Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek dat op verre na niet zeggen zou hoe het licht hier is en hoe het spel van golven, hoe de wind.
Kan er nauwelijks, kan er amper over schrijven, van uit mijn stille hoek, er over schrijven om te suggereren hoe ik overrompeld hier, met lichtfestijnen in een draaikolk ben terecht gekomen en hoog geheven, vederlicht in aureolen.
Vergeet ik dan, de witte schittering ik, zwemmend in het licht.
Wat ik schreef houd ik verborgen om dan leeg te zijn van woorden, uitgedoofd, mijn stem in ademnood.
Vertel me dan hoe ik in je hart en nieren over ben gekomen, vertederd, overhoop gelezen, of slechts resten van wat woorden die bleven, terwijl de zee, een symfonie hier was.
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek vol feestelijke kleuren dat niet zeggen zou hoe enig glorieus het licht tot in mijn vochtige ogen, hier het wonder was.
In woorden kan het aangewezen of ook niet, alleen in ons verbeelden, en dan nog, omdat het niet te herhalen is, lichtend licht van luchten en van wolken, als witte schoeners op het trillend vlak van goud en zilver, ondergedompeld.
Ik kwam maar langs, maar even, mijn woord gebogen, opgeraapt wat waardevol, in witte schelpen neergezet,
het laatste dat me overbleef.
Dit was dan van 14 november 2012. Hoe ik er zat, hoe ik er was, hoe ik er voelde in een wereld van licht, vederlicht van gestalte, luchtlicht van zijn en worden. Je gelooft me niet, maar ik was het licht, het doorboorde me, het at me op, en ik op mijn rots, uitkijkend naar het niets voor mij, omdat er geen nood was aan iets, geen nood om anders te zijn dan er te zijn en er te ademen.
Ogenblikken geknipt uit de eeuwigheid en ook niets meer.
|