Als ik het niet meer weten zal om boven de golven op te stijgen, fluisterwoorden me gelaten, avondschemer voor de nacht invalt: zoek me dan waar ik vertoeven zal in mijn pelgrimsoord, gedoken.
Als ik na te veel geschreven niet meer weten zal, mijn woord gedoofd, mijn stem, gescheurd in flarden, van wat ik al verhaalde, wat er hangen bleef hoe verneem ik dat?
Ik hoef hier maar aan zee te komen, neer te zitten, te schrijven met de fijnste pen op wat oud Japans papier, een gedicht uit de wereld gelicht, opdat zijn zou wat me telkens overkomt: andere woorden voor andere beelden die dezelfde zijn; voller geladen echter, neergezet met wat meer weemoed erin dan van de dagen er voorheen.
Veel is het niet, is het nimmer, maar uit mijn hand gevloeid, te weten hoe en waar het was en wie ik was, toen ik versteend geraakte, en met graffiti beschreven: het lot, dat mijn bestemming is, tenzij ik stoppen zou en onderdook, de dood nabij.
Kom ik dan langs in het geruis van wat nog is gebleven in de randen.
Ik raapte een stuk wortel op het strand, de golfslag van de zee erin, wat ik te houden heb is op een blad gekleefd, tekens samen met de rest.
ik raapte hier een golf toen het nog kon, ik raapte hier wat woorden, ik raapte hier mijn eeuwigheid, de rest was stilte.
Hamlet die het wist.
Twee gedichten van 17 en 18 november 2012 die ik heb samen gebracht, omdat ze in dezelfde geest geschreven zijn. Als ik ze herlees, als ik sedert een paar dagen, de persoon herteken die ik was aan dat stukje zee aan de rotsen van ‘Cabo de las Huertas’, de ‘Kaap der Tuinen’ in San Juan bij Alicante dan stel ik vast dat ik telkens ik er kwam - bijna elke dag - dat ik, zoals ik het nu lees, een persoon was gegrepen door die plaats, gegrepen bij het strot.
|