Het verbaast me gekomen te zijn waar ik nu sta, halfweg in november (2012), de aarde die geen ogenblik heeft gewacht en mijn schrijven dat de dagen heeft gevolgd. Opportuniteit die ik gegrepen heb met beide handen. En nu me afgevraagd waar ik de woorden vinden zal om veel verder nog, ooit aan te komen.
Hield deze middag (16 november 2012) in ‘El Cortes Inglès’, de vertaling in het Spaans van de gedichten van Michel Houellebecq in handen. Wat opviel was de foto op het couvert, Houellebecq, ‘cigarette au bec’ en, wat de recensent van ‘El País’ (en ik) er bij dacht, met een paar whisky’s achter de kiezen. Geen aanlokking in elk geval, om zijn poëzie te lezen, helemaal niet. Heb er amper in gebladerd, rechtstaande met pijn in de rug, maar heb geen gedicht gelezen, het tegengestelde dat me overkwam toen ik de verzamelde poëzie van Paul Auster, met op het couvert een deur op een kier, op zelfde plaats, in handen kreeg.
De kier van Auster die ik begrepen heb, omdat wij het zijn die zoeken moeten om de deur verder open te duwen en binnen te dringen in zijn gedichten. Wat ik gedaan heb en ben blijven doen, elke dag. Ik nam Auster mee naar zee, hij zat in mijn tas en zijn poëzie verbaasde me, verraste me, inspireerde me.
Of, was het de betovering van de zee, die mij overspoelde als ik Auster las, en was het enkel en alleen omwille van het licht en het klotsen van de golven op de rotsen, dat dit de plaats was, de enige die nodig was, opdat ik dringen zou tot in het merg van de woorden van Auster en er vertoeven zou een ogenblik dat duren zou tot lang erna; tot mijn schrijven van nu, met de echo van zijn woord nog steeds aanwezig.
De zee die mijn afzondering was, die me omvormde tot een mens meer van geest dan van bloed, een totale openheid die me ontvankelijk maakte voor de poëzie, maar meer als een voedsel dan om te pogen zelf poëzie te bedrijven.
Ik nam vandaag, 3 december, het boek van Auster uit zijn rek. Ik dacht, kan het dat ik meer van het boek zelf hield dan van de inhoud. Kan het dat de inhoud, bijkomstig werd, dat het dus niet meer nodig is zijn gedichten te begrijpen, dat het boek, zoals ik het in mijn handen houd al voldoende poëzie is?
Een uiterst vreemde gedachte, maar ik kan ze niet negeren. Ze is ontstaan terwijl ik schreef, ik heb ze niet tegengehouden. Het gebeurt zelden dat ik een gedachte die opduikt tegenhoud. Trouwens, het boek naast mij zegt me dat het zo is en dit is me voldoende.
|