stadium bereikt van de metafysica, het punt waar de materie overgaat in de geest en vice versa. Er is geen scheidingslijn meer tussen beide, het ene is het andere.
De fout ligt bij degenen die God nog altijd zien als de oude man, als de God van de Bijbel, de God van de Kerk en niet als het Ego of de Geest van de Kosmos.
Ik geloof niet dat ik er zo al over nadacht in 2012. De idee is maar later gekomen, heeft diverse stadia doorgemaakt om uiteindelijk vaste vorm te krijgen en, dat het de Geest is die alles, maar dan ook alles in handen heeft. Daarom ook is het heel belangrijk wat Englert zegt, zonder het Higgsdeeltje, zonder de Kennis - het Weten hoe te handelen - zou er niets geweest zijn, zeker geen Kosmos.
We naderen stilaan waar we zo lang al hebben naar uitgekeken, de Bron van alles.
27-11-2019, 07:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2019 |
Foto als gedicht |
Ik maak hier elke dag een foto van het gedicht dat ik maar heb af te lezen in de golven, woorden badend in een glinsterveld van goud en zilver, hiërogliefen.
Hoe het kan dat golven blijven komen gejaagd om hier te zijn, mijn dagen mee geopend en ermee gesloten: bladeren in de herfst, weggewaaid, respons aan meeuwen.
Zo mijn bestaan hier is, wat ik ervan overhoud, wat lichtkoralen uitgebazuind daarna neergelegd en stil gehouden.
Zal ik ooit weten of er enige betekenis wordt aan gegeven,
later?
Ik schreef dit gedicht op een rots gezeten, de aanrollende golven ver onder mij, op 9 november 12. Er zijn zeven jaren overheen gegaan. In mijn kamer, draag ik nog altijd de foto van toen, met me mee, meer nog, intenser, maar de woorden ervan zijn wispelturiger geworden. Twintig-, dertigmaal heb ik het gedicht herlezen en herwerkt. Delen ervan verplaatst, verwisseld, teruggenomen en terug weg gelaten, andere eraan toegevoegd. Uiteindelijk blijft het gedicht bewegen zoals de golven van toen, zoals de winden van toen en het licht van toen. Zoals ik het nu zie of wil zien.
Morgen als ik het terug zal lezen, zal ik het terug wijzigen willen. Het krijgt geen vaste vorm en zal het, zo lang ik er naar kijken zal, geen vaste vorm krijgen, omdat het beeld zelf, zich voortdurend wijzigt, ook mijn ingesteldheid zich wijzigt.
Het gedicht zoals het er staat is maar een schets, een poging tot fixatie van al wat er gedurende een momentopname omheen was.
Je kunt het zelf dus wijzigen zoals je voelt dat het gewijzigd moet of kan.
26-11-2019, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-11-2019 |
Vieja FÃ bula |
Omdat ik vind dat ik ze een nieuw leven geven moet heb ik mijn dagboekgeschriften, San Juan-Alicante van november 2012, herschreven. Volgen hier vandaag Fragmenten van 8 november 2012.
Vieja fàbula.
Frans Sierens (1929-1981), bij leven een groot kenner van detectiveauteurs en een verdienstelijk schrijver – hij was vele jaren mijn secretaris in de Bank te Gent – schonk me bij het verschijnen ervan in 1978, een exemplaar van zijn ‘Een sterke geur van Terpentijn’. Een boek waar niet meer over gesproken wordt, dat wellicht nergens meer te vinden is behalve bij hen die het boek destijds hebben gekocht of verworven. Op de binnen-cover van het exemplaar dat hij me schonk, schreef Frans Sierens in zijn zeer regelmatig handschrift, woorden die hij haalde bij Ernest Hemingway, het verhaal van de kikker en de schorpioen.
De schorpioen die een riviertje wou oversteken en aan de kikker vroeg of hij hem, op zijn rug, wou overbrengen. De kikker weigerde eerst, zeggende dat hij de schorpioen niet vertrouwde en dat hij vreesde, dat eens in het water, de schorpioen hem zou streken. Maar de schorpioen zegde hem niet bevreesd te moeten zijn, immers, als ik je zou steken dan zouden we allebei verdrinken’. De kikker liet zich overtuigen en sprong in het water met de schorpioen op zijn rug. Maar halfweg het riviertje gebeurde het, de schorpioen stak de kikker met zijn dodelijke angel. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg de kikker, toen hij aan het doodgaan was en ze beide naar onder gingen. ‘Het ligt in mijn natuur het te doen’ antwoordde de schorpioen.
Waarom dit verhaaltje of fabel? Wel het verbaasde me dit verhaal hier terug te vinden meer dan 30 jaar nadat ik het voor de eerste maal las, in een recensie in ‘El País’ van het boek van Edward O. Wilson (1929) - entomoloog en schreef diverse boeken o.m. over het leven van de mieren - ‘La Conquista social de la Tierra’[1].
Het is nu wel geen verhaal met een vrolijk einde, maar dan toch een waar Edward O. Wilson zich over gebogen heeft, en dat ons niet zou misstaan om er ook eens over na te denken.
De recensent gebruikte deze ‘vieja fàbula’ om het centrale thema van het boek toe te lichten. Het boek dat een antwoord geeft op de vraag wat we effectief weten over de menselijke aard. Voor de liefhebbers van het Spaans, en ook omdat ik dit verhaal wil bewaren voor mezelf, de tekst uit El País van 27 oktober 2012. Hier gaat die:
‘Un escorpión le pidió a una rana que lo trasportase a través de un arroyo. La rana se negó, diciendo que temía que el escorpión la picase, pero esté le aseguró que no haría tal cosa. ‘Depués de todo’, le dijo, ‘ambos pereceríamos si yo te picara’. En vista de ello la rana aceptó. Sin embargo, a medio camino de la travesía del arroyo el escorpión le clavó su legal aguijón. ‘¿Por qué le hiciste?’, preguntó la rana mientras ambos se hundían bajo la superficie. ‘Es mi naturaleza’, contestó el escorpión.
Ik weet dat ik het knipsel bewaard heb in een oud boek in een rek tussen andere boeken, alleen omdat het me herinnerde aan Frans Sierens, de vader van Arne. Herinneringen zijn kostbaar, houden ons jong voor een paar ogenblikken. We hebben er, zoals ik al zegde soms nood aan
[1] Edward O.Wilson: ‘The social conquest of earth’, Traducción de Joan Doménee Ros, Debate, Barcelona, 2012, 382 pàginas. Gerecenseerd door José Manuel Sànchez Ron.
25-11-2019, 09:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-11-2019 |
De nood zich te herinneren |
Ik wou dat ik de woorden in hun volle betekenis gebruiken kon, de kleur ervan, de klank ervan, om in de grootste verfijning te vertellen wat van het leven is en nog nooit is gezegd geworden. Zoals Dante toen hij zijn ‘Vita Nova’ in het midden van een sonnet plots verliet om, zo zegde hij, te vertellen over een Dame wat nog nimmer over een Dame werd gezegd. Echter, en hierin onmogelijk hem te volgen, was zijn Goddelijke Comedie.
Evenwel, ondanks mijn mogelijkheden kennende, begin ik elke morgen met deze inzet, laat ik me gaan in het ijle, in het tijdloze, ben ik van alle plaatsen waar ik ooit was. En dan, om de spanning op te drijven, deze morgen dan wil ik me fixeren op een herinnering aan een lange autotocht in de striemende regen, komende van de boot in Hull, over York, over Carter Bar, Schotland binnen, om dan, over Inverness, doorheen de Highlands, in Oban de laatste boot te halen, een namiddag in de vroege lente, de zeeweg op naar the Isle of Mull.
En verder, staande op de voorplecht, kijkend hoe de boot door het water schuift onder zwermen krijsende meeuwen. En het suizen van de wind en de regen nog, In de oneindigheid van luchten, met de grijze schimmen van eilanden en wolken in de verte. Dit alles in echo’s van klanken: de Schotse symfonie van Mendelssohn op de achtergrond van onze gedachten, in een eerste beweging. En, getekend in een andere beweging: donker, de vage vormen van een kasteel van eeuwen her, oprijzend uit de laaghangende wolken: het Eilean Donan castle.
Een kasteel dat een droom werd. Je dacht er te wonen en er te schrijven voor de open haard, met in leder gebonden boeken in de rekken naast jou en de smaak nog van whisky op de lippen. En lezend bij de haard je gezellin. Schrijven tot de avond valt, woorden optekenend alsof het noten muziek waren. Woorden die ademend over liefde spraken, over tederheid en groot verlangen, om dan stil te vallen, jij, leeg geschreven, leeg gedroomd, opgelost in de schemer van de vlammen.
Je waart er ook om nieuwe verhalen te ontdekken in de spanning van eeuwenoude muren en open haarden gevuld met halve boomstronken. Ontdaan en ontgroeid van al wat was en je leidend naar, zoals het al opgetekend ligt, buiten je weten, binnen in het komende, dat er vlug zou zijn.
Of, het beleven van elke sprankel ogenblik, het ogenblik van het Dasein, of het nu reëel is of ingebeeld, beleefd of teruggewonnen op het voorbije in woorden die klanken zijn, lijk van de vallende knikkers op de rode keukenvloer in het kasteel van Elias, die herinnering zijn.
Maar, alles herzien wat hier opgetekend werd, wie luistert er naar mij die met zijn geliefde van Oban uit, naar Mull gevaren is, op een regendag, die het Eilean Donan castle zag in de verte, zoals het te zien is in regen en in mist en dacht er te zijn, om er te schrijven voor de open haard met de smaak van whisky op de lippen en vooral, zoals ik het nu, hertekend door Mendelssohns Schotse symfonie herontdekt heb, zonder er ooit te zijn.
Wie heeft er nood om dit te kennen als ik het niet zou zijn?
En of het dan beluisterd wordt of niet heeft weinig belang. Zoals het gesteld is met mij kan het me geen zier schelen, al wou ik ondanks alles, dat het goed is wat ik geschreven heb; al wou ik dat het de compositie was die ik had willen schrijven omheen dat oude kasteel op de westkust van Schotland.
Beelden die klanken zijn vroeg in de morgen. Er moet een nood zijn zich te herinneren, zelfs al ken ik deze niet.
24-11-2019, 08:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-11-2019 |
Unpredictability |
Het godsbeeld van Freeman Dyson is van een grote waarde voor mij. Hij zegt heel belangrijke dingen die moeten gezegd en herhaald worden en die een standpunt belichten dat stilaan aan het doordringen is tot de mens – dan toch tot mij - overhoop gehaald door het bevreemdende van de kwantum fysica. Het is van die aard dat wat Genesis ons leert, als zouden we van stof zijn en terugkeren tot stof, volgens mij, een begrip is dat een fysicus van nu niet meer aankleven kan. Zo zegt Dyson:
‘Between matter as we observe it in the laboratory and mind as we observe it in our own consciousness, there seems to be only a difference in degree but not in kind [1] .
Een vreemde zin: het verschil tussen wat die stof in werkelijkheid is en de geest in ons zoals we die zien in ons bewustzijn, is een verschil in gradatie maar niet in soort. En:
‘If God exists and is accessible to us, than his mind and ours may likewise differ from each other only in degree and not in kind. We stand in a manner of speaking, midway between the unpredictability of matter and the unpredictability of God. Our minds may receive inputs equally from matter and from God.’
Is dit niet wat ik altijd heb vooropgesteld, namelijk dat matter in het Universum het zichtbare deel van God zou kunnen zijn - zoals ons lichaam het zichtbare deel is van onze geest - en kunnen aldus de inputs die we ontvangen, herleid worden tot de inputs, komende van de Geest - we noemen hem God - van het Universum. En, is ons leven niet even unpredictable als de unpredictability eigen aan de materie - op het niveau van het atoom dan toch – zijn we niet elk ogenblik onderweg naar Isfahan, naar een gebeuren of een ontmoeting die beslissend zal zijn voor het verdere verloop van onze dagen?
Dacht ik eraan tien jaar terug, dat mijn blog lopen zou tot waar ik nu aangekomen ben, en dat ik vandaag of morgen of overmorgen de moed moet vinden te beslissen, nu het vinden van een onderwerp moeilijker en moeilijker wordt, wat de toekomst betreft van mijn blog? En, eens wat nu nog enigszins unpredictable is, heeft toegeslagen, wie besliste er, ik, of die Ugo in mij, of het ik van het Universum - zijnde alle draden van het web waarin ik gegrepen zit?
Wat ik wel weet is dat ik op weg ben naar de laatste zin van mijn lang verhaal geleid door een unpredictable predictability.
Ik schreef deze woorden, lang geleden, ik vond ze terug, zoals ik een dagboek terugvond dat liep over een paar weken doorgebracht in 2012 in San Juan-Alicante. Teksten die ik moeilijk achter mij kan laten zonder deze een nieuw leven te laten leven, ook omdat het hoofdzakelijk gedichten waren geïnspireerd door de dichtkunst van Paul Auster, maar toch totaal anders. Ik denk eraan, ik kan die woorden niet zo maar laten vergaan. Het zou niet eerlijk zijn tegenover mezelf als tegenover jullie.
[1] Freeman Dyson: ‘Infinite in all Directions’, pag.8
23-11-2019, 07:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-11-2019 |
Poëtisch proza, meer niet |
Als ik hier schrijven blijf, dag na dag, blog na blog, proza of poëzie, hoe klein, hoe simpel, hoe ingewikkeld ook, voor wie is het dan als het niet zou zijn voor jou en ook voor mij, beide om te bewijzen dat ik er nog ben, zoals ik er gisteren was en de vele dagen ervoor, ongerept en ongeschonden, a messenger, een boodschap brenger van het goede woord.
Zo hoop ik toch, zo wil ik toch overkomen in de warmte van je geest, om er even, even maar te vertoeven; even maar er samen te zijn met jou; er mijn eenzaam zijn als ik schrijf, in jou afzettend, me uitspreidend languit in jou. Je vat me wel.
Ook omdat schrijven de echo is van mijn gedachten in woorden neergezet om je te zeggen dat ik niet veel meer ben dan een stukje land en luchten, een stukje zee, de golf ervan, een stukje berg en dal, en al wat ermee verband kan houden, tot jou gekomen, elke schilfer van mijn dag erin opgenomen, aangespoeld op die oever van jou. Meer is het niet, maar het volstaat eens het geschreven staat.
Zeg me hoe ik het vol kan houden elke dag er terug te zijn en woorden de luchten in te sturen, half verdwaasd door het vele van de wereld, maar, eens los ervan gekomen, neergezeten om enkel nog gesprek te zijn met jou.
Vraag ik me af hoe jij het ervaren zult, ik naast jou gezeten en we samen spreken, niet over wat van de wereld is, maar van ons beiden is, de roep van de roerselen waarin we gedompeld zijn, nu de zomer ver voorbij, de herfst zich sluiten gaat en wij erin vast gezet alsof we wandelen gingen over de lege velden naar de bossen aan de einder toe. Zoals alles hier getekend staat, geschilderd in dunne lagen verf, om nimmer te vergeten hoe de morgens zijn of hoe het is als de avond valt met slierten nevels in de bomen.
We hoge beloftes houden die zich niet realiseren zullen, maar toch blijven zullen zich wijzigend zoals het landschap zich wijzigt en toch hetzelfde landschap blijft waar we in opgaan, zoals we opgaan in een boek dat zich losmaakt in ons waar het wonen gaat of in een sonate van Chopin de vorm van klanken, uitgewaaid in kamers van George Sand - haar woning open voor het publiek.
Ik kan hier zijn en in gedachten ginds, niets meer dan dat, de zon hoog, de schittering dat het water is. Zijn en niets meer dan zijn, geen gedachten meer, geen verwachten, geen bewegen ook, maar zitten blijven waar ik gisteren zat en zwijgen tot het avond wordt, de nacht me overvalt. Op de sterren moet ik niet rekenen, op dromen evenmin. Zo is het nu eenmaal. Tot ik dacht aan een morgen in Maussane-les-Alpilles onder de olijfbomen, ik er wonen wou en een gedicht toen schreef, maar dat is al een tijd geleden. Eén vriend zal het zich herinneren.
Ik je ook zeggen moet, al ligt het niet in mijn aard, er kan geen ander woord af vandaag.
22-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-11-2019 |
Bezinning |
Als je, zoals ik gisteren, hals over kop binnenvalt in je jeugd, wat wil je hierover nog kwijt, welk beeld wil je je herinneren van de knaap die je waart, en verder, van de jonge man, van de gehuwde man, de vader-man, de rijpere man,?
Want het oproepen van de beelden is niet een terugblikken op wat goed en mooi was, als je er dieper op ingaat, ontmoet je ook andere omstandigheden die totaal verschillend waren, minder mooi en minder aantrekkelijk; wordt het eerder een zich zelf beschuldiging en zelf veroordeling voor wat verkeerd ging en waar je helemaal niet fier op bent.
Je vermoedt wel dat elk van ons, met zo een soort zwartboek op zak rond loopt en het zelden bovenhaalt om het te herlezen. Een zwartboek dat diep in jou geschreven staat met een onzichtbare inkt, die onder een speciale lamp moet gehouden worden, een lamp die jij alleen bezit.
Mits de nodige moed zou je al dit verkeerde ook kunnen optekenen in een echt boek om je er voor altijd van te bevrijden. Echter beter is alles te laten rusten, wat voorbij is, is voorbij en de gevolgen van het voorbije dat je wegbergen wilt; zijn verweven met het heden en erin opgelost. Er over uitweiden heeft aldus geen zin meer, het zit in het ‘nu’ waar je aangekomen bent, gekneusd en herop gestaan, in de nabijheid van je komende, allerlaatste nu.
Hoe nabij je gekomen bent weet je niet, maar waar het in je jeugd nog altijd, schijnbaar althans, een jaar in meer was, is het nu een jaar , een maand, een dag in min geworden.
Maar het bedenken van wat verkeerd ging heeft zin, het is meer dan een akte van berouw, het is een laatste maal kijken naar wat verkeerd was gegaan. Geen goed praten, geen zoeken naar een verontschuldiging voor wat je deed of niet deed, maar het definitief afsluiten ervan. Het zaad is uitgezaaid, wegen werden bewandeld die niet hadden genomen moeten worden. Maar, welke andere wegen hadden we kunnen nemen?
In deze uitzonderlijke ogenblikken van bezinning denkt je aan de Mattheus-Passion van Johan Sebastian Bach, denkt je aan een van zijn mooiste aria’s erin:
‘Erbarme dich, mein Gott, um meiner zähren Willen. Schaue hier, Herz und Auge weint vor dir, bitterlich’.
Evenwel, we willen hierin ook niet overdrijven, Bach zal geweten hebben waarom het ‘bitterlich’ was, en we aanhoren het in zijn onovertroffen aria. Er naar luisteren is als een balsem op de wonden, indien we nog balsem zouden nodig hebben. Er naar luisteren is meer dan een erover schrijven.
Ik weet dat, het ‘Erbarme dich’ voorop stellen voor de Top Honderd van Klara, zijn tijd heeft gehad. Die diepgang kennen we niet meer. Het ‘Stabat Mater’ van Pergolesi, samen met ‘Spiegel im Spiegel’ van Arvo Pärt hebben vorig jaar de fakkel overgenomen. Toch blijf ik trouw aan Bach, hij past bij mijn gemoed, meer dan Pergolesi. Arvo Pärt, daarentegen is meer een versnapering, een ‘in’ zijn in een andere wereld, die ook zijn tijd zal kennen. Ik ga hem niet op mijn lijst plaatsen, wel Bach, wel Mahler, wel Beethoven, wel Mozart, voor de anderen zie ik wel.
21-11-2019, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-11-2019 |
Hoe een dag verlopen kan. |
Het verhaal van Francesca en Paolo is geen verhaal van één dag, evenmin als het verhaal van Ulysses, zoals Dante het zag; evenmin als dat van graaf Ugolino zoals Dante het verwerkte in zijn verzen. Neen, het zijn verhalen die je blijvend achtervolgen op zomeravonden als op wintermorgens. Ze zijn in jou gegroeid, zoals de tak van een boom in de stam, en ze duiken op telkens je Dante vernoemt in je geschriften. Je hebt wel niet zijn Purgatorio en zijn Paradiso gelezen zoals je zijn Inferno heb verwerkt, maar veel maakt het niet uit, zijn Inferno is rijk genoeg om heel wat van je dag, zelfs van je dagen te vullen.
Dante is een landschap dat je binnenwandelt, waar je waarneemt wat je ziet en hoort, maar dat je opneemt en verwerkt in je gedachten, waar het opgenomene een eigen leven gaat leiden; de moeilijkheid van de taal en het ongebreidelde van het beeld, twee elementen die je verwerken moet, dragen er toe bij.
Dante lezen is een ander mens zijn, is vergeten waar je zit of staat, vergeten dat je van vlees en bloed bent, van adem bent, en hem volgen zoals hij zich zelf volgt op de weg die hij her-bewandelde met Vergilius, na terug op aarde te zijn gekomen:
Nel mezzo del cammin di nostra vita / mi ritrovai per una selva oscura, / ché la diritta via era smarrita.
Dit zijn de drie eerst versregels van het Inferno.
En, om te beginnen, hoe begrijpt je dit of hoe vertaalt je dit: en,‘di nostra vita’, waarom niet, ‘di mia vita’? Het is toch over zijn leven dat het gaat, of bedoelt hij dat het ons allen betreft wat hem overkomen is, verdwaald in een donker woud, de rechte weg verloren dus?
Hij schrijft ook ‘mi ritrovai’ en niet ‘mi trovai’. Neen hij vond zich terug in dat donkere woud, verdwaald, en wel omdat hij, op het ogenblik van het schrijven, terug is van zijn tocht doorheen Hel, Vagevuur en Paradijs en hij pas nu gaat vertellen wat hij gezien en beleefd heeft. ‘Canto uno’ moet aldus gezien worden als een inleiding, een proloog, voor de drie maal drieëndertig canti, ‘gezangen’, die gaan volgen.
Maar, vraag ik me af, hoe verloopt een dag voor iemand die schrijft? ik was daar zo-even in de tuin om, samen met Dante in mij, samen met Francesca in mij, een exotische plant - ik weet niet dewelke, maar ik vermoed, niet vorstvrij - te bedekken met een doorzichtige plastieken zak, en er plots een ander verhaal opdook, een onooglijk klein gebeuren, een appel, een Jacques Lebel die ik ooit plukte, laat oktober, misschien was het zelfs al november.
De breed uitgegroeide bijna bladerloze appelaar op de ouderlijke boomgaard met, verbazend, nog een allerlaatste appel hoog in de kruin. En ik me toen, jong en overmoedig, opspringend naar de laagste tak, in de boom heb gehesen om die appel te plukken. En dat dit een daad moet geweest zijn van een wondere betekenis gezien het plukken van die appel een weergalm heeft gekend, tot de dagen van nu - en er zijn al heel wat oktobermaanden geweest ondertussen - en wat ik me nog steeds herinner, de glanzende, kleverige appel in de hand en de kleine ruk die ik geven moest, het licht gekraak van de korte steel die afbrak en de koele appel die ik in mijn hand hield. Alle minimale handelingen die omwille van de plaats, de tijd, het beleven van elk detail ervan, in mij een impressie hebben nagelaten die onuitwisbaar is.
Hoe kan het dat dit onbelangrijk gebeuren uit mijn jeugd, me zo duidelijk is bijgebleven, Is het omdat het zonder betekenis was of is het omdat ik op het ogenblik van de handeling, ik, uitzonderlijk, ervan bewust was dat ‘ik’ het was die de appel van de tak trok, ik, als nieuw geboren en nieuw ontvankelijk, en dat het plukken van die laatste appel aldus niet een klein maar een groot gebeuren is geweest?
Zijn er In mijn leven van vandaag nog dergelijke kleine gebeurtenissen die in feite grote gebeurtenissen zijn, bijvoorbeeld het schrijven van deze blog over Dante, gevolgd door een, normaal gezien, niet waard te vermelden gebeuren?
20-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |