Als ik hier schrijven blijf, dag na dag, blog na blog, proza of poëzie, hoe klein, hoe simpel, hoe ingewikkeld ook, voor wie is het dan als het niet zou zijn voor jou en ook voor mij, beide om te bewijzen dat ik er nog ben, zoals ik er gisteren was en de vele dagen ervoor, ongerept en ongeschonden, a messenger, een boodschap brenger van het goede woord.
Zo hoop ik toch, zo wil ik toch overkomen in de warmte van je geest, om er even, even maar te vertoeven; even maar er samen te zijn met jou; er mijn eenzaam zijn als ik schrijf, in jou afzettend, me uitspreidend languit in jou. Je vat me wel.
Ook omdat schrijven de echo is van mijn gedachten in woorden neergezet om je te zeggen dat ik niet veel meer ben dan een stukje land en luchten, een stukje zee, de golf ervan, een stukje berg en dal, en al wat ermee verband kan houden, tot jou gekomen, elke schilfer van mijn dag erin opgenomen, aangespoeld op die oever van jou. Meer is het niet, maar het volstaat eens het geschreven staat.
Zeg me hoe ik het vol kan houden elke dag er terug te zijn en woorden de luchten in te sturen, half verdwaasd door het vele van de wereld, maar, eens los ervan gekomen, neergezeten om enkel nog gesprek te zijn met jou.
Vraag ik me af hoe jij het ervaren zult, ik naast jou gezeten en we samen spreken, niet over wat van de wereld is, maar van ons beiden is, de roep van de roerselen waarin we gedompeld zijn, nu de zomer ver voorbij, de herfst zich sluiten gaat en wij erin vast gezet alsof we wandelen gingen over de lege velden naar de bossen aan de einder toe. Zoals alles hier getekend staat, geschilderd in dunne lagen verf, om nimmer te vergeten hoe de morgens zijn of hoe het is als de avond valt met slierten nevels in de bomen.
We hoge beloftes houden die zich niet realiseren zullen, maar toch blijven zullen zich wijzigend zoals het landschap zich wijzigt en toch hetzelfde landschap blijft waar we in opgaan, zoals we opgaan in een boek dat zich losmaakt in ons waar het wonen gaat of in een sonate van Chopin de vorm van klanken, uitgewaaid in kamers van George Sand - haar woning open voor het publiek.
Ik kan hier zijn en in gedachten ginds, niets meer dan dat, de zon hoog, de schittering dat het water is. Zijn en niets meer dan zijn, geen gedachten meer, geen verwachten, geen bewegen ook, maar zitten blijven waar ik gisteren zat en zwijgen tot het avond wordt, de nacht me overvalt. Op de sterren moet ik niet rekenen, op dromen evenmin. Zo is het nu eenmaal. Tot ik dacht aan een morgen in Maussane-les-Alpilles onder de olijfbomen, ik er wonen wou en een gedicht toen schreef, maar dat is al een tijd geleden. Eén vriend zal het zich herinneren.
Ik je ook zeggen moet, al ligt het niet in mijn aard, er kan geen ander woord af vandaag.
|