Vandaag, de zee mijn pelgrimsoord, de plaats om naar te keren, al gebeurt er zelden iets wat waard is te vermelden, maar toch mijn plaats, mi sitio.
Uitgekeken over lucht en over water, maar niets dat kwam, geen meeuw, geen boot geen ster die viel, en ook, het hoefde niet, ik was er maar om er te zijn, wachtende op niets dat komen kon.
Uitzonderlijk, vandaag de zee een licht bewegen, de wind, hij zong een effenheid in mij.
Zo had ik het graag.
Veel is dit gedicht van 11 november 2012, niet, wat gebazel in enkele woorden neergezet. Het bewijs van een ‘erzijn’, zoals ik er was: een stukje rots, een stukje water waar ik zat onder de palmbomen, als volgroeide palmboom weggehaald, uit Afrika wellicht. Ik aan Borges dacht en aan een verhaal van hem over Avicenna en dezes heimwee naar een plaats van vroeger die hij vergeleek met het heimwee van een palmboom die dacht aan de plaats waar hij was opgegroeid.
Het heeft zijn belang het te weten, maar het kan dat het heimwee van de palmbomen er overgeplant, nadat een deel van de rotsen daar geëffend werd en de uitzonderlijke flora aldaar weggerukt om voor villa’s plaats te maken, het ook mijn heimwee was om wat van vroeger was, en ik het was die het nu deelde met de palmbomen daar.
Dit was één aspect, gegrepen uit de luchten maar, er was ook een ander, ik moet er gedacht hebben aan Fritjov Capra en wat deze schrijft in zijn aanhef naar zijn ‘Tao of Physics’[1]. Starend naar de zee voor hem ziet hij als fysicus wat niet te zien is maar te weten is, en ik haal er hem bij:
As I sat on that beach my former experiences came to live; I ‘saw’ cascades of energy coming down from outer space in which particles were created and destroyed in rhythmic pulses; I ‘saw’ the atoms of the elements and those of my body participating in this cosmic dance of energy…
En ik, die daar zat, alleen maar om daar te zijn op ‘mi sitio’, mijn plaats waar ik elke dag kwam om te lezen of te schrijven, of simpelweg om er te zijn: ‘zo had ik het graag’. Al wat ik er hier heb aan toegevoegd waren begrepen in deze vijf woorden, en nog heel wat meer, het feit van daar te zijn, losgewrikt van al wat van de wereld was, van de dagen die er geweest waren en deze die nog komen zouden. En ik die daar zat, druppels van de opkomende golven, slaande tegen de rotsen, tot op mijn voeten.
Ik ben er terug als ik dit schrijf. Ik zie de zee voor mij, een zeil op de horizontlijn en het blauw van de hemel, een vlakte licht, een oneindigheid van zijn.
En ik, meer als van niet zijn, een effenheid van geest, een bundel atomen, energieën, botsend tegen elkaar.
[1] Fritjov Capra : ‘The Tao of Physics’, Wildwood House - London, copyright 1975, reprinted 1979
|